| |
| |
| |
Het Joods in Nederland.
Het Joodsch in Nederland. Aan het Hebreeuwsch en andere talen ontleende woorden en zegswijzen. Verzameld en toegelicht door J.L. Voorzanger en J.E. Polak J.zn. Amsterdam 1915. N.V. de Erven H. van Munster en Zoon.
Sinds de Nederlandse Taal de laatste jaren met een groot aantal woorden van joodse geboorte verrijkt is, heeft het aan pogingen om die niet altijd terstond als Semieten herkende nieuwelingen van een behoorlike stamboom te voorzien, niet ontbroken. Ook in een zo deftig tijdschrift als dat der Leidse Maatschappij zijn saltomortales vertoond die in een circus, niet in een studeervertrek tuis horen; wat al scherpzinnigheid is er verspild, wat al gissingen zijn er gewaagd om een eenvoudig, iedere jood bekend woord af te leiden uit een of ander germaans dialekt!
Aan al dit geknutsel kan nu een einde gekomen zijn; er ontbrak tot dusverre een betrouwbaar boek, dat de joodse woorden, zoowel die alleen door Joden onderling als die ook door Kristenen gebruikt worden, beschreef.
Zo een boek is er nu.
Het boek van de Heer Polak is een daad van piëteit, een herinnering aan de leermeester van zijn jeugd, wijlen J.L. Voorzanger (1821-1897), die, gedurende meer dan een halve eeuw godsdienstleraar in Veendam, des Heren Polak's geboorteplaats, zeker ook aan zijn opvoeding deel gehad heeft. Onder de door Voorzanger nagelaten papieren bevondt zich een bewerking van het in 1882 te Leipzig verschenen boekje: Sem und Japhet. Die hebräischen Worte der Jüdisch-Deutschen Umgangssprache van J.H.M., dat weer de inhoud van een ruim honderd jaar vroeger - in 1773 - verschenen boekje weergaf.
Meer geschriften van gelijke strekking noemt de Heer Polak in de voorrede, waarin hij tevens de lotgevallen vermeldt van zijn boek; hoe hij van de Weduwe Voorzanger in 1907 de opdracht kreeg en aanvaardde de verzameling deor haar man nagelaten, verder te be- | |
| |
zorgen; hoe hij zich de hulp en de medewerking verzekerde van vele mannen, die weliswaar buiten de kring van hun dagelikse arbeid, zoals men dat noemt ‘geen naam hebben’, maar wier degelike kennis van het Hebreeuws, van Bijbel en Talmoed, door allen, die hen kennen, geëerbiedigd wordt; zij zijn mannen van studie en in het vak van hun wetenschap volstrekt betrouwbare gidsen.
Zo ergens dan geldt wel in deze materie de noodzakelikheid van Taine's eis: le milieu. Dit boek zou niet in een andere kring onzer maatschappij kunnen ontstaan zijn. Die kring, waartoe de Heer Polak behoort, is die der wetsgetrouwe Joden, die hun vrije tijd aan de studie der Joodse wetenschap besteden en daarin door dagelikse oefening grote bedrevenheid gekregen hebben. Deze mensen leven streng ritueel, kennen de riten en de liturgie tot in de kleinste biezonderheden, een kennis die men alleen verwerven kan door van zijn prille jeugd de diensten ter Synagoge, het gehele jaar door, te bezoeken en de huiselike godsdienst-gebruiken trouw na te komen, en dat niet uit sleur, maar met de toewijding, die het gevolg is van een wel gevestigde overtuiging, en de drang om van alles het waarom te willen begrijpen.
Wie nu menen mocht dat door die hulp en voorlichting in twijfelachtige gevallen de eigen arbeid des Heren Polak gering geweest is, vergist zich. Hij heeft inderdaad veel moeite eraan besteed, nieuwe, na 1890 verschenen bronnen doorsnuffeld om volledigheid te bereiken; ware het alleen maar dat hij het boekje van Köster Henke, Het Bargoens, dat van fouten krioelt, voor de wetenschap - voor de politie misschien niet - als bron overbodig gemaakt heeft, dan reeds verdiende Polak's naam ten volle op het titelblad te staan; dat Voorzanger's naam voorafgaat, spreekt vanzelf. Hoe zou men anders verwachten van iemand, die van jongs af geleerd heeft het vijfde gebod ook tot zijn geestelike opvoeders uit te strekken.
De schrijver heeft dit boek met buitengewone inspanning, ook met financiële opoffering bewerkt, maar hij kan tevreden zijn: ik kan met groot genoegen een ieder dit boek aanbevelen als volstrekt betrouwbaar om zijn inhoud; geen verklaring of toelichting is fout, of wat nog slimmer is, half goed! Geen geringe lof op ruim 300 paginaas.
Iets anders is, of ik het boek ook zo zou hebben uitgegeven. Daarop kan ik niet anders zeggen dan volmondig: neen. Maar dat slaat niet op het innerlike, op de inhoud, op het uiterlik slechts.
De moeielikheid van de transscriptie, hoe Hebr. woorden met Hollandse karakters weer te geven, is daarom zo groot, omdat het
| |
| |
Hebreeuws voor één klank vaak meer dan één letterteken heeft; streng foneties bestaan er geen twee dezelfde klanken. Volgt men de bij de semietologen gebruikelike transskriptie dan is men wetenschappelik zuiver, maar voor de praktijk onbruikbaar; gebruikt men de gewone, bij eigennamen vooral gangbare manier, dan komt men tot allerlei inkonsekwenties. Nu heeft de Heer Polak een eigen siesteem uitgedacht; dat met kolossale taaiheid toegepast; hij heeft, toen de drukker sommige lettertekens bleek niet te bezitten, die op eigen kosten laten gieten - om ten slotte een boek te leveren, dat als woordenboek, om op te slaan, vrij wel ongeschikt is; het moge inderdaad waar zijn, dat de eerste letter van de Hebr. eigennaam, die wij sinds de Septuagint Korach schrijven, in het semitiese alfabet vóór de R staat, dus gelijk is aan de Griekse koppa, en de Latijnse Q, dat mag voor een woordenlijst-schrijver nog geen reden zijn om de leek, die Korach zoeken wil, een nijdige bui te bezorgen; want op de K vindt hij zelfs geen verwijzing naar de Q; de leek legt dus onbevredigd het boek ter zijde. ‘Maar,’ zal de Heer Polak zeggen, ‘hij had eerst mijn siesteem moeten leren! Of op de lijst zien op pag. 71-72, waar de lettertekens opgegeven zijn!’ Ja, dat had de leek moeten doen! Hij zij dus gewaarschuwd, als hij een woord niet vindt, eerst te denken, hoe wordt dat ook weer in des Heren Polak's siesteem geschreven! Dat siesteem gaat zover, dat de Heer Polak het pseudoniem van Ginzberg achad haäm - zo schrijft deze het - eerst verklaart onder agad. Zo toch had Ginzberg zijn naam dienen te schrijven volgens Polak's siesteem. Maar de wrekende Nemesis heeft de Heer Polak al te pakken! Op pag. 86 staat auhel-tent; auhel dowid Tent van David e.q.s. En auhel jitsgak dan? Tent van
Izak, naam van het oude-mannen tehuis (Fedder-Stichting) in de Weesperstraat te Amsterdam, heeft de Heer Polak dàt vergeten? Opgetekend had ik het reeds, toen ik op pag. 228 vond: ohel jitzchok-tent van Izak enz. - Leve het siesteem!
Jammer is het, dat men de Heer Polak niet gewezen heeft op het omslachtige van af te wijken van het gewone - heeft men hem wel erop gewezen, dan is de schuld geheel bij hem.
In de inrichting van het boek is nog iets wat hindert: de vele alfabetten.
Behalve de eigenlike lijst van Joodse woorden (p. 71-318) heeft dit boek, na de zeer uitvoerige inleiding over het Joods-Duits, een paragraaf over de verhouding van het Joods-Duits tot het Nederlands, waarin ‘om den opmerkzamen lezer nader te doen oordeelen, hoe
| |
| |
het oorspronkelijk Joods-Duits in Nederland niet het Jargon is gebleven, maar een jargon is geworden.... geven wij hier; 1e het titelblad van een werk, te Amsterdam verschenen in 1717; 2e dat van een ander werk, ibid. 1723; 3e een document dagteekenend van 1796; 4e het begin van een gesprek, getiteld Diskurs; 5e een besluit van Lodewijk Napoleon, koning van Holland, en dagteekenend van 1809; 6e eenige berichten uit een Joodschen almanak van 5592 (1831-'2) en eindelijk: 7e een fragment van een artikel, verschenen in het dagblad “de Telegraaf”, 14 April 1914.’
De Heer Polak is in de keuze van deze brokstukken zeer verstandig geweest; hij heeft alleen zulke bronnen aangehaald, waarvan een ieder zeker en overtuigd is dat zij door geletterden gesteld zijn, niet door de eerste de beste, of niet de beste koopman, die hebreeuws desnoods heel goed kende, maar nederlands.... zelfs niet de waarde der letters!
Verder een lijst: Niet Hebreeuwsche elementen in de volkstaal der Ned. Israëlieten, gerangschikt aldus: Nederlandsche, Verduitscht Nederlandsche, Niet-Nederlandsche: 1. Slavische, 2. Duitsche, 3. Portugeesche en Spaansche, 4. Latijnsche, Fransche, Italiaansche enz., 5. Een Arabisch woord. Voor de niet-deskundige is het soms moeielik in zooveel alfabetten te zoeken; handiger ware het boek zeker geweest, wanneer alles te zamen gevat was in één alfabet, met verwijzingen en met aanduidingen omtrent de herkomst van een woord. Trouwens, die mist men hier en daar ongaarne. Vooral Griekse woorden - en die zijn er bij menigte - omdat de in hoofdzaak Arameïese woordenschat van de Talmud massaas Koine-elementen bevat, die als spreekwoord bij de Joodse dagelikse omgangstaal overgegaan zijn - hadden gemerkt dienen te worden. ‘Bescheidenheid heeft mij dat verboden, omdat ik Grieks niet machtig ben’ (zie p. 240), zal schrijver ter verontschuldiging aanvoeren, en de overweging, dat dit niet in etymologiese zin een verklarende lijst is, maar een, die slechts toelichtingen bevat van het prakties gebruik der woorden.
Dat de Heer Polak bescheiden is, zal niemand hem ten kwade duiden; dat hij preuts is, evenmin; maar dat zijn boek preuts is - dat wel. Alle erotica en rustica heeft hij uit zijn boek verbannen, ook alles wat ‘vies’ is Nu mag wie wil, mij verdenken van op viezigheden belust te zijn of het boek prijzen, omdat de schipper die ballast niet aan boord heeft willen nemen - ik blijf het betreuren, dat de Heer Polak juist deze bestanddelen van het Joods-Duits weggelaten heeft; want ook deze dragen bij tot de kennis van de volksziel der groep, die de woorden gebruikt; ze kunnen plat maar
| |
| |
geestig zijn, of fijngevoeld of cynies; misschien geeft de Heer Polak deze woorden nog eens afzonderlik uit, het voorbeeld volgend van de op pag. 14 en 15 genoemde Ignaz Bernstein. Een boek als dit wordt immers niet voor kinderen geschreven, evenmin onmondigen in handen gegeven.
Mocht de Heer Polak er eens toe komen een herdruk van zijn boek te bezorgen, dan zou ik (en met wat nu volgt, meen ik in zijn geest te handelen en aan zijn wens te voldoen) hem willen verzoeken bij Bijbelverzen of -woorden, die gevleugelde woorden geworden zijn, aan te tekenen, waar men ze in de Bijbel vinden kan; zo op pag. 86 s.v. 'aug Ps. 136, 20; op pag, 87 aulim enz. Gen. 20, 12; op pag. 96 beçaleil Ex. 31, 2; p. 108 ce'énoh enz. Hooglied 3, 11; p. 109 çelag Ps. 45, 5 en massaas anderen. Daardoor is taal en volk van het oude Ghetto getekend, dat het zijn Bijbel, vooral de ter Synagoge gelezen, in de liturgie opgenomen gedeelten, zo goed kende.
't Wil mij voorkomen dat maar heel weinig niet opgetekend is in dit boek, van wat nog leeft onder de Joden. Ik zou willen wijzen op de spreekwijzen: iemand Holland en Brabant beloven, wat misschien, mijn hond heeft nog een hond, en al te veel eer is een halve schande, die zeker eigenaardig joods zijn. Dan op de gebruikelike benamingen van de getallen bij het kienspel; daar heet 11 - dat mag ik niet zeggen! 22 de zwaantjes - men denke aan het eigendomsmerk der Egmonder handschriften - 33 Trijn Troedel - een juffersnaam uit trente trois geboren; 44 ganoekoh, omdat men dan zoveel kaarsen nodig heeft voor de menouroh (zie p. 208); 55 de bocheltjes; 66 twee (zwei) sjiksies, soixante-six! 69 oben wie unten; 77 de laarzen van Joune Kan, wijlen een beroemd rijkaard; 88 de krakelingen; 33 en 66 waren zeker het vermelden waard geweest. Maar ook de andere om de humor!
Gemist heb ik - altans niet kunnen vinden - op pag. 30 e.v.: Moordenaarsgracht voor de N. Keizersgracht Zuidzijde; Komkommerbuurt voor de Korte Amstelstraat; Stroomarkt voor Waterlooplein; Magere brug voor brug over de Amstel bij de Kerkstraat; in de speciale betekenis van: over de Magere Brug = buiten de Jodenbuurt; Houtmarkt of Deventer Houtmarkt, nu J.D. Meierplein.
Op pag. 47 s.v. minnich (= niet vlees, niet vis); hij spreekt met de minnich-letter, door hij spreekt l en r precies eender uit; men denke aan de Romein die geen onderscheid liet horen tussen kolax (vleier) en korax (raaf).
In de lijst, die op pag. 71 begint, zou ik willen inlassen:
| |
| |
p. 74 abraham; ben a.o., zoon van aartsvader Abraham: zo noemt men een kind, wiens vader onbekend is.
p. 86 auhel, tent; ook de beide latten langs de deurposten met de derde erboven aan een huis, waarnaast, of waarin een lijk ligt.
p. 228 ohel, de koddige volksetymologie Oude Heren Logement voor het tehuis voor oudemannen.
p. 247 qaurag volgens hetzelfde siesteem Kersen Rijp en Goed, omdat, vroeger altans, einde Juni de kersen op zijn best waren, juist als ter synagoge de afdeling van Korach gelezen wordt.
Zo had op p. 97 s.v. beheimoh vee vermeld kunnen worden dat men een 52-jarige spottend zo noemt naar de getallenwaarde van dat woord.
Op pag. 189 s.v. maganeh, kom der gemeente: miguts lamaganeh, buiten de kom der gemeente, spottend gezegd van de vrijzinnigen, die het eerst buiten het ghetto wonen gingen, met toepassing op Lev. 13, 46: buiten de kom zal des melaatsen woonplaats zijn.
Geheel ontbreekt het artikel Jouno, het boek Jona dat op Grote Verzoendag gelezen wordt als Haphtoroh en desnoods onder dat artikel had kunnen opgenomen worden (p. 152) en Joune Kan, het lot van J.K., waarmee bedoeld wordt de bruidschat, die onder Amsterdamse behoeftige jongedochters verloot wordt en betaald uit de rente van een door zekeren Jonas Kan, ook Dresden genaamd, aan de Amsterdamse Gemeente vermaakt legaat.
Misschien ontbreekt er nog meer; dit is moeielik terstond te zeggen, omdat men zijn geheugen moet raadplegen of men wel eens een uitdrukking gehoord heeft, die men hier niet vindt; dubbel moeielik, wanneer men buiten de Amsterdamse kring waar men, schoon ook daar al schaarser, zulke uitdrukkingen horen kan, woont. Het geldt hier geen schriftelike bronnen. Wel is dit niet heel veel op 318 paginaas, toch had het niet mogen ontbreken in een boek, volgens de bedoeling des schrijvers, voor Joden en voor Kristenen bestemd; dat het ook voor Kristenen nut zal kunnen brengen, verwacht, blijkens diens approbatie, ook Prof. Dr. te Winkel, hoogleraar te Amsterdam. Zonder twijfel zal dit boek zijn weg vinden, al is er tot dusverre weinig reklame voor gemaakt - het schijnt een uitgave te zijn op eigen kosten ondernomen -; want op den duur zal het duidelik worden, hoe door en door betrouwbaar de toelichtingen zijn, bij ieder woord gegeven, wat men van andere boeken van gelijke strekking lang niet beweren kan.
Utrecht.
E. Slijper.
|
|