| |
| |
| |
Uit de tijdschriften.
(Julie-Augustus).
De Gids.
Julie. William Davids geeft in een uitvoerig artikel, De oorsprong van de Don-Juan-legende, een samenvatting van de zeer omvangrijke litteratuur over deze in een oud volksgeloof wortelende legende. - M.H. van Campen besluit zijn bewonderende ontleding van Augusta de Wit's geschriften, in de reeks Nederlandsche romancières van onzen tijd. - F.E. Posthumus Meyjes neemt De ‘Leidsche’ vertaling van het Nieuwe Testament onderhanden. Aan een reeks parallel afgedrukte fragmenten verbindt hij een scherpe kritiek: de Staten-Vertaling moge enige onverstaanbare plaatsen en taalkundige fouten hebben, door het fijne en kunstvolle taalgevoel staat die ver boven de ‘nuchtere en vlakke, òndoorvoelde en ònschoone schoolmeesters-vertaling’ van Prof. Oort. ‘De vertaling van het N.T. in zijn geheel, is nù geworden tot een hybridisch monstrum, een concessie aan de overlevering en het conservatisme met een wetenschappelijken slag-om-den-arm, in een Hollandsch dat niets meer beteekent.’ - Het Overzicht der Nederlandsche Letteren handelt over het Oorlogsdagboek van Stijn Streuvels, dat door C. Scharten zeer juist gekarakteriseerd en gewaardeerd wordt. De betekenis van deze Vlaming wordt treffend getekend in deze woorden: ‘Streuvels is nooit gewéést de intellectueele woordvoerder der Vlamingen; en zelfs is nooit in zijn werk een groote, bewuste gemoedsdiepte uitgeschenen. Hij is de dichter der Vlaamsche aarde met daarop de Vlaamsche boeren, staande en gaande in hun groote en malsche natuur-instincten. Verrukkend was zijn werk en verwarmend als een geurige waaiende Mei-dag, maar nooit heeft het ons hart gewond met de peilingen van een fel-doordringenden menschen-begrijper. En een klaar doorzicht in de gebeurtenissen of een wijd-omvattend begrip der beteekenis van dezen
reuzen-strijd, - dat ligt geheel en al buiten de sfeer zijner natuurlijke vermogens.’
| |
De Beweging.
Julie. A. Verwey beoordeelt Kalff's boekje Van Zeevarende Luyden en Zee-Poëten. Zijn waardering wordt getemperd doordat het ‘een bij uitsluiting vaderlandsche klank heeft, die ons niet meer zooals vroeger kan meesleepen’. ‘Een toon van wat minder door nationaliteiten beëngde menschelijkheid zou ons liever zijn.’
Aug. Onder het opschrift Taal en Rechtswetenschap geeft Jacob Israël de Haan, in aansluiting bij een reeks gelijknamige artikels in het Weekblad van het Recht, aardige opmerkingen over betekenis- | |
| |
ontwikkeling en het verband van woorden en zaken. - A. Defresne publiceert Iets over de tijden der werkwoorden, een beschouwing over de tijd-categorieën in ons denken en in de taaluitdrukking, door grafiese voorstellingen verduidelikt. Hij gaat o.a. na, hoe vormen als ‘ik zal gesproken hebben’, ‘ik zou gesproken hebben’ door kruising ontstonden. In het laatste gedeelte bespreekt hij enkele oorzaken ‘die een spreker van het eene psychologische tijdsstandpunt naar het andere doen overgaan’. Daarbij beperkt hij zich tot deze vier gevallen: 1o ‘Een door herinnering ontstane gemoedstoestand kan een spreker dwingen zich op zuiver tegenwoordig standpunt te plaatsen om dan den handelingstijd dus daarmee te vergelijken’; 2o ‘De sterktegraad der stemming kan iemand dwingen van standpunt te veranderen’; 3o ‘De zekerheid of de twijfel omtrent het al of niet gebeuren van een feit kan dezelfde gevolgen hebben’; 4o ‘Het sterk en het zwak aanschouwelijk zijn, het in den geest scherp en zwak belijnd zijn kan een spreker van standpunt doen veranderen’.
| |
De Nieuwe Gids.
Aug. Aeg. W. Timmerman geeft het tweede gedeelte van zijn studie over De Heer Greebe en zijn boekske. Uit de beide Perk-handschriften, hem door Kloos voor dit onderzoek afgestaan, publiceert hij allerlei gegevens, waarmee hij aantoont dat de ‘strakke draad’, die Greebe in zijn Perk-handschrift meent te vinden, niet de definitieve kan zijn: hij is overtuigd dat Perk nog niet tot een vaste rangschikking gekomen was. In een slotartikel zal de schr. opnieuw tegen Greebe te velde trekken. - W. Kloos beoordeelt in biezonderheden de Bloemlezing uit Nederlandsche Schrijvers sinds de Renaissance van J.A.N. Knuttel.
| |
Groot-Nederland.
Julie. Carry van Bruggen publiceert een voordracht over Humor en Idealisme. In het eerste gedeelte ontwikkelt zij de opvatting van het komiese, door Henri Bergson verkondigd in Le Rire, essai sur la signification du comique: ‘de lach is de daad van de gemeenschap, die zich keert tegen de neiging van het individu om door gebrek aan oplettendheid tot automatisme te vervallen.’ Daarop wijst ze op een zeker automatisme in het idealisme, dat geneigd is tot ‘het werktuigelijk verklaren van alle dingen uit één oorzaak’, terwijl de humor ‘de geest is van het volledige, alzijdige, immer vervloeiende “humoristische” leven-zelf’. Maar tussen humor en idealisme is ook de tegenstelling van ‘wijsheid’ en ‘werkdadigheid’, een tegenstrijdigheid die tot een hogere Eenheid opgeheven moet worden. - Willem Mertens' Levensspiegel van J. van Ouds- | |
| |
hoorn wordt besproken door J.L. Walch; De geur van de Kamperfoelie van Attie Nieboer door Sam. Goudsmit.
Aug. In de rubriek Literatuur oordeelt J.L. Walch ongunstig over de dichtbundel Aan den Einder van Miek Jansen, die hij ‘gewild-Katholiek en gewild-modern’ noemt. - J.J. Zeldenthuis bespreekt de Libertijnsche Liederen van J. Israël de Haan.
| |
Onze Eeuw.
Aug. W.F.C. van Laak schrijft een uitvoerig overzicht van Bédier's Les Légendes épiques.
| |
Stemmen des tijds.
Julie. J.C. de Moor geeft onder de titel Gebroken Kleuren een ontledende beschouwing van de verzen van Henriette Roland Holst. Hij waardeert de bundels De Nieuwe Geboorte en Opwaartsche Wegen. Vooral in de laatste ‘komt tot een schoone uiting wat eigenlijk voor Henriette Roland Holst het socialisme is’, n.l. ‘de herstelde gemeenschap der menschheid, en zulk een socialisme is van het nobelst karakter’. De bundel De Vrouw in het Woud wordt onbegrijpelijkerwijze niet besproken; wèl Het Feest der Gedachtenis, met ‘een ongeëvenaarde meesterschap in woordkunst, en ook in schoonheid der ideeën’. Toch vindt de schrijver ‘gif in deze droomen’. Als deze dichteres ‘haar ziel het duidelijkst uitspreekt doet ze niet anders dan gebroken kleuren zien’. De Christen in zijn verzekerdheid leert eerst de ware Nieuwe Geboorte kennen. - J. Jac. Thomson wijdt deze keer zijn Literair Keur-Overzicht aan het proza. In Van Looy's Feesten en Reizen bewondert hij ‘de zuiverheid eener fel beeldende pracht’ en de ‘sprankelend fijne toon’. Streuvels' roman Dorpslucht kan hem als geheel niet bekoren. Er zijn voortreffelike stukken in, maar ‘de schrijver slaagde er niet in, ons de waarachtige menschelijkheid van zijn figuren aannemelijk te maken.’
Aug. A. Wapenaar publiceert een studie Rondom Da Costa's Poëzie. Hij is het niet eens met de tachtigers, die Da Costa's dichterschap geheel afbraken. Da Costa moet gewaardeerd worden als ‘de wijsgeer-dichter, de dichter-profeet’, die zelf getuigde: ‘'k ben in de ziel meer dichter dan voor 't oor’. Van zijn retoriese beeldspraak, zijn wanstaltige persoonsverbeelding geeft de schr. treffende staaltjes. Tegenover Huet's mening, dat Da Costa lyries was, zegt hij: ‘Lyriek, ikheidskunst geeft hij nà z'n worstelend-zoekende jeugd zeldzaam. 't Episch-didactische overheerscht de lyriek. Voor “stemmingskunst” had de man van de Daad geen tijd. Zijn leven en z'n poëzie was vol van de Daad, den geestdriftigen Wil, die reikte naar en wrocht
| |
| |
onweerstandelijk om heerlijke mogelijkheden Gods voor deze gevallen wereld.’ - H.A. Westrate vertelt over Een nieuwe Bundel Geschiedzangen, n.l. Scheurleer's verzameling Van Varen en van Vechten, waaruit hij voornamelik de minder bekende achttiende-eeuwse volkspoëzie naar voren brengt. - J.A. vor der Hake bespreekt L. Leopold's Nederlandsche schrijvers en schrijfsters. Hij stelt daarbij de eisen: ‘De bloemlezing zij bloemlezing, d.w.z. alle mededeelingen omtrent auteurs, hun leven, milieu enz. blijven achterwege’. ‘De bloemlezing streve niet naar - toch onbereikbare - volledigheid.’
| |
Elseviers Maandschrift.
Julie. De Boekbespreking van H. Robbers geldt Ina Boudier-Bakker's bundel De Ongeweten Dingen, waarin hij veel te prijzen vindt, en het laatste werk van Haspels, Wisselend Uitzicht, waarin hij veel onbeduidends afkeurt.
Aug. In een geïllustreerd artikel vertelt N.G. van Huffel een en ander over de oudste Houtsneden, zoals die ook in ons land sedert het begin van de vijftiende eeuw als boekversiering toegepast werden. H. Robbers beoordeelt Een coquette vrouw van Carry van Bruggen. Vooral de toon van het boek staat hem tegen: de schrijfster heeft ‘met haar eindelooze verdedigende betoogen, haar inzichtelijke verklaringen, alle frissche charme van natuurlijke menschelijkheid aan haar figuur ontnomen’. Daarentegen waardeert hij ‘de natuurlijke welsprekendheid’, de fijne en geestige opmerkingen over menschen en toestanden, fijne beschrijvingen van stemmingen vooral.
| |
Den Gulden Winckel.
Julie. André de Ridder publiceert een uitvoerig vraaggesprek: Bij Carry van Bruggen. - Top Naeff beoordeelt een bundel schetsen De Ongeweten Dingen door Ina Boudier-Bakker.
Aug. H. Petermeyer deelt een en ander mede uit een in het Duits verschenen Autobiografie van Fred. van Eeden. - P. Beishuizen Gzn. vertelt iets over Een Prulpoëet, nl. de zeventiende-eeuwer Jan van Gijzen. - Gerard van Eckeren bespreekt Carry van Bruggen's laatste roman Een coquette vrouw. Hij meent dat zij in haar kunstbeschouwing een valse tegenstelling maakt tussen ‘uiterlikheid’ en ‘innerlikheid’, terwijl deze in de grond een en hetzelfde zijn: ‘Het innerlijke boetseert den Vorm en vindt dan in dien Vorm zich zelf terug.’
| |
De Tijdspiegel.
Julie. In de Literaire Kroniek beoordeelt Herman Middendorp een vijftal bundels Nieuwe Nederlandsche verzen. Het
| |
| |
uitvoerigst en het meest waarderend spreekt hij over Het feest der gedachtenis van Henriette Roland-Holst.
| |
De Katholiek.
Julie. A.M.J.S. Binnewiertz wordt als talentvol dichter en litteratuurcriticus gewaardeerd en herdacht door B.H. Molkenboer.
Aug. - Sept. B.H. Molkenboer wijdt in de Letterkundige Kroniek een uitvoerige en zeer waarderende bespreking aan Van Ginneken's Handboek der Nederlandsche Taal.
| |
Van onzen tijd.
No. 46. J.F.M. Sterck bewijst uit een Utrechts testament, dat te Utrecht, de eerste verblijfplaats van het Vondelgezin in Nederland, een tante van de dichter woonde, en dat daarin wellicht de oorzaak te zoeken is van vestiging aldaar.
| |
Tijdschrift voor Ned. Taal- en Letterk.
XXVI, eerste afl. W. de Vries geeft een lange reeks, alfabeties geschikte Etymologische Aanteekeningen (bok-hunkeren). - J.W. Muller toetst de verschillende verklaringen van het woord Geusevesper, boven Vondel's bekend hekeldicht, die hem geen van allen bevredigen. Vesper wordt bij oudere schrijvers gebruikt voor de levensavond: men zou dus kunnen denken aan de naderende tijd om rekening en verantwoording af te leggen. De samenstelling Geusevesper zou dan moeten betekenen: lied, waarin de Geuzen (d.i. Contra-Remonstranten) er aan herinnerd worden, dat hun partijregering ten einde spoedt. In de pamfletlitteratuur vond de schr. niets dat deze gissing bevestigt. Hij eindigt dus met een ‘non liquet’. - J. Vercoullie verwerpt de etymologie van Sinterklaas uit ‘Sint Heer Klaas’ en gist dat sinter een versteende datief vr. enk. is, ontstaan uit ‘te Sinter-Klaasmisse’ en dgl., waarin vrouwelike woorden als misse, kerke, parochie voorkwamen. - G.S. Overdiep publiceert een studie Over woordschikking en vers-rhythme in den Middelnederlandschen Ferguut, waarin naar een voortreffelike methode voor het eerst de Mnl. versbouw onafhankelik van vooropgestelde theorieën en zonder veralgemening grondig onderzocht wordt. In de rubriek Kleine Mededeelingen wijst A.J. Barnouw op een oude optekening (1702) van de Indiese woorden sjappitouwer, orenbaar en bakkeleien. Blankofficier is - naar dezelfde schr. aantoont - een volksetymologiese vervorming van blanke overseer (= opzichter). E. Haslinghuis gist dat het onverklaarde formine (Beatrys, vs. 305) staat voor kalmine, dat goudschuim betekent. - G. Kalff wijst het motief van de drie ringen, uit Marieken van Nieumeghen, ook aan in twee Deense
liederen.
| |
| |
Een andere mededeling betreft J.J. Bodmer's bekendheid met de IJ-stroom van Antonides van der Goes. - C. Bake verklaart een plaats uit Vondel (De Vaderen, vs. 10). - C.H.Ph. Meyer verklaart het Vlaamse ledanzemaker (rijtuigbekleder) uit lit d'ange. - G.J. Boekenoogen ziet in Slochter (Bredero's Moortje, vs. 2931) niet ‘slachter’, maar een plaatsnaam.
Afl. 2. De vraag: Tesselschade Hervormd of Doopsgezind?, zegt J.F.M. Sterck, is beslist te beantwoorden. Uit verschillende dokumenten blijkt dat zij Hervormd was, evenals haar ouders: eerst in 1642 ging zij tot de Katholieke kerk over. - J.A. Worp schrijft een zeer uitvoerige, van veel détail-kennis getuigende kommentaar bij een gedicht van 1638: D' onbekende voerman van 't Schou-burgh, dat voorkomt achter De geest van Mattheus Gansneb Tengnagel, In d'andere werelt by de verstorvene Poëten. - M. Schönfeld put nieuwe gegevens voor onze letterkundige geschiedenis Uit middeleeuwse kronieken, verdeeld in zes groepen: Nibelungen, De Britse romans, De dierfabel, Van den neghen besten, Augustijnken van Dordt, Een niewe cluyt van een ridder. - C.G.N. de Vooys publiceert Fragmenten uit Jan van Leeuwen's werken, waaronder de volledige tekst van Die rolie vander woedegher minnen, naar twee handschriften afgedrukt.
| |
Het Boek, IVde Jaarg.
fr. Bonaventura Kruitwagen geeft een beslist ontkennend antwoord op de vraag: Werd er in de Middeleeuwen bij het schrijven gedicteerd? Bij het onderwijs werden wel klassikaal aantekeningen gemaakt, maar in gewone omstandigheden, d.w.z. bij het schrijven in de kloosters en bij loonschrijvers kwam dikteren niet voor. Hoe zijn dan de fouten in de handschriften te verklaren? Daarover geeft de schrijver belangrijke beschouwingen, met aardige voorbeelden toegelicht. Slordigheid, vermoeidheid, eigenwijsheid, lust om te verbeteren, onbewuste bijgedachten waren toen evenals nu oorzaken van wijzigingen.
| |
Bijblad voor Taal en Letteren III.
No. 3 (bij Opvoeding en Onderwijs). J.F.M. Sterck bewijst uit een brief van Barlaeus, dat Alberdingk Thijm terecht Vondel hield voor de vertaler van Medicea Hospes, zodat we in deze Blyde Inkomst een Groot prozawerk van Vondel bezitten. - P. Maximilianus beoordeelt en prijst de bloemlezing Stemmen van verre en dichtebij van J.L. Horsten. - H.H. Knippenberg begint een artikel over Letterkundigen in Limburg met ‘een der meest typische figuren’, n.l. Dr. Michaël Smiets.
C.d.V.
|
|