De Nieuwe Taalgids. Jaargang 9
(1915)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 56]
| |
Boekbeoordelingen.Klank en Symbool, Scheepstermen, jagerstaal en symboliek, door P. Kat Pzn. (Zutphen - W.J. Thieme en Cie - 1914). Prijs ƒ 1.50, geb. ƒ 1.90.‘Mozaiek’ of ‘Wetenswaardig allerlei’ zou een betere titel geweest zijn voor dit werkje dan het modern klinkende ‘Klank en Symbool’. De bijtitel wijst er trouwens reeds op, dat het niet uit ‘twee hoofddeelen bestaat’, maar in verschillende stukken uiteenvalt. En in sommige onderdelen is het samenstel niet minder bont. Dat geldt vooral voor de vijf eerste hoofdstukjes (blz. 1-41), die de kern van een betekenisleer willen geven. Blijkens de noten had de schrijver drie goed geschreven en populair bedoelde boeken bij de hand, van Darmesteter (La vie des mots), van Nyrop-Vogt (Das Leben der Wörter) en van Erdmann (Die Bedeutung des Wortes), maar hoeveel beter gebruik had hij daarvan kunnen maken! Men vergelijke b.v. wat Nyrop-Vogt over het eufemisme geeft, en wat Erdmann opmerkt over ‘Gedankenloser Wortgebrauch’ met het vierde en vijfde hoofdstukje bij Kat. Studerende onderwijzers, die ingeleid willen worden in de betekenisleer, vinden in dit boekje een onvoldoende gids, al kan het hun door de verzamelde voorbeelden goede diensten bewijzen. Een volgende afdeling, over scheepstermen, zeemanstaal en spreekwoorden aan de zeevaart ontleend, met tekeningen verduidelikt, geeft nuttige inlichtingen voor alle lezers van zeemansverhalen, b.v. die van Werumeus Buning, en bevat verder een keuze uit Van Lennep's Zeemanswoordenboek. Evenals het hoofdstukje over Jagerstaal is het in causerievorm geschreven. Wie ze om het materiaal zou willen raadplegen, kan nu beter terecht in het tweede deel van Van Ginneken's Handboek. Voor de hoofdstukjes over Pathognomie, Physionomie en Gebarentaal heeft de schrijver gebruik gemaakt van Kleinpaul's Das Leben der Sprache. De mooie studie van Van Ginneken: De taal van het gevoel in gelaat, gebaar en klankexpressie is blijkbaar niet geraadpleegd. Was het niet nodig de lezer ook te wijzen op Die Sprache van Wundt? De slothoofdstukken vormen een afzonderlike verhandeling over Christelike symboliek, over de symboliek in de Graalsage, Dante's Divina Commedia en Bunyan's Pilgrims Progress. Het eindoordeel over dit boek kan niet veel gunstiger zijn dan over het vorige, Uit de geschiedenis der Nederlandsche Woorden (Zie De Nieuwe Taalgids VI). Ongetwijfeld kan men er veel ‘wetenswaardigs’ uit opdoen, maar kennis verzamelen en verspreiden is iets meer dan | |
[pagina 57]
| |
het opeenstapelen van ‘wetenswaardigheden’. Daarom is het onze plicht, tegenover de lof die ook nu weer door de schoolbladen aan dit werkje wordt toegezwaaid, tegen dergelijk dilettantisme in de onderwijzerstudie met nadruk te waarschuwen. C.d.V. | |
E.J. Potgieter's Albert, uitgegeven door Dr. G. Engels. Zwolse Herdrukken No. 27 (Zwolle - W.E. Tjeenk Willink - 1914). Prijs ƒ0.80, geb. ƒ1.05.Dit met zorg bewerkte boekje is een welkome verschijning naast Jan Jannetje, door Van den Bosch in de opeenvolgende uitgaven telkens met nieuw materiaal verrijkt. Tegenover deze hoopvolle allegorie is Albert de negatieve pool. De beide elkaar aanvullende, in hun tijd hoogst aktuele stukken zijn zonder kommentaar niet meer te verstaan. Hebben ze daardoor voor onze tijd hun waarde verloren? Wie dat beweert, zou vrij wat binnen- en buitenlandse litteratuur moeten verwerpen. Potgieter's geest stond naar vele zijden open, en hij plaatste zich met onverdroten ijver en onverflauwde liefde voor zijn volk op een observatiepost, waar weinig hem ontging. Potgieter's werk uit de eerste Gids-jaren bestuderen betekent dus: zich naast hem plaatsen om onder zijn leiding het letterkundig en geestelik leven in ons land te overzien. Daardoor leert men èn Potgieter èn zijn tijd kennen. Aan de kommentator worden intussen zeer hoge eisen gesteld. Hij moet Potgieter's geschriften door en door kennen, maar tevens zich belezenheid eigen maken in allerlei litteratuur, die op zich zelf de vergetelheid volkomen verdienende, in het histories verband van belang wordt. De Inleiding van Engels (blz. VII-XXIII) geeft een ontleding van Albert en plaatst het in de tijdsomgeving: al dadelik toont de uitgever de onmisbare belezenheid te bezitten, die hem tot voorlichting in staat stelt. Na een nauwkeurig afgedrukte tekst volgen niet minder dan 84 bladzijden met Aantekeningen. Daarin wordt veel verklaard dat voor een ontwikkelde lezer overbodig zou zijn, maar een teveel is beter dan een tekort. Wel konden m.i. aantekeningen als die over Shakespeare, Lessing enz. (blz. 126-127) belangrijk bekort worden. Daar staan evenwel tal van nuttige, zakelike aantekeningen tegenover, die de lezer niet zo licht zelf gevonden zou hebben. Voortgezette tijdschriften-lektuur zal nog verschillende duistere punten licht kunnen brengen. Op blz. 119 b.v. verneemt men wel wat een ode is, maar niet op welke Ode van Withuys uit De Avondbode eigenlik gezinspeeld | |
[pagina 58]
| |
wordt. Dat het ‘Poëtengild’ aan Bowring het hof maakte, ja zelfs hem ‘verdrukte en vermoordde’ blijkt uit de Argus (vgl. de Aant. op blz. 162). Daar wordt tegelijk de spot gedreven met alle ‘dichters’, die door Bowring vertaald willen worden, een paar bladzijde verder neemt Argus een door Bowring vertaald gedicht van Beeloo op.Ga naar voetnoot1) Voor het toneelleven zijn in De Nederlandsche Mercurius soms aardige biezonderheden te vinden. Dat de gissing van Engels op blz. 128, noot 3 niet juist is, blijkt b.v. uit een gedicht van A. van der Hoop aan De schim van Shakespeare, in dat tijdschrift (I, 409) opgenomen, waar blijkbaar gezinspeeld wordt op dezelfde klucht: ‘Vraag dit aan d'ontelbre schare, die voor 't schoon der Dichtkunst koud | Zelf een klucht van hond en aaksters met verrukking heeft aanschouwd.’ In de zakelike verklaring merkte ik bij doorbladering enige onjuistheden en leemten op, die - vooral wanneer de lezers door vragen en aanvullingen helpen - bij een tweede druk kunnen verdwijnen.Ga naar voetnoot2) Een verdienste is ook, dat de aantekenaar niet verzuimt op de eigenaardigheden van Potgieter's taal te wijzen.Ga naar voetnoot3) Ons eindoordeel is dus, dat dit nieuwe Potgieter-deeltje van zoveel studie getuigt, dat het in de voortreffelike reeks van de Zwolse Herdrukken een waardige plaats inneemt. C.d.V. |
|