De Nieuwe Taalgids. Jaargang 9
(1915)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 296]
| |
De ondergang van het voornaamwoord du.
| |
[pagina 297]
| |
spreken als het volk, opdat aan deze vertaling niet overkome wat aan de vertaling van de psalmen van Marnix overkomen is, die wegens het aanhoudend gebruik van du tot dusver impopulair zijn gebleven en het niet tot kerkelike invoering en gebruik hebben kunnen brengen. Zelfs in Emden en Westfalen heeft men 't du niet kunnen invoeren. Ook onder de predikanten zou verwarring komen: zij zijn immers aan ghy gewoon en 't gebruik daarvan zouden zij zich niet meer kunnen afwennen. Met 't decorum zou het bovendien in strijd zijn een ander woord te hebben in de tekst dan in de preek. De argumenten van Marnix voor 't behoud van du waren ook die van de voorstanders van het enkelvoudspronomen ter Synode. Door redenering is men niet tot overeenstemming gekomen, door stemming is de kwestie ten slotte uitgemaakt moeten worden. Zelfs 't gezag van de Engelsen - want ook de buitenlandse afgevaardigden zijn in deze kwestie gehoord - dat in deze Kerkvergadering toch anders wel groot was, kon du niet redden. Zìj waren sterk voor 't behoud van 't enkelvoudsvoornaamwoord. Gomarus was voor ghy. Du hebst, du solst, e.d. zijn buiten gebruik geraakt, zei hij. Sibrandus schijnt voor du geweest te zijn, Polyander, Thysius en Walaeus voor ghy. De Friezen waren voor du, de Hollanders (op één uitzondering na), de Zeeuwen, de Utrechters en Geldersen voor ghy. Sommigen ter vergadering moesten om de breed opgezette diskussie over deze aangelegenheid lachen, en de Gelderse raadsheer Gregorius zeide dat in een zaak van zo weinig gewicht zulke wijdlopige redevoeringen niet nodig waren. Wat met meerderheid van stemmen ten slotte besloten werd is bekend. Maar heel deze geschiedenis, al de gevoerde diskussies komen wel zeer overtuigend staven wat hiervoor (blz. 247/248) gezegd werd: dat 't veel langer dan. Marnix voorgeeft geleden moet zijn dat de enkelvoudspronomina, en meer in 't biezonder de nominatief du, nog een levend bestanddeel waren van de Brabants-Vlaamse-Hollandse taal, dat voor de 16de-eeuwse Vlaming, Hollander en Brabander die vormen vreemde, dode vormen zijn geweest. J.A. Vor der Hake. |
|