De Nieuwe Taalgids. Jaargang 9
(1915)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdUit de tijdschriften.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Constantia het werk noemt van een ‘degelijk, alles wat hij zegt goed-overwogen-hebbend man’. Juist de vergelijking met de buitenlandse sentimentaliteit, die Kloos verwaarloosde, leidt tot bevestiging van het krasse vonnis, dat terecht door Jonckbloet uitgesproken is. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Nieuwe Gids.Jan. J.A. Bientjes begint een uitvoerig artikel: Dr. J. van Vloten herdacht als goed vaderlander en geschetst in zijn temperamentvollen en invloedrijken arbeid op publicistisch gebied in de tweede helft der negentiende eeuw. Voorop gaat een biografie, deels met Van Vloten's eigen woorden. Daarna volgt een opsomming van zijn voornaamste werk en een uiteenzetting van de gebeurtenissen te Deventer, die tot de botsing met de autoriteiten en het ontslag aanleiding gaven. - In de Literaire Kroniek bespreekt W. Kloos met veel lof de jongste roman van Herman Robbers Helene Servaes. Onder het opschrift Jacques Perk en Dr. Greebe protesteert dezelfde schrijver nog eens, op scherpe toon, tegen de handelwijze van Greebe bij de voorbereiding van de aangekondigde Perk-uitgave. Febr. In het vervolg van het bovengenoemde artikel wordt Van Vloten herdacht als publicist en polemicus: o.a. worden een paar polemiese bijdragen en spotdichtjes uit het ‘Deventer Weekblad’ en de ‘Levensbode’ overgedrukt, als proeven van pittigheid en luimigheid. - De Literaire Kroniek handelt opnieuw over de kwestie Kloos - Greebe, en geeft daarna een vergelijking van Cremer's novellistiek, die als verouderd en zoetelik-onwaar gekarakteriseerd wordt, tegenover de gezonde werkelikheid in de novellen van Attie Nieboer (De Geur van de Kamperfoelie). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Tijdspiegel.Jan. In de Literaire Kroniek prijst Herman Middendorp de roman De Bevrijders van P.H. van Moerkerken. Febr. In de Literaire Kroniek waardeert dezelfde auteur o.a. de vijfde bundel kritieken, door Kloos onder de titel Nieuwe Literatuurgeschiedenis bijeengebracht, en het boekje van Mr. H. Ph. 't Hooft over De Student Beets. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Stemmen des Tijds.Febr. P.J. Molenaar schrijft een artikel over Kloos' vijfde bundel. Zonder de bevoegdheid van deze kritieken te betwijfelen, is het hem ‘een raadsel hoe iemand als deze schrijver zóó kan te werk gaan’, nl. zo ‘vermoeiend dikwijls’ hetzelfde te zeggen. Met een reeks bewijsplaatsen wordt dat toegelicht. Ook tegen de herhaalde aanvallen van Kloos op de predikanten en hun ‘gemeenplaatsen’ tekent de schrijver protest aan. Kloos wordt daardoor zelf ‘een eentonige tamboer op het kalfsvel van zijn dogmatisch | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verstand’ Vervolgens verwijt hij Kloos, dat hij soms gaat ‘schoolmeesteren’, terwijl hij zelf zich aan dezelfde ‘syntaktisch-verkeerde zinswendingen’ schuldig maakt als de beoordeelde auteurs. Ten slotte wijst hij op uitlatingen over ‘geloof’ en ‘godsdienstigheid’, die aantonen dat Kloos niet ‘boven alle partijen staat’. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ons Tijdschrift.Ten gevolge van de tijdsomstandigheden zagen redaktie en uitgevers zich genoodzaakt de uitgave van dit tijdschrift voorlopig te staken. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van onzen Tijd.No. 12. In het vervolg van zijn Beschouwingen karakteriseert L.J.M. Feber het realisme en naturalisme als reaktie tegen een ‘kultuurlooze romantiek’. Hij merkt op, dat ‘naturalistische romankunst en individualistische poëzie, eenmaal elkaar fel bestrijdend, in den geest samentreffen. Want beide bezielt - ontzielt - hetzelfde troosteloos egoïsme, de onhoudbare zelfheid, het tegennatuurlijk afstooten van de ziel der buitenwereld, de makrokosmos’. De romankunst van Prins staat ver van het Katholicisme: het is ‘het laatste woord eener decadentie’. ‘Want de wereld, hier opgeroepen uit een ons heilig verleden, wordt niet liefgehad om de mate waarin zij wilde groot zijn ter eere Gods en zóó groot werd inderdaad. Doch de liefde van dezen kunstenaar gaat uit, met verachtende negatie van ziel en wezen, tot wat aan deze wereld behaaglijk was om te zien aan bontheid van kleuren, aan statieus gestel van lijnen en standen, aan breede, welgemeten gebaren en hoofsche bewegingen’. Daarom kan een werk als dit geen ‘nieuwen tijd inluiden’. ‘Aan dit radikaal besluit zijn alle motieven van verwording te herkennen van een school, waarin bijna geen leerling tot volle bewustheid kwam’. Ook aan de stijl ‘herkent men de onvruchtbaarheid van een decadent’. Naast en tegenover dit werk stelt de schr. in een derde artikel (No. 13) de drama's van de tot het Katholicisme bekeerde, neo-romantiese Fransman Paul Claudel. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Elseviers Maandschrift.Febr. De rubriek Boekbespreking van Herman Robbers handelt over P.H. van Moerkerken's Bevrijders, waarin veel gewaardeerd wordt, al acht de beoordelaar het geen eerste-rangs-kunst, de roman In Troebel Water van Sara Bouterse en Het Joodje van Carry van Bruggen, beide van vooruitgang getuigend. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Den Gulden Winckel.Jan. F. Smit Kleine herdenkt Isaäc Esser Jr., de journalist-litterator, die onder de schuilnamen Soera Rana, C. Terburch en W. van Groenendael, geschreven heeft. Hij | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vergelijkt hem met de journalist Hippolyte Regault, bespreekt zijn werkzaamheid aan ‘De Standaard’, als vertaler van Tennyson, als prozaïst en als dichter. Zijn bewonderaar wijst er op, dat hij ‘als prozaïst door Nicolaas Beets, Prof. Brill, Busken Huet, Kneppelhout en Schaepman tot den eersten rang onzer schrijvers verheven werd’. Een volledige bibliografie besluit dit artikel. - Een artikel van André de Ridder, Bij den herschepper van de Jordaan, is gewijd aan Querido's jongste boek; de bespreking is gegrond op een onderhoud met de auteur over zijn werk. Febr. Het bovengenoemde artikel, waarin Querido over zijn werk aan het woord is, wordt in deze aflevering voortgezet. - Top Naeff schrijft met veel waardering over Herman Robbers' nieuwe boek, nl. Helene Servaes, een figuur die in onze herinnering voortaan een vaste plaats krijgt naast Eline Vere, naast Geertje, naast Sprotje. - Gerard van Eckeren bespreekt De Bevrijders van P.H. van Moerkerken. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vragen des Tijds.Jan. G. Kalff bespreekt onder de titel Literatuur van Zuid-Afrika het proefschrift van Prof. G. Besselaar en de bekende rede van Prof. J. Kamp.Ga naar voetnoot1) Daarna vergelijkt hij de Uitgesogte Gedigte van ReitzGa naar voetnoot2) met de poëzie van Leipoldt, die hij veel hoger stelt. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tijdschrift voor Ned. Taal- en Letterkunde XXXIII, afl. 3.In aansluiting bij Kalff's studieën, bestudeerde J.E. Gillet De groei van Vondel's stukken. Zijn hoofddoel is ‘om duidelijk te maken dat Vondel zich langzaam en in tamelijk scherp gescheiden perioden ontwikkelde’. Dat blijkt uit de techniek van zijn kunst, uit zijn vertalingen en herinneringen van lektuur, maar nog duideliker uit het feit dat de hoofdwerken jaren lang in zijn gedachten leefden. Dat wordt o.a. aangetoond bij de voornaamste Lucifer-motieven en bij de dansrei uit Adam in Ballingschap. De gevolgtrekking uit de vele en belangrijke gegevens luidt: ‘Vondel's veelomvattende, en daarom langzame ontwikkeling was in zekeren zin periodiek: Ieder voornaam werk heeft een tijdelijke concentratie van zijn genie teweeggebracht en vormt het hoogtepunt van een afzonderlijke periode. In iedere periode kiemt en groeit het heerschende idee en wordt met telkens grootere duidelijkheid en kracht uitgedrukt, tot het stuk zelf - | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
doch niet altijd bij het einde der periode - dat idee een definitieve uiting geeft. Daarna verdwijnt het vrij gauw uit den geest van den dichter. M.a.w. het voorspel is gegradueerd en lang; het naspel is kort of ontbreekt.’ - H.J. Eymael geeft ook bij Huygens' Cluys-werck een nagelezen reeks kanttekeningen op vroegere uitgaven, gelijk wij het van deze Huygens-kenner gewoon zijn, voor het merendeel even scherpzinnig als overtuigend. - N. van Wijk wijdt een uitvoerige studie aan De umlaut van a in ripuaries- en salies-frankiese dialekten van België en Nederland, waaruit blijkt hoe nodig en nuttig het is, dat tussen de verspreide dialektstudieën door een deskundig-vergelijkend onderzoek verband gelegd wordt: tegelijk komen dan de leemten en gebreken aan het licht. Voornamelik behandelt hij ‘de “jongere” umlaut van a in zijn verhouding tot de oudere en de klankrepresentaties van beide in onze frankiese dialekten’, waarover bij toongevende buitenlandse geleerden ‘verkeerde ideeën in omloop’ waren en zijn. - Het vokalisme van het woord ‘drek’ is een bladvulling van dezelfde schrijver. Afl. 4. M. Boas geeft opnieuw een Bijdrage tot de kennis van den Middelnederlandschen Cato. - J. te Winkel verklaart uydop blasen (Mnl. Wdb. VIII, 850) uit de interjekties ute en op (vgl. ute luden en up blasen). - J.W. Muller houdt vol, en licht met bewijsplaatsen toe, dat bontwerker, in Huygens' Trijntje Cornelisdr 1151, een obscene woordspeling kan bevatten. Verder betoogt hij, tegenover Eymael, dat op zijn plat vallen zowel betekend heeft: voorover vallen, als achterover vallen, waarbij de verwante uitdrukking op zijne achterhielen vallen te vergelijken is. Tevens worden enige andere merkwaardige uitdrukkingen met achterhiel uit zestiende-eeuwse auteurs aangehaald en verklaard. - J.C.H. de Pater en G.J. Boekenoogen behandelen Nog eens ‘Het Lied van de Zilvervloot’. Opnieuw blijkt dat Heye's doel werkelik geweest is, een oud liedje nieuw leven te geven. - C.H. Ph. Meijer behandelt de etymologie van het techniese woord frijnen, dat hij mèt soevereinen van chanfrainde afleidt. - M. Ramondt ontdekte te Goes drie Overblijfselen van geestelijke liederen vóór de Hervorming, die zij naast oudere liederen bestudeerde en ontleedde. Zij eindigt met een poging tot restauratie van de oude teksten, die waarschijnlik aan deze verminkte resten ten grondslag lagen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Museum.Febr. J. Heinsius bespreekt het proefschrift van G.S. Overdiep: De vormen van het aoristisch praeteritum in de Middelnederlandsche epische poëzie, en spreekt de wens uit, dat dit onderzoek | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voortgezet zal worden bij ‘de verhalende poëzie en het verhalend proza van de volgende eeuwen.’ | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Onderwijs en Opvoeding. Bijblad voor Taal en Letteren.No. 5. W. Govaart behandelt, naar inhoud en vorm, Een kerstlied van Dirc van Herxen, dat hij prijst als ‘zuiver van ziening en allerinnigst van ontroering’, maar ook om de ‘schoonheid van klank en beweging’. - C. Kops geeft een ontledende beschouwing over Van Ginneken's Handboek der Nederlandsche Taal, dat hij wenst te beschouwen uit ‘'n taalkundig, 'n paedagogies en 'n artistiek oogpunt’. Bij alle bewondering voor dit grootse werk ontwikkelt de schr. enige bezwaren, die vooral het tweede boek gelden, dat z.i. ‘zeer zeker ten achter staat bij et boek over de lokale taalkringen’. - Jacq. Heeren stelt de vraag: Is J. van Hoogstraten de dichter van ‘De Kruysheld’? Deze vraag wordt ontkennend beantwoord: de schr. toont aan ‘dat niet Hoogstraten, maar Arnoud Houbraken, de bekende schilder en etser, dit gedicht ontworpen en grootendeels geschreven heeft, terwijl de auteur, op wiens naam het staat, alleen eenige verbeteringen erin aangebracht en mogelijk hier en daar wat aangevuld heeft’. - L. Linssen wil fiets in verband brengen met een Zuid-Limburgs werkwoord vietse = snel lopen. Het zwakke punt van zijn betoog is, dat hij niet nagaat waar en wanneer het woord voor den dag gekomen is, waarvoor het artikel van Buitenrust Hettema in Taal en Letteren XI belangrijke gegevens verschaft. - C. Kops wil de verdeling van z.g. Konkrete en abstrakte zelfst. naamwoorden ‘op de taalkundige vliering wegbergen’. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
School en Leven.No. 25-26. R. Casimir publiceert een artikel: Het karakter van het Nederlandsche volk in de Camera Obscura en nu. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verbetering.In de vorige aflevering is op blz. 12 onder d een storende fout blijven staan. Men leze in plaats van:
het volgende:
|
|