De Nieuwe Taalgids. Jaargang 9
(1915)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 98]
| |
Aantekeningen bij Potgieter's Florence.Wanneer een werk van Huygens of Vondel met aantekeningen verschijnt, dan staan onze filologen dadelik gereed om elkaars werk te verbeteren en aan te vullen. Is Potgieter's Florence die aandacht minder waard? Veertien jaar geleden verscheen de eerste en enige gekommentarieerde uitgave, door J.B. Meerkerk bezorgd,Ga naar voetnoot1) en ik herinner mij niet, daarvan ooit een degelik-kritiese bespreking gelezen te hebben. Wel een bewijs dat dit hoofdwerk van onze negentiendeeeuwse letteren meer geprezen dan gelezen wordt! Want al is door de uitgever aan de toelichting veel zorg besteed, zodat deze uitgave beter geslaagd mag heten dan de latere van Gedroomd Paardrijden,Ga naar voetnoot2) toch stuit de kritiese lezer op verklaringen die niet door de beugel kunnen. Mijn bedoeling is niet, na veertien jaar een recensie te schrijven over deze uitgave, die in verschillende opzichten vernieuwing behoeft, maar voorlopig een reeks kanttekeningen te publiceren, die - naar ik hoop - de belangstelling in deze tekst, waarvan alle moeielikheden nog niet opgelost zijn, zullen verlevendigen. Ze volgen hier dus zonder samenhang. | |
Zang II (blz. 26):115[regelnummer]
Daar schiept ge u voor deez' vorstlijke verblijven,
Om 't binnenhof aan 't woelziek grauw ontzegd,
In muren, waar zijn zee op aan mocht drijven,
Maar machteloos moest blijken aan hun voet,
Den stijl, die ons van huivering verstijven,
120[regelnummer]
Den stijl, die van bewondring gloeien doet...
Meerkerk verklaart vs. 115: ‘daarvoor die gebouwen.’ M.i. volgt het objekt van schiept in vs. 119-120, nl. ‘den stijl.’ | |
[pagina 99]
| |
vs. 131: d'eêlste gaaf, volgens M. ‘de gaaf der poëzie.’ Uit het verband blijkt dat in ruimere zin: ‘de kunst’ bedoeld is. | |
Zang III, vs. 48 (blz. 29):Gij, 't paradijs bezielende eerste Min!
Hoe zal weldra de zang van Dante u loven,
Tot Beatrice er aller hart door winn'!
M. verklaart ‘de zang van Dante’ als de Divina Commedia. Uit ‘weldra’ blijkt dat Potgieter aan de Vita Nuova denkt. | |
Zang IV, vs. 8-10 (blz. 30):(Brunetto),
Die trouw den weg der Vrije Kunsten wijst,
Die 't zevental hem zustrenstoet verklare,
Wier één altaar in aller tempel rijst.
M.'s aantekening bij vs. 9-10 luidt: ‘zusterenstoet = in wezen aan elkaar verwant, één in de Musica. De meeste kunstenaarsgilden hadden een eigen altaar. Wier = der zusteren; aller = van ieder harer. De Musica - óók poëzie.’ Dit is mij grotendeels duister. In Potgieter's toelichting staat o.a., dat Brunetto ‘boven alle andere kunsten met de muzijk ingenomen was’, maar hier is dunkt mij alleen bedoeld: hij leerde Dante de zeven vrije kunsten als bijeenbehorend, als een harmonies geheel kennen. Het ‘altaar’ in ‘aller tempel’ zou ik niet letterlik willen opvatten. Ik lees er in: die gezamenlik aanspraak kunnen maken op de verering van alle welopgevoede mannen. | |
vs. 23 (blz. 31):Hier droome ik hem, zooals hij herwaarts keerde...
Dit voor Potgieter typiese woord droomen, met een objekt gebruikt, duidt op het verrijzen van het dichterlik visioen. Vgl. hieronder de aantekening bij Zang V, vs. 103. | |
vs. 64 (blz. 32):Waar 't hof zich thans vermeit in schemergloor!
M. verklaart ‘in de avondschemering buiten.’ Het verband wijst m.i. op het gedempte licht onder het geboomte (het ‘wuivend groen’ van de ‘looverzee’, vs. 67-68) waar het gezelschap zich terugtrekt. | |
[pagina 100]
| |
Zang V, vs. 103 (blz. 38):Maar 't nachtgezicht vlood heen...
Deze regel wordt onvoldoende opgehelderd door M.'s woorden: ‘Het werd in dubbelen zin morgen.’ De lezer moet weten dat Potgieter in dit gedicht, evenals later in Gedroomd Paardrijden een reeks ‘gedroomde,’ d.w.z. achtereenvolgens voor de dichterlike fantasie oprijzende taferelen laat zien, die als ‘dissolving views’ - de term is van Busken Huet - in elkaar overgaan kunnen. Daarvan is deze plaats een typies voorbeeld. Midden in het verhaal van de gewonde soldaat verdwijnt het ‘nachtgezicht,’ d.i. het visioen van dit nachtelik tafereel, en lost zich op in het nieuwe beeld: de triomfantelike intocht van de overwinnaars. | |
Zang VI, vs. 23 (blz. 41):Eens priesters droom van dichter-idealen
In 't slechts dier ster zich wijdende gemoed
Tot daad en lied weêrschittren van haar stralen!
M.'s verklaring: ‘De priester ziet zijne bruid Maria als visioen aan den hemel,’ lijkt mij geheel averechts. De eerste regel is m.i. op te vatten als: ‘de droom van een priester van dichter-idealen,’ terwijl dan met die ‘priester van een dichterlik ideaal’ Dante bedoeld is. ‘Priester’ is hier evenzeer figuurlik op te vatten als ‘tempel’ op de bovenbesproken plaats (IV, 10). | |
Zang VII, vs. 84 (blz. 46).‘Als niet Valois hier Corso's wrok zal koelen,
Voor 's Pausen stoel Florences recht bepleit,
Een afgezant!’
Met de komma na het tweede vers is deze passage niet te verklaren. Een kleine verbetering heldert alles op: die komma is afgezakt; er moet staan: bepleit', waarbij dan ‘een afgezant’ het onderwerp is. In de mening dat dit een drukfout was in Meerkerk's uitgave, sloeg ik Potgieter's Poëzij op, en zag met verwondering dat èn in de eerste uitgave (1875) èn in de tweede de fout reeds voorkomt. Wel een bewijs, hoe weinig nauwkeurig Potgieter's tekst gelezen is. | |
Zang VIII, vs. 30 (blz. 48):‘Een heiligheid als zulk een hymne vergt,’
Zoo vraagt hij zich, ‘durf ik mijn deel haar achten,
Dien lauwe tocht tot laai ontvlammen tergt?’
| |
[pagina 101]
| |
M. verklaart: ‘Lauwe tocht = zwakke liefde, tocht = hartstocht; tergt: hij zou graag willen, maar vreest niet te kunnen.’ In de plaats van deze onbevredigende verklaring zou ik willen stellen: Ik, die door een geringe gemoedsbeweging geprikkeld word tot vlammende drift, en die dus verre van ‘heilig’ ben. In ‘tocht’ valt hier de bij Potgieter gewone betekenis ‘gemoedsbeweging’ samen met het beeld van de luchtstroom die het vuur in 't hartstochtelik gemoed doet ontvlammen. | |
vs. 65-69 (blz. 50):...En maar te vaak den schender en den wreker
Van recht en plicht ten weerkeer samensnoert:
Een kroes die ziedt van goddelooze twisten,
Waar dag en nacht zoo luim als lust in roert,
Tot, gruw'len zwaar, ze ontvlammen onder 't gisten.
In M's verklaring van de beide eerste regels: ‘Rechtsverkrachter en onrechtvaardig gestrafte ontmoeten elkaar in ballingschap’, komen de laatste woorden niet tot hun recht. Er moet aan toegevoegd worden: ‘en worden, in hun gemeenschappelike begeerte om terug te keren, tijdelik bondgenoten.’ Onjuist is M's verklaring van de laatste regel, waar hij ‘ze’ opvat als terugslaande op ‘luim en lust,’ in plaats van op ‘twisten.’ De luim (het toegeven aan grillen en willekeur) en de lust (de bandeloze begeerten) zijn de oorzaken van de gisting. Onverklaard blijft bij M. ‘gruw'len zwaar,’ waar menig lezer over struikelen zal. Bedoelt Potgieter: zwanger van gruwelen? | |
vs. 105 (blz. 52):De hemel blaakt bij 't kruisen van die schichten,
't Gebergte schudt of 't uit zijn naven spat,
‘De slinken zijn 't die donderen onder 't zwichten!’
Bij de laatste regel tekent M. aan: ‘Zelfs de dood zwichtte, zegt Dante.’ Deze opmerking is mij niet duidelik, vooral omdat de juiste verklaring van de ‘slinken’ als de verdoemden, ter linkerzijde geplaatst, onmiddellik volgt. Dante - of zijn geleider? - zegt: dat gedreun en die schokken worden veroorzaakt door in de hel neerstortende verdoemden! | |
Zang IX, vs. 111-112 (blz. 61):M's verklaring kan verduidelikt worden door de opmerking dat in het koor, naar het Oosten gericht, het morgenlicht het eerst binnen- | |
[pagina 102]
| |
dringt, zodat de prior en Dante vóór het hoogaltaar in de schemering staan, terwijl de zijkapellen nog nachtelik duister zijn.
| |
Zang XI, vs. 19-20 (blz. 80):Hij ging van 't leed eens langen levens vrij,
Ons foltrend, bij den bouwval neergezeten
Van ons geluk.
Met ‘ons’ bedoelt Potgieter de in wanhoop voortlevende balling, tegenover wiens lot dat van de schipbreukeling (‘hij’ in vs. 12, 17, 19), die door een snelle dood verlost is, gelukkig mag heten. Deze vergelijking (vs. 1-32, waarachter in Potgieter's uitgave enige ruimte gelaten is) dient als inleiding tot de tegenstelling van Hendrik VII en Dante: de schipbreuk lijdende vorst en de treurende balling. | |
Zang XIII, vs. 69 (bl. 94):De ‘tempel van ongekorven hout’ is niet een zinspeling op Vondel's werk, maar op Hooft's Baeto, vs. 458. vs. 83 (bl. 95): Volgens M. ‘verbeeldt de nachtegaal Dante.’ Deze symboliek is m.i. te ver gezocht. | |
vs. 122 (blz. 97):Geen siersel moog die logge steen gedoogen
Daar 't grove grein des kunst'naars beitel tergt...
M's verklaring: ‘grein = hardsteen’ is ongegrond. Het woord grein heeft betrekking op de struktuur van het gesteente, blijkens de volgende plaats uit Vosmaer's Inwijding (in 't Ned. Wdb. V, 648 aangehaald): ‘Dit Grieksche witte marmer is warm van toon, grof van grein.’ vs. 160 (blz. 99): ‘wie biddend heeft geleên’ is m.i. niet, gelijk M. wil, ‘hij die biddend lijdt,’ maar ‘zij’ die geleden heeft, nl. Beatrice. | |
vs. 223-225 (blz. 102):Een ijdle droom zij 't uitzicht dat hem vleide,
Als toefde maar der vrede morgenrood
't Gezegend uur dat d' aardsche machten scheidde...
M. verklaart: ‘als liet die vrede maar een poosje op zich wachten.’ Het ontbreken van de komma achter ‘morgenrood’ wijst er op, dat ‘'t Gezegend uur’ geen appositie is van ‘der vrede morgenrood.’ De zin wordt opeens duidelik, als men ‘toeven’ transitief opvat: als wachtte de vrede slechts op het gezegend uur dat Kerk en Staat zou scheiden. | |
[pagina 103]
| |
Zang XIV, vs. 44 (blz. 104): Voor sommige lezers dient opgemerkt te worden dat Potgieter, naar Hollands taalgebruik, gelegen als deelwoord van leggen gebruikt. | |
vs. 82-86 (blz. 106):...Verscheiden als voor dichterlijke kronen,
't Gebloemte wast naar d' aard van volk en tijd:
Het uwe bloeide in sfeer van idealen,
Het onze kweekt uit werklijkheid de vlijt,
En bleeker zien we allengs zijn kleuren stralen...
De toelichting van M. bij deze plaats is een ernstige misvatting. De bloemen zijn niet de ‘wijze van loven’, maar de stof voor poëzie. Meerkerk miskent zoowel Potgieter's bedoeling als zijn kunst, wanneer hij verklaart: ‘Dante was idealist; Potgieter daarentegen noemt zich realist en dus oordeelt hij anders dan Dante. Dante was een genie; Potgieter noemt zich werkman.’ Het is duidelik dat Potgieter met ‘onze’ geen pluralis majestatis bedoelt! Met ‘onze poëzie’ meent hij de poëzie van onze huiselike dichters, die bij het tegenwoordig publiek in aanzien staat (Beets, Ter Haar, De Genestet, Ten Kate), maar die haar beste tijd al gehad heeft. Hier is de dichter-criticus aan het woord, die in de eerste Gids-jaren de ‘haardrijmers’ bestreed, die ze herleven ziet, en die juist met zijn Florence de Nederlandse dichtkunst in de ‘sfeer van idealen’ op wil heffen uit laag-bij-degrondse sleur en navolging.
Zang XV, vs. 49 (blz. 111): ‘een omziens pauze’ is een speciaal-Potgieteriaanse vorm voor: een ogenblik pauze. Vgl. in dit gedicht Zang VII, vs. 13: ‘dat omziens kille schrik’, en het artikel van J.W. Muller: Eene duistere plaats bij Potgieter (‘'t Omziens kilte’) in Noord en Zuid XVII, 1. Prof. Muller wijst mij nog op: ‘een oogwenks onthulling’ in Isaac da Costa (Poëzij I, 109). vs. 50-60: Dit toneeltje is door M. wel begrepen, maar voor menig lezer niet duidelik genoeg uitgelegd. P. stelt de bedachtzame ‘oude,’ die Galilei de eer van het Pantheon - ofschoon aarzelend - waard acht, tegenover de enthousiaste jeugd, die hem van lafheid beschuldigt om zijn herroeping. De knaap verdedigt zich, door vol vertrouwen te vragen: zoudt gij zelf dan niet de moed hebben, voor uw vaderland te sterven? | |
vs. 104-105:Hoe zou de Leeuw, wiens klauw op 't Zwaard nog boogt,
Den Leeuw met 't Boek dezelfde zijn gebleken...
| |
[pagina 104]
| |
M. verzuimt hierbij Potgieter's toelichting aan te halen: de verwijzing naar Hooft's bekende regels Op 't Verbondt van Hollandt en Venetië (1620). | |
Zang XVI, vs. 45-48 (blz. 116):En Brunelleschi bleek hem nagevlogen
In 't blauwe ruim, toen hij de zuilenrij
Des hoogen doms beschaamde in koepelbogen
Als 't luchtgewelf van alle steunsel vrij!
M. verklaart: De koepel van den dom overtrof in kunstigheid de zuilenrij. Allen bouwden in christelijken stijl, ‘het werd Christelijke in plaats van Heidensche kunst; Dante's invloed, meent P.’ In de ‘zuilenrij’ ziet M. dus de heidense, in de koepel de ‘christelijke kunst.’ Een nauwkeurige lezing van Potgieter's Toelichting had tot juister inzicht geleid. De dom van Florence was in 1298 begonnen. Brunelleschi's koepel was een kunststuk van renaissance-bouw. Juist door ‘zijne studie van den koepelbouw der Ouden’ was de bouwmeester in staat geweest ‘den gothischen stijl volkomen te overwinnen.’ In welk opzicht is hij dan Dante's volgeling? Daarop geeft vs. 43 het antwoord: 't Verheevne bracht hij binnen ons vermogen.
vs. 76 (blz. 118): M. meent dat ‘zij’ terugslaat op ‘Europa's bloem.’ Dit is een foutieve verklaring. Er kan niet anders dan ‘Itaalje’ mee bedoeld zijn. ‘Gast bij gast’ (vs. 77) is als datief op te vatten. De zin is dus: Europa is vertegenwoordigd door een schaar van beroemdheden; Italië komt slechts bescheiden voor den dag, maar de namen van haar vertegenwoordigers hebben voor menige gast een welbekende klank. Dan volgt de opsomming, geopend door Cavour. | |
vs. 132 (blz. 120):Hoe week van u de vaderlandsche geest,
Door vreemde wacht op 't Vaticaan getrokken,
Voor zijn eigen volk ten schild u is geweest.
M's verklaring van ‘voor’ als ‘in plaats van’ is zeer goed mogelik. Zou Potgieter evenwel, in verband met de ‘staatsgreep’ (blz. 136) niet bedoelen: ten schild tegen uw eigen volk?
Zang XVII, vs. 128 (blz. 127): de ‘telg des hemels’ is niet ‘de scheppingskracht’ - gelijk M. meent - maar het goddelike deel van de mens, naar Gods gelijkenis geschapen. | |
[pagina 105]
| |
vs. 146-156 (blz. 128): Voor deze passage is Potgieter's Toelichting onmisbaar. Meerkerk's noten zijn verward en onduidelik. De Nacht (vs. 146) is het bekende beeld van Michelangelo in de grafkapel van San Lorenzo. Daarop slaat zij (vs. 148), ze (vs. 154) terug. Op dit beeld maakte Strozzi een vierregelig lofdicht, in Potgieter's Toelichting vertaald, waarvan de laatste regels luiden: Zij leeft dewijl ze slaapt: wanneer ge twijflen mogt,
Zoo wek haar uit de rust, en tot u zal ze spreken.
Michelangelo gaf daarop een hartstochtelik antwoord, in een gedichtje dat Potgieter eveneens vertaalt, en dat hier in vs. 151-153 weergegeven, en aan de Nacht zelf in de mond gelegd wordt. Met vs. 148 vlg. is dan bedoeld: Al liet zij (de Nacht) in de schemering van de grafkelder, als in de verte het voetgeschuifel van een bezoeker vernomen werd, de verzuchting horen: ‘laat mij rusten, zolang mijn vaderland in vernedering leeft,’ hoe zal ze verrast en verrukt de armen uitstrekken, wanneer eenmaal de zegekreet van de Vrijheidseeuw (vs. 144) haar komt wekken.
Zang XVIII, vs. 121-132: M. verzuimt hierbij Potgieter's aantekening over te nemen, die mededeelt dat deze schets ‘Herminia's vlugt en verblijf onder de herders’ (uit Tasso's Jerusalem verlost) weergeeft, in Ten Kate's vertaling VIIde Zang, 10 en 11. C.d.V. |
|