De Nieuwe Taalgids. Jaargang 9
(1915)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 241]
| |
De ondergang van het voornaamwoord du.De geschiedenis van de aanspreekvormen in de M.E, d.i. in hoofdzaak de geschiedenis van du tegenover ghi, vertoont in grote trekken dit beeld: invloed van het uit de zuidelike spreek- en schrijftaal opdringende ghi, dat in het zuiden du al vroeg heeft weten te overvleugelen, en dat in gebruik geheel beantwoordde aan een in de noordelike gewesten voorkomende vorm ji, is ook in deze gewesten oorzaak geweest van du's langzaam sterven; daarna en daardoor heeft ji die grote uitgebreidheid gekregen die het tans nog, hoewel in mindere mate, in zijn gediphthongeerde vorm jy bezit.Ga naar voetnoot1) Het in de middeleeuwse literatuur steeds afnemend du-gebruik, in 't algemeen slechts voorkomend a) waar van stemming sprake is en b) bij standsverschil, maar in die gevallen, die denkelik afspiegeling zijn van de levende taal, beperkt tot de vroege M.E., treffen we, aan 't eind der M.E., nog slechts aan c) in moraliserende, en d) in bijbelse geschriften. 't Langst heeft 't bijbelse du stand gehouden. Ook dat echter moet 't, in de loop van de 16de eeuw, opgeven in de strijd met ghi. De geschiedenis van het stervende enkelvoudspronomen vertoont enkele biezonderheden die de vermelding waard zijn, alleen al hierom, dat dit woord niet verscheiden is zonder dat voor z'n behoud in geschrifte meermalen een lans gebroken is - Marnix' pleidooi voor du mag algemeen bekend worden verondersteld - en 't schaars voorkomt dat de geschiedenis van een woord, van 't verdwijnen van een woord, ons schriftelik is overgeleverd. De oorsprong van het du in de bijbel ligt voor de hand: het Latijnse origineel, de biblia sacra vulgatae editionis, heeft tu als pronomen voor het enkelvoud, vos voor het meervoud, zonder uitzondering. Hierin is de oorsprong te zoeken van het du-gebruik tot God, tot Jezus, enz., dat nog stand hield toen 't overigens uit de geschreven taal al zo goed als verdwenen was en dat aanvankelik ook niet indruiste tegen de levende taal. Later wel. Maar ook toen kon du in bijbeltaal nog langer stand houden dan in andere gevallen, omdat wellicht ook vroeger, evenals nog tans het geval is, bijbels-kerkse taal | |
[pagina 242]
| |
niet afkerig was van archaïsmen, die vaak in staat zijn een statig, verheven cachet te verlenen. Wat de voornaamste, d.i. de meest gebruikte, meest gelezen bijbelvertalingen te zien geven op 't punt van de 2de persoons-pronomina wordt, met de geschiedenis van hetgeen er om die aanspreekvormen te doen is geweest, in de volgende bladzijden kort weergegeven. Nog in 1477 verscheen te Delft een Nederlandse vertaling van het Oude Testament onder de naam Die bible in duytsche, waarin het pronominaal gebruik van de Vulgaat trouw bewaard is: du in 't enkelvoud, ghiGa naar voetnoot1) in 't meervoud. Hierin moet stellig al iets opzettelik archaïsties gezien worden. Want 't is niet denkbaar dat in 't korte tijdsverloop tussen 1477 en 1513 - van welk jaar af ongeveer gezegd kan worden dat de stroom van bijbelvertalingen is beginnen te vloeien - de strijd ten koste van du, ten gunste van ghi beslecht zou zijn. En na 1513 zijn - als er geen opzet in 't spel is - du-bijbels, gelijk men zien zal, schaars. De vertaling van 1513 Den bibel int Corte, ghetranslateert ut den Latine ende Walsche (een vrije bewerking) vertoont ghi, evenals het Mattheus-evangelie (1522) van de gardiaan van het Amsterdamse minderbroederklooster, Johannes Pelt.Ga naar voetnoot2) Van meer belang is de vertaling van Luther's N.T. door Adriaen van Bergen, in 1523 te Antwerpen verschenen. Merkwaardig is ze, omdat, waar Luther natuurlik du als enkelvoudspronomen gebruikt, van Bergen dit door ghi weergeeft, wat blijk geeft van een welbewust, weloverwogen vertalen. Dat een du-vorm een enkele keer mee overgeglipt is, niemand zal dat niet begrijpelik vinden. Ook dit opmerkelike zal wel op rekening van zijn voorbeeld te stellen zijn, dat bij hem meer du's in de nominatief voorkomen dan in de niet-subjektsvorm.Ga naar voetnoot3) Opmerkelik, omdat reeds vroeger bleekGa naar voetnoot4) en beneden | |
[pagina 243]
| |
opnieuw zal blijken: dat de nominatief heel wat eerder gestorven is, dan de casus obliqui en 't possessivum. De komplete bijbel van Van Liesveldt te Antwerpen, met een nog nauwer zich houden aan 't origineel dan Van Bergen gedaan had naar Luther's bijbel bewerkt, vertoont desondanks ghi.Ga naar voetnoot1) Dat herdrukken van deze vertaling in 1534, 1535, 1542 verschenen en afzonderlike uitgaven van het N.T. in 1534, '35, '41, '43 en '44, pleit voor 't grote debiet. Alles bijna, na 1523 genoemd, is meer of minder woordelike vertaling naar of navolging van Luther's overzetting. Toch verschenen er ook wel vertalingen naar het N.T. van Erasmus. Bekend is b.v. die van Cornelis Heynricks te Delft. Ook die vertoont ghi.Ga naar voetnoot2) Gereformeerde aktie op 't gebied van de bijbelvertaling had Roomse reaktie ten gevolge. Na 1528 zijn er massa's uitgaven van de H.S. verschenen naar de korrekties van de Leuvense censoren en naar de Vulgaat. De drukker Vorsterman te Antwerpen vooral maakte zich verdienstelik. Ook andere Antwerpenaars. Maar haar grondslag kreeg de Roomse vertaling toch pas in de z.g officiële Leuvense bijbel van 1548, van de hand van Nicolaas van Winghe, tussen 1548 en '96 ongeveer 17 maal herdrukt, ongerekend de afzonderlike afdrukken van het N.T. Een exemplaar van de herdruk van 1556 (de oorspronkelike uitgave van 1548 was niet te bemachtigen) bij Hans de Laet te Antwerpen, vertoont uitsluitend ghi. Dan komen we tot die (protestantse) bijbels die zich ten slotte boven alle andere hebben staande gehouden en gezaghebbend zijn gebleven, voor zover de Gereformeerde kerk betreft tot 1637, wat de Lutherse en Doopsgezinde gezindten aangaat, ook tot nà dat jaar. In 1558 werd te Embden door Mierdman en Gheilliaert een bijbel gedrukt, een vertaling van de editie van Michael Lotter (Maagdeburg, 1554). Vermoedelik koos men deze editie omdat zij te herleiden is tot de laatste door Luther zelf herziene (1545) Luther-tekst.Ga naar voetnoot3) Nicolaas Biestkens van Diest herdrukte die bijbel in 1560 in quarto; en naar deze uitgave zijn alle volgende gedrukt ten behoeve van de Doopsgezinden. Want Biestkens, die tot de Doopsgezinden behoorde, heeft door 't aanbrengen van kleine wijzigingen buiten de | |
[pagina 244]
| |
tekst de, in de grond Lutherse, vertaling voor zijn geloofsgenoten bruikbaar weten te maken. In deze Bibel inhoudende dat Oude ende Nieuwe Testament wordt ghi gebruikt, maar dijn-possessieven die, zo maar, zonder enige naspeurlike reden, tussen u's instaan, zijn niet zeldzaam. Deze bijbel van Biestkens en de 2 jaar later verschenen z.g. Bijbel van Deux-Aes zijn voor Nederland de bijbels geweest. De geschiedenis van de laatste is nauw verbonden met de geschiedenis van Utenhove en z'n werk. Bij het spelling- en taalstelsel dat Utenhove aan z'n bewerking van het N.T. (1556) ten grondslag legde en waardoor hij zichzelf veel onaangenaamheid en z'n werk een zeer spoedige ondergang berokkende, behoeft hier niet te worden stilgestaan.Ga naar voetnoot1) Voldoende is 't te vermelden dat in dat stelsel natuurlik paste een aanwenden van het enkelvoudspronomen waar de Vulgaat tu, en van 't meervoudspronomen waar ze vos heeft. Ja, zo konsekwent is U. in zijn systeem dat hij in zijn voorrede tot ‘dem Christlicken lezer’ zelfs deze dudijnt. Utenhove had altijd gehoopt nog eens een volledige vertaling van de bijbel te kunnen tot stand brengen. Die hoop werd voor goed vernìetigd door 't slechte debiet van zijn N.T.Ga naar voetnoot2) Utenhove's uitgever, Gillis van der Erven te Embden, oorspronkelik een voorstander van 't Utenhoviaanse Nederlands,Ga naar voetnoot3) durfde 't niet meer met hem aan en verzocht Godfried van Wingen, U.'s medearbeider aan het N.T., een nieuwe vertaling daarvan te bezorgen, aan welk verzoek Van Wingen, na enige aarzeling, voldeed. Na enige aarzeling. Want hij stond aanvankelik in zijn opvattingen van taal en spelling geheel aan de zijde van Utenhove. Maar hij was een meer prakties man dan deze en meende, toen hij 't slechte debiet van Utenhove's vertolking gezien had, dat 't belang van een goede, zuivere vertaling zwaarder moest wegen dan 't dienen en propageren van een taalstelsel. Toch werden niet alle van die der meerderheid afwijkende inzichten dadelik over boord gezet: du als enkelvoudspronomen tegenover ghi voor 't meervoud, voerde Van Wingen in zijn N.T. (1559) in, daarna ook in zijn O.T. (1561), welke beide ten slotte verenigd verschenen onder de naam Biblia: Dat is, de gantsche heylighe Schrift, grondelick ende trouvvelick verduydtschet.... ghedruckt te Embden, Anno 1562, den 7 Martij. Maar bekend geworden en gebleven is deze Bibla onder de naam van Bijbel van Deux-Aes. | |
[pagina 245]
| |
Er zat tendenz in het du van deze bijbel. Dat bewijst, behalve een plaats in een brief van 23 Apr. 1557 aan Utenhove, waarin Van Wingen er z'n vreugde over uit dat à Lasco de psalmen voor de Londense gemeente opnieuw nauwkeurig heeft nagegaan en daarin uit eigen beweging ghy in du heeft veranderd,Ga naar voetnoot1) behalve een andere, daardoor nog merkwaardiger brief van 6 Junie 1558 van Van Wingen aan Utenhove,Ga naar voetnoot2) waarin hij zegt tot z'n spijt te moeten mededelen dat Dathenus er bij Van der Erven sterk op aangedrongen heeft toch niet te willen meegaan met die onnutte, ja zelfs gevaarlike nieuwigheid van het door ons (d.z. Utenhove en Van Wingen) ingevoerde du en ghy - dat bewijst de voorrede van de nieuwe bijbel, waarin ‘De drucker tot den Leser’ aldus spreekt: ‘....Doch is in dese Nederlantsche Ouersettinghe wat nieus, tot des neerstighen Lesers nutt, behulp ende voordeel, grootelicks dienende. Te weten, ten eersten, dat dese woordekens, Du ende Dy, gebruyckt zijn alomme, waer niet tot velen, maer tot eenen ghesproken wordt, en de woordekens Ghy ende U, nerghens ghebruyckt en zijn, dan daer niet tot eenen, maer tot velen ghesproken wordt, enz.’....volgen enige voorbeelden ter adstruering van dat: ‘tot des Lesers nutt, behulp ende voordeel’. Juist, dàt was het, zo al niet dat alleèn, bij Van Wingen, dàt was het, hoewel dan zeker niet dat alleèn, later, bij Marnix: de bijbel moest duidelik, begrijpelik zijn, en du kon alvast meewerken om goed te doen uitkomen of b.v. Jezus sprak tot Petrus alleen of tot de hele apostelschaar. Utiliteit en liefde voor de oude taal konden hier hand aan hand gaan. De Deux-Aes-bijbel van 1562 vertoont alzo een keurig du-gebruik, ook in de nominatief. Maar, al in de druk van 1565 is het anders. Wat was er gebeurd? Een Frankforter uitgever had, de plaatsaanduiding Embden behoudend, niet alleen Van der Erven's eigendom nagedrukt, maar er zelfs veranderingen in aangebracht. ‘In het voorberigt van den nadruk (1564) lezen wij: “Dat den ouersetter gemydt heeft daer onder te mengen de vreemde Hoogduytsche of Oostersche termen en manieren van spreeken, als du bist, du salst, du en sulst” enz. In de tweede echte uitgave, Embden 1565, is men dan ook tot het gewone spraakgebruik teruggekeerd’Ga naar voetnoot3) Uit de laatste zin blijkt dat Van der Erven | |
[pagina 246]
| |
- natuurlik wel kwaad dat men zich aan z'n eigendom vergrepen had - toch wat geleerd had en 't noodzakelik vond aan de smaak van zijn publiek koncessies te doen, wilde hij 't debiet van zijn bijbel niet zien verminderen. Ziehier wat de drukker zegt tot de lezer:Ga naar voetnoot1) ‘....Ende dewijle ick in den Jare MDLXII desen Bybel, met groote onkosten ende grooten arbeydt, wtgaen laten hebbe, waerin ick, buyten onse ghemeyne wijse van spreken, sommighe woorden ghebruyckt hebbe, om onderscheydt in der sprake te maken, ende te bewysen, (ten grooten behulp des Lesers) waer dat de Heylighe Schrift tot velen, ofte tot een alleen spreeckt. Dwelck dus langhe in alle onse Nederlandtsche Bybelen niet aenghemerckt is: dwelck nochtans in alle andere Talen, doch in sonderheyt in de Heylighe Schrift, neerstichlicken alle tijdt gheobserveert gheweest is. Ende alle dit niet teghenstaende, mynen arbeydt my qualick vergolden wordt, ende van velen wedersproken is, ende by de sommighe, sonder alle recht ende billickheyt, buyten mynen weten ende willen, onderstaen hebben, my den seluen Bybel nadruckende, te verbeteren (soo sy meynen) soo ben ick ten laetsten daerdoor bedwonghen gheweest, denseluen mynen Arbeydt selue in de handt te nemen, ende daerinne de ghemeyne wijse van spreken te volghen. Doch so hebbe ick, waer dat soude meughen eenighe twijfelinghe vallen, of de Heylighe Schrift van Een ofte tot Eenen, van Vele ofte tot Velen spreeckt, dit onderscheydt ghebruykt: te weten, tot Eenen, V oft Ghy: ende tot Velen, Ghylieden, oft Vlieden. Doch niet alomme, maer alleenlick, daer het weerdich is aenghemerckt te worden, ofte daer eenighe swaricheydt wesen mochte, op dat ick, so veel in my is, tot der Heyligher Schrift af noch toe en dede.’ Vergelijken we nu deze bijbel van 1565 met die van 1562 dan blijkt: dat het publiek tevreden was als men de nominatief enkelvoud maar verwijderde; tegen de casus obliqui en het possessivum had men geen bezwaar. De eerste naamval verstond men niet meer; die werd, blijkens de voorrede van de Frankforter nadruk, voor Hoogduits aangezien. Van 1565 aan werd deze bijbel de bijbel en is, met nu en dan aangebrachte toevoegsels en verbeteringen tot 1637 op ruime schaal verbreid. Sommige synoden rieden zelfs aan deze bijbel te gebruiken, totdat de nieuwe overzetting gereed zou zijn.Ga naar voetnoot2) Met nu en dan aangebrachte toevoegsels en verbeteringen: in een | |
[pagina 247]
| |
eksemplaar van 1616Ga naar voetnoot1) zijn ook de dy's en dyn's door u's en uw's vervangen. Tussen 1568 en 1616 hebben dus ook de casus obliqui en de possessiva 't moeten afleggen. De Nationale Synode te Dordrecht gehouden in 1618 en 1619, velt het doodvonnis en besluit in ‘de twaelfde sessie, den XXIIII November des Saterdaeghs voor noen’, 't volgende:Ga naar voetnoot2) ‘Syn eenige vragen voorgestelt geweest, gehoorēde tot de translatie des Bybels. Waer van d' eerste was, of in alle die plaetsen, in dewelcke van God ghesproken wort, in de tweede persone int getal vā een, naert exempel van andere natien sal moeten uytgedruct worden doort Nederlantsche woordeke̅ du, en̅ desgelijcx de Nederlandtsche woorden vande tweede persoone int ghetal als van een, daer op slaende: dan of het beter soude zijn datmen de aengenomene maniere van spreken behoude. Van weder syden verscheyden argumenten bygebrocht zijnde, is met meerderheyt van stemmen geoordeelt beter te zijn, dat in die plaetsen het woordeken Ghy nu ghebruyckelick, behouden worde, dewijle dat selvige nu nochtās by alle de Nederlanders door een oude ghewoonte int getal van een gebruyckt wort, ende voornemelic om dat de Nederlantsche woorden des tweeden persoons, int getal van een die op het woordekē dy responderē, nu over lanc buytē gebruyck geraeckt zijn, ende een rouwe, onaengename ende ongewone geluyt den Nederlantschen ooren gheven’. Dít is het einde. Ook de bijbel is ten slotte gezwicht voor wat een Zuidhollandse synode in 1595, met betrekking tot dit punt noemt ‘de gemeene taele’. In de ‘gemeene taele’ kwamen du-vormen al lang niet meer voor.Ga naar voetnoot3) Al voor de 16de eeuwse Vlaming, Brabander, Hollander is de nominatief du een vreemde vorm geweest, zo vreemd dat de uitgever van de Deux-Aes-Bijbel van 1562 't invoeren ervan in de voorrede moet motiveren, zo vreemd dat Dathenus die uitgever dringend verzoekt dat woord toch weg te laten en geen beroering in de kerk te weeg te brengen, zo vreemd dat de Frankforter na- | |
[pagina 248]
| |
drukker van de Van Wingense bijbel kan beweren dat die vorm uit het Hoogduits afkomstig is, zo vreemd en daardoor zo ongewild bij 't publiek, dat die handige Frankforter zijn eigen verkoop zocht te vergroten en die van Van der Erve te verkleinen door in zijn uitgave du door ghy te vervangen, zo ongewild dat mede daardoor noch Utenhove's noch Marnix' vertalingen zich hebben kunnen handhaven. Veel langer dan Marnix in zijn overbekend, warm pleidooi voor 't behoud van 't enkelvoudspronomen in de voorrede tot zijn psalmvertaling voorgeeft,Ga naar voetnoot1) moet 't geleden zijn dat de nominatief du nog een levend bestanddeel was van de Brabants-Vlaamse-Hollandse taal. Anders stond het met de objektsvormen en het possessivum. Levende vormen zijn ook die niet meer geweest: dan konden ze niet tussen 1565 en 1616, in een halve eeuw dus, geleidelik uit de meest gelezen bijbel verdwenen zijn, dan zouden de Statenvertalers in 1618 hun doodvonnis nog wel niet hebben durven uitspreken. Maar 't waren, niet onbekende, literaire vormen. Ook de bijbelvertalers die voor 't behoud van de enkelvoudspronomina gestreden hebben, wisten dat 't literaire vormen waren. Hun pleidooien zeggen 't, soms ongewild en onbewust, te duidelik; 't allerduidelikst doet dat Marnix' verdediging, die in haar geheel zo'n sterke indruk geeft van een strijden voor een verloren zaak. De bijbelvertalers hàdden een goede kans: zo ergens, dan had in de Schrift 't pronomen behouden kunnen blijven: de statigheid, stellig van een oud woord uitgaande, had tegelijkertijd steun geschonken aan de zucht naar duidelikheid,Ga naar voetnoot2) aan de wens om, in 't voetspoor van andere volken, voor God, uit eerbied, een afzonderlike aanspreekvorm te bewaren.Ga naar voetnoot3) | |
[pagina 249]
| |
Toch zijn de pogingen niet gelukt. Of de levende mensen uit die levende tijd ook een levende bijbeltaal begeerd hebben en archaïstiese schoonheden en de strijd daarover overlieten aan, door hun wel niet vooruit geziene, tijden waarin de dode letter 't ging winnen van de levendmakende geest? 't Antwoord geve wie kan en lust heeft. Het eind van 't bijbelse du is 't eind van 't hele du. Want wat deze of gene psalmberijmer,Ga naar voetnoot1) deze of gene auteur van geestelik dicht of proza, deze of gene schrijver van een schoolboek - want (zie hierboven, blz. 241) 't moraliserende du, dat is, in later tijd: du in het schoolboek, heeft 't, nà 't bijbelse, 't langst uitgehouden - in de 16de eeuw en later nog doet tot behoud van 't enkelvoudspronomen, mag veilig gerekend worden tot die liefhebberijen op taalgebied waarvan voorbeelden worden aangetroffen in alle tijden, maar die voor de onderzoeker van zo'n periode geen andere waarde hebben dan die van: liefhebberijen. J.A. Vor der Hake. |
|