De Nieuwe Taalgids. Jaargang 9
(1915)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe Keyzer's portret van Constantijn Huygens.Een merkwaardige ontdekking deed F. Schmidt Degener, toen hij in een Londens schilderij van Thomas de Keyzer, betiteld ‘Dutch Merchant and his Clerk’, de 31-jarige Constantijn Huygens herkende.Ga naar voetnoot1) Zijn vermoeden werd bevestigd door een gedichtje van Huygens zelf: Op mijn afbeeldingh korts voor mijnen Troudagh gemaeckt uyt mijn Latynsch (Korenbloemen II, 523). De vergelijking van de verschillende Huygens-portretten, met afbeeldingen toegelicht, is zeer lezenswaard om de karakteristiek die de schrijver èn van de afgebeelde èn van zijn afbeelders geeft. Het pas ontdekte portret van 1627 neemt z.i. een biezondere plaats in. De slotbladzijde nemen wij hier over: ‘De portretten-reeks verheelt niet dat het leven weinig vruchtbaar op Huygens heeft ingewerkt. Het maakte hem niet rijker, dan hij | |
[pagina 311]
| |
door aanleg reeds was. Zijn zeldzame gaven, door de zorgvuldigste opvoeding ontwikkeld, deden meer verwachten dan een bestaan, waarvan men volmondig beaamt, dat het buitengewoon welbesteed is. Waarom groeide er uit Huygens, met zijn brillant vernuft en zijn rappe taal, de Aristophanes niet, die de Republiek van 1648 zoo goed gebruiken kon? De krachten van den kunstenaar versnipperden tusschen veelzijdigheid en ambtelijke beslommering. Een biograaf prijst de opgeruimdheid en de tevredenheid, die hem nog op hoogen leeftijd kenmerkten; maar de “alacritas” van zijn jonge jaren verdwijnt gaandeweg uit zijn wezen. De oorzaak der teleurstelling waarop Constantijn's leven uitloopt, werd scherp omschreven door Molière: Qui se donne à la cour, se dérobe à son art.
Un esprit partagé rarement s'y consomme
Et les emplois du feu demandent tout un homme.
Maar in 1627 was er van een deceptie nog niets te bespeuren. Integendeel. De Keyzer's schilderij had op geen gunstiger moment kunnen ontstaan. Opgetogen hield hem niet alleen het kersversche ambt en de aanstaande trouwdag; een dichterschap dat veel had bereikt en nog meer deed hopen: Huygens voelde zich buitendien jong met de eeuw die jong was. Een nieuw tijdperk, het beste, dat van Frederik Hendrik, brak aan. Holland, vol levenslust, ademde in ruimer horizon. Over de volwassenen was de geest van Bredero nog vaardig. En de luchtige kunst van Hals, die deze stemming zoo zuiver vertolkt, bereikte juist in 1627 haar uitbundigste phase. In dat jaar werden er ook andere krachten wakker, die de schoonste toekomst verzekerden. We weten, uit de autobiografie, met welk een helderziendheid Huygens zich daarvan rekenschap gaf. Zoo is de blijmoedigheid, op Thomas de Keyzer's paneel, niet uitsluitend eigen aan portrettist en afgebeelde: er straalt ook iets in door van die “groote kracht van vreughde”, die deze zeldzame tijd vervulde. Tabella, fare, quanta me vis gaudii,
Quanta obsidebat intus exultatio....
Die verzen, waarin de frischheid van Catullus herleeft, ze krijgen, uitgesproken in het nieuwe Holland, als vanzelf een breedere beteekenis.’ |
|