De Nieuwe Taalgids. Jaargang 9
(1915)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdBoekbeoordelingen.J.A. Roetert Frederikse, Dat Kaetspel ghemoralizeert. Utrechts proefschrift; Leiden, Sijthoff, 1915.In werken van zeer uiteenlopende kunstwaarde - men kan denken aan de Roman de la Rose, aan Cats, aan Luyken, aan Schillers Lied von der Glocke - is, hele tijdperken van de literatuur door, de allegorie min of meer stelselmatig gebruikt om door aanschouwelikheid het mensdom vertrouwd te maken met abstrakte waarheden en leringen. Er zijn er waarin de kunst boven de lering is uitgegroeid, waarin schoonheid van voorstelling wedijvert met raakheid van de vergelijking en diepgang van denken. Zo veel groots moet men van dit allegoriese Kaetspel niet verwachten. Zijn voornaamste literaire aantrekkelikheid gaat uit van de exempelen, en daarvan kan men over het algemeen niet eens zeggen dat ze biezonder aardig verteld zijn. De overmatig bescheiden auteur stelt zijn eigen kunstvermogen dan ook niet hoog: wat er goeds in mijn werk mag zijn komt van de ‘materie’ zegt hij. Die materie waren de zedelike waarheden die zijn geloof en geweten hem drongen te getuigen; hij vergelijkt zich bij het rijdier van Bileam: ‘Ic hebbe ghesproken als esel als de ghene die bet secht dan hij ghevroet’. Hoe dit zij, er is hier een trouwhartig man aan het woord, die het verantwoordelik ambt van rechter blijkbaar nauwgezet heeft vervuld, en die zijn best doet om een nobele opvatting van zijn taak ook bij anderen ingang te doen vinden. En zó'n heldere voorstelling hebben we van het leven der vijftiende-eeuwse Vlaamse burgerij nu nog niet, dat we een der- | |
[pagina 261]
| |
gelijk werk onverschillig op zij zouden kunnen leggen. Bovendien, zoals zo dikwels een proloog of iets dergelijks van een middeleeuws werk aan de latere mémoires doet denken, doordat een opmerking of uiting, in het voorbijgaan neergeschreven, licht geeft over opvattingen, toestanden, gebruiken, zo vinden we ook hier soms kleine maar kostbare biezonderheden in de tekst verscholen. Het kaatsspel wordt er geprezen, want ‘men maecter mede goeden langen adem ende gherynghe leden’; wie zou zo'n scherp bewustzijn van het nut van sport uit 1431 verwachten? Op een andere plaats wordt de ‘literaire soiree’ geschetst waar de schrijver op het denkbeeld van zijn verhandeling is gebracht: ‘Daer was ghesonghen, blijscap ghedreven, ende ghevisenteert nieuwe ghedichten, baladen, rondeelen ende vierlayen, ende onder andre zaken was daer ghesproken vanden scaecspele, dat wilen was ghemoralizeert ende daer of een bouc ghemaect’; of vlecht hij bij wijze van exempel een verhaal in hoe hij een Duitser te Brugge, op aanklacht van een koopman uit Lijfland, na een zorgvuldig getuigenverhoor, aan zeeroof schuldig heeft bevonden, een verhaal dat verdiend had eerder dan de beide andere van dien aard in het levensbericht te worden aangestipt. Op de bedoelde ‘avondmaeltyt’ heeft dan de schrijver Jan van den Berch, op aanzoek en aanmoediging van zijn ‘lieve speciale vrient’ ridder Roelof van Uutkerke, op zich genomen om, naar het voorbeeld van het bekende Scaacspel, een ander spel, waartoe het kaatsen werd uitverkoren, te moraliseren, en wel in betrekking tot de rechtspraak. Behalve uit voor- en narede bestaat het boekje uit twee delen, waarvan het eerste de ‘moraliteit’ bevatGa naar voetnoot1); het andere is meer een traktaat over rechtspraak, en het geheel is doorweven, overweven mag men wel zeggen, met exempelen. Dat het enige populariteit heeft veroverd blijkt uit het bestaan van minstens drie drukken. Wat heeft nu Dr. Roetert Frederikse met deze tekst gedaan? Al dadelik moet gezegd worden dat hij een, voor zoover ik zien kan behoorlik bewerkte, diplomatiese afdruk van een der twee handschriften, die beide in Kopenhagen berusten, heeft bezorgd; op zich zelf een aanwinst van betekenisGa naar voetnoot2). De tekst heeft hij vervolgens, als gebrui- | |
[pagina 262]
| |
kelik, van verschillende kanten bekeken, en in afzonderlike hoofdstukken bijeengebracht, wat hem over de auteur, over het kaatsspel zelf, over de juridiese betekenis van zijn werk is gebleken. Heel veel leverde dit - overigens onmisbaar - deel van het onderzoek niet op. Belangrijker zijn de hoofdstukken geworden die over de exempelen en de taal handelen. Van alle 103 exempelen (waarvan we het afzonderlik register liever bij de behandeling zelf verwerkt hadden gezien) zijn nauwkeurig de bronnen en parallelle plaatsen nagegaan; hiermee is nuttig werk verricht voor de ‘history of fiction’, terwijl de afhankelikheid van het boekje van het Scaecspel er door wordt gestaafd. Maar vooral wil ik wijzen op het taalonderzoek. In deze richting is door uitgevers van middelnederlandse teksten nog lang niet genoeg gedaan en geeft R.F. een goed voorbeeld. Hij leefde onder een gelukkig gesternte: de vergelijking der beide handschriften gaf tastbare resultaten, zodat hij een naar de hoofdstukken der grammatika geordende lijst kon opmaken van gevallen waarin ze onderling konsekwent verschillen, en het ene hs. als een zuiver Vlaams, het andere als een Zuidelik-Hollandse bewerking doen kennen. De verschillen betreffen niet alleen klank- en vormleer en woordvorming; de Hollandse omwerker was een ijverig purist, zoals een hele lijst van bastaardwoorden uit het eerste (het uitgegeven) hs. laat zien, die hij geregeld vertaalde. Niet onderzocht zijn de drukken, waarvan er volgens de bibliografie minstens drie moeten bestaan; trouwens door de oorlogstoestand zijn ze vermoedelik, altans ten dele, buiten uitgevers bereik gebleven. Het zou anders belangwekkend zijn geweest om b.v. te vernemen of er tussen de Leuvense incunabel van 1477 en de Delftse van 1498 soortgelijke verschillen als tussen de handschriften bestaan. Misschien vindt Dr. R.F., die intussen de Middelnederlandse wetenschap weer een stap verder heeft gebracht, later aanleiding om zijn studie in deze richting voort te zetten. D.C. Tinbergen. | |
Handleiding bij het Vrije Stelonderwijs, door J. Klootsema en A. Brands. P. Noordhoff - 1914 - Groningen. ƒ 1,00, geb. ƒ1,25.Deze Handleiding behoort bij vier series Gekleurde Wandplaten voor het Vrije Stelonderwijs in de Lag. school. Uit de ‘Korte toelichting van de Samenstellers’: | |
[pagina 263]
| |
Het vrije stelonderwijs breekt met de methodes, die den zin als grondslag voor het stellen beschouwen. Het gaat uit van een geheel, die den jeugdigen stilist wordt aangeboden in verschillende vormen: a. Eigen ervaringen (brief); b. Leeslessen; c. Sprookjes; d. Mooie verhalen uit de geschiedenis; e. Platen en schetsen. Enkel ervaringen laten weergeven, maakt het onderwijs eenzijdig. Afwisseling is hier van het grootste belang. Van sprookjes, verhalen en leeslessen mogen enkel de hoofdlijnen nog den kinderen bekend zijn; ze verliezen dan niet den ontvangen indruk in de taal van het leesboek.Ga naar voetnoot1) Stof, die op het kinderlijk gevoel werkt, heeft de meeste waarde, omdat het kind hierin de poëzie van het leven terugvindt. Vóór alles moet het kind het stellen interessant vinden. Is er geen interessante gebeurtenis, geen mooi verhaal, sprookje of vertelling, dan neme men voor afwisseling een plaat. Groote gekleurde platen zijn beter dan kleine, zwarte schetsen, omdat ze meer indruk maken op het kind. De heldere en levendige kleuren brengen gloed en leven in het kinderopstel. Vooral in het begin moeten de platen een verhaal in beeld geven. Voorts moeten ze tafereelen voorstellen uit het kinderleven. Nooit mogen ze worden bedorven door een element, dat aan de Fliegende Blätter herinnert. Geen kunstgewrochten van groote schilders kunnen we gebruiken, omdat ze niet tot het kind spreken. Vooral beoefenen van het natuurlijk luid lezen en het leeren gebruiken der leesteekens is voor het stelonderwijs, wat het inzicht in de schrijfwijze der getallen, voor het rekenonderwijs is. Met het onderwijs in het stellen wordt pas aangevangen, wanneer het kind geen grove taalfouten meer schrijft.
De ‘Handleiding’ illustreert deze uitspraken. Het is een interessant stuk werk, met heel veel litteratuur (in het eerste gedeelte) met een overzicht van het Stelonderwijs en kritiek op bestaande methoden, en met een stuk praktijk. Maar het boek mist éénheid. En met dit gebrek wordt tevens een deel der ‘vrijheid’ ingeboet. Zodat, over 't geheel, deze manier van onderwijs van een zeer schoolse aard blijkt te zijn. Verdacht is dit, dat ‘met het stellen pas mag worden aangevangen, wanneer het kind geen grove taalfouten meer schrijft’. | |
[pagina 264]
| |
Verdacht ook dit, dat ‘vooral 't beoefenen van het natuurlijk luid lezen en het leeren gebruiken der leesteekens’ zo hoog nodig is. Wantrouwend staan we voor: ‘Is er geen interessante gebeurtenis, geen mooi verhaal, sprookje of vertelling, dan neme men voor afwisselingGa naar voetnoot1) een plaat’. Wantrouwend óók voor: ‘De heldere en levendige kleuren brengen gloed en leven in het kinder-opstel’. En voor nog meer. O.i. is de onderwijzer alles, en moeten de mensen nu eens uitscheiden, om in gedrukte ‘handleidingen’ hem leeslesjes toe te schikken uit voorgeschreven boekjes. Zit er iemand mee te tobben, dan zijn er genoeg middelen om hem steun te geven. En dan dit nog: als bij 't begin van 't uur nog gezocht moet worpen naar 't ‘instrument’, en er dan ‘om godswil’ naar een plaat moet worden gegrepen, vooral een, wier ‘heldere en levendige kleuren gloed en leven (moeten) brengen in het kinder-opstel’, dan is 't al lang mis mst het ‘vrije’ of ‘onvrije’ stelonderwijs. 't Moet van de ‘man’ uitgaan. Die moet er zó veel voor voelen, dat de kinderen er warm voor worden, en gaan beginnen. Maar dàn komt er wat van terecht, en eerst dàn kan men spreken van ‘vrij’ stelonderwijs.
Maar erger staan wij tegenover het ‘verdachte’. Tegenover ‘de grove taalfouten’, tegenover ‘het natuurlijk luid lezen’, ‘het leeren gebruiken der leesteekens’. En wat we vermoeden en bevroeden, dat blijkt inderdaad. Uit ‘de wijze van behandeling’: Eerst (blz. 112), ‘Een van de eerste fouten, die de kinderen maken, is, dat ze alles aan elkander verbinden met - en - en - en - en.... Het eerste werk is nu, aan het kind te leeren, zijn gedachten in zinnen neer te schrijven’.... ‘Het tweede punt, dat we aan de orde stellen, is.... het gebruik van de persoonlijke voornaamwoorden en het verkeerd gebruik van het woordje toen, om zoodoende den stijl vloeiender te maken’.... Er zijn nog meer punten. Als correctie dient: een der kinderopstellen nemen, door de kinderen laten lezen, ‘natuurlik’ laten lezen, van het origineel uit het leeslesje er naast schrijven, en de klasse laten voelen wat het verschil is. | |
[pagina 265]
| |
Het gehele onderwijs nu, hier bedoeld, is een klassikale africhting naar het ‘model’, naar de ‘zin’, naar het ‘formele’! 't Kan best zijn, dat zulk onderwijs, met hart en met ijver gegeven, niet vervelend is. Maar de ‘individualieteit’ wordt bij de een na de ander onderdrukt, en de klasse op een allergeleidelikste en allerverleidelikste wijze gewrongen naar het ‘model’.
Hoe begon ook weer de ‘Korte Toelichting’? ‘Het “Vrije Stel-onderwijs” breekt met de methodes, die den zin als grondslag voor het stellen beschouwen. Het gaat uit van een geheel...’ (Juist, maar dit geheel moet ten slotte worden gezien als een agglomeraat van zinnetjes, om bij een tweede behandeling weer op nieuw te worden opgebouwd uit de reminicenties van de in ‘zinnen’, t.w. ‘gepolijste zinnen’ uiteengevallen geheel. Waar blijft op die wijze het ‘vrije’ in het stelonderwijs?) Wie het boek openslaat, leest op blz. 10: ‘7. Van alle wetten, die op 't gebied van taal- en stijlonderwijs ooit door menschen gegeven zijn, is een der meest-onjuiste deze, dat men schrijven moet, zooals door anderen geschreven wordt. ---’ (En waar bleef, bij het praktijk-onderwijs boven gemeld, het individuële?) We lezen verder: ‘1. De taal is als uitdrukkingsvorm van 's menschen gedachten en aandoeningen even afhankelijk van aanleg en ervaring als de gedachten en aandoeningen zelf zijn, zoodat niemand de volstrekt vrije beschikking heeft over woordenkeus en zinsbouw.’ ‘2. Alle taal is dan ook individueel, en naarmate de menschen verschillen in aanleg en ervaring, gelijk b.v. dichters en wijsgeeren doen, zal ook de taal der menschen in rijkdom en wezen verschillen.’ ‘3. Zelfs binnen het persoonlijk leven van ieder mensch afzonderlijk wisselen verschillende taaluitingen zich gelijktijdig met verschillende geestestoestanden af, die, wat betreft aard en aantal, op hun beurt hoofdzakelijk door emoties worden beheerscht.’ ‘Afwijkingen in taal en stijl bestaan dus niet, en wat men bij zwijgende overeenkomst taal- en schrijffouten noemt, zijn derhalve niets anders dan afwijkingen in den geestelijken toestand zelf. ---’ Enz.
Wie schrijft dit? Dit is van de hand van de eerste medewerker in de ‘Handleiding’, die wakker is geworden door Hildebrand's ‘Vom deutschen Sprach- | |
[pagina 266]
| |
unterricht’ en als goed onderlegd psychiator ons de taal- en stijlafwijkingen als afspiegelingen van geestelike afwijkingen en momentanele of permanente stoornissen verklaart. Deze schreef het mooie Ie hoofdstuk (en het ‘Voorbericht’). Toen kwam Brands met zijn ‘overzicht’ en zijn ‘praktijk’, veel te veel uitgepeuterd en veel te veel opgehaal van dingen, die ieder weet, inziet, en erkent. Zo is het boek veel te langwijlig geworden, en door het wederkeren naar de oude paden volstrekt ongemotiveerd. Op 't eind is Klootsema al lang weg, en zijn Hoofdstuk I staat er als verweesd. ‘De Griezelige Echt’Ga naar voetnoot1) noemde Thijssen in zijn laatste afleveringen van ‘De Nieuwe School’ zulk een samenwerking. Inderdaad, het vergelijk had, indien hier werkelik een vergelijk mogelik is, in zijn vorm en als methodiese basis een - zo dan al niet 't door ons gewenste - toch als uitgaaf, een harmonieser geheel moeten geven. Tans is er een foetus geboren. J.K. |
|