De Nieuwe Taalgids. Jaargang 8
(1914)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 281]
| |||||||||
II.In het opstel van Thijssen, naar aanleiding van J. Kuipers' ‘Levende Taal’Ga naar voetnoot1) komt nog iets naar voren, n.l. de wenselikheid om in de ‘taalmethodes’ met reeksen van oefeningen te breken, die, opgesteld uit een vermeende behoefte aan een cursoriese volledigheid, door middel van goedbedoelde analogieformaties de leerlingen onder raadpleging van die analogie-wetten, in het zuiver schrijven naar de taal-segels bedoelen te bekwamen. Zo is men gewoon tot de vormen maakt en loopt te komen, over de infinitief-vormen, verbale stammen en de volledige paradigma's heen. Niet alleen dat maakt en loopt vaste gezichtsbeelden zijn, waarnaast nimmer verwarring-stichtende vormen als maakd en loopd zullen voorkomen, maar maken en maakt b.v. zijn vaststaande beelden, die het beter is, in 't geheel niet in een schematiese opzet nader bij elkander te brengen, aangezien ze in de schrijfwijze door gans verschillende wetten worden beheerst. Men heeft ze gewoon als ‘aan de ogen gewende’ vormen te aanvaarden. Veel wordt door een al te schoolse opvatting onder de ‘taaloefeningen’ gebracht, wat een gewone kwestie van spelling is, en wat het oog, door veelvuldig zien, en de hand door veelvuldig kopiëren met zekerheid heeft genaast. Zo zijn er meer vormen, die de leerling nooit anders ziet dan als haalt, honden, vijf, antwoordde. Anders is het met verhaalt naast verhaald, speelden naast speelde, rijst naast reist, doodde naast doode. Bij elk dezer paren zijn beide vormen voor het gezicht even vertrouwd; hier moet dus worden gekozen, en hier heeft dus de leider te zorgen voor oefeningen, die bij de leerling, doordat hij twee gezichtsherinneringen heeft voor één klankverbinding, elke | |||||||||
[pagina 282]
| |||||||||
twijfel wegnemen. En als zulke oefeningen, voor de werkwoordenkwestie b.v. zou Thijssen allereerst aanraden:
En speciaal in Holland is nog nodig:
De betekenis van het artikel wordt het best gekenmerkt met de uitspraak, dat hij een groot deel van de ‘taaloefeningen’ - voor zover ze nog toepassing vragen, - als oefenwerk wil ondergebracht zien bij het ‘zuiver schrijven op het gezicht’. Aan het kind moeten de gezichtsvoorstellingen van zoveel mogelik woorden bezorgd worden. ‘En dat verkrijgt men door veel over te schrijven, veel woorden goed te bekijken, veel woorden ouderwets te laten spellen; ouderwets, met de verdeling in lettergrepen.’ Wie van onze onderwijsmannen zich gestoord zou willen voelen bij deze term ‘ouderwets’, bedenke dat de redakteur van ‘De Nieuwe School’, zich steeds scepties heeft betoond jegens leervormen en leerwijzen, die, bouwend op de verstandelike vermogens onzer scholieren, gangmakend en doordravend, het mechanisme van hun ‘methodes’ inrichtten op de bevattelikheid der jeugd, na de voorlichting van de onderwijzers. Want hij, die weet dat de kinderen soezend de schooldressuur, - en die van heden veel meer dan die van vroeger - doormaken, wantrouwt een arbeid, die al te optimisties uitgaat van de gedachte, dat zich in de jeugdige hersenen een zelfde geregelde opbouw van de elementen der kennis zou bewerkstelligen, zoals wij ze omzichtig en systematies tot een geheel wensen te brengen in ons onderwijs. Het ‘opnemen’ van de leerlingen geschiedt zo dikwels heel anders, ondanks onze opzettelike pogingen. Er zijn leerlingen, die juist niets opmerken, doordat we ze làten opmerken. Een overgroot deel zijn middelmatigen, die slecht ‘volgen’, of, ons volgend, de stof niet kunnen verwerken; doch ditzelfde grote deel, zal, vroeger of later, zelf de analogieën en afwijkingen, al schrijvende, ontdekken. En alleen het zelf-ontdekte heeft de meeste kans zelfbezit te worden, en blijken, in de toepassing van duurzame waarde te zijn. Hoe twijfelachtig Thijssen staat tegenover het ‘aanleren’ van regels, laat zich genoegzaam afleiden uit de volgende opmerking bij de aanwending der a- en u-regel. ‘Men denkt dit te doen, werpt hij tegen, met te zorgen dat het kind de regel leert uit de voorbeelden, en die regel vastlegt in 't geheugen door toepassingen, en dan in 't later leven steeds de open | |||||||||
[pagina 283]
| |||||||||
lettergrepen met één a en één u schrijft door telkens de onthouden regel toe te passen. Terwijl men in werkelikheid dit doet: veel open lettergrepen met één a en één u laten zien en laten schrijven, en op die manier het kind veel zulke schriftherinneringen bezorgen, zodat het later de hele “regel” vergeten is, maar er toch geen fouten tegen maakt.’ Met dit feit, n.l. dat het kind schier altijd in het onbewuste werkt, en slechts zelden opmerktGa naar voetnoot1), houdt Thijssen evenzeer rekening, wanneer hij wijst op het gevaar van, op 't oog eenvoudige, maar in de toepassing uiterst verwarrende regels. Hij noemt b.v. ‘de verlenging van de lettergreep’, die het kind in hoed als eindletter de d in hoeden moet doen schrijven. Dit gaat goed in graad en graat als het enkelvoud van graden en graten; evenzo bij woorden als kwaad en zoet met een loutere e-verlenging. Een ‘toepassing’ bij werkwoorden met een te-uitgang in 't Imperfectum schijnt ook hier de regel te steunen: stapte - stapt, strafte - straft. Maar nu zal ook bij spelen, door middel van speelde de vorm speeld worden aangetroffen. Altans, hier brengt de verlengingsregel de schrikbarendste twijfel, en ziet men, vooral bij niet dageliks voorkomende vormen, tal van misstellingen, als kweeld, stuwd. Invloed van deelwoorden is niet uitgesloten: onthaald heeft evenveel recht van bestaan als onthaalt; bedaard is een meer voorkomende vorm dan bedaart. Veel liever zou de schrijver hier, ter vermijding van moeielikheden, met verkorte paradigma's werken dan met de voornoemde regel. Alles is er om te doen om scherpe, duidelike schriftherinneringen aan te brengen, opdat ze in de praktijk slechts uit de mouw geschud behoeven te worden. Ten zeerste keurt Thijssen ook af, om dezelfde bezwarende reden, het overbrengen van zinnen uit het enkelvoud in 't meervoud. Een kind, dat het zinnetje De jager laadt het geweer in het meervoud moet overbrengen, heeft veel meer kans laaden te schrijven, dan wanneer eenvoudig gedikteerd wordt, of wanneer het, onbewust van regel en toepassing, spontaan geschreven wordt: De jagers laden hun geweren. - Menskundige opmerkingen, waarmee ieder zijn voordeel kan doen, en die, wanneer ze in 't oog werden gehouden, het spel- en taalonderwijs, heel wat vereenvoudigen kunnen of altans uit het uiterst inkonsekwente complex van onze schrijfregels kunnen houden. Het onbewust, instinktmatig juist schrijven, door middel van scherpe gezichtsbeelden der te ge- | |||||||||
[pagina 284]
| |||||||||
bruiken woorden, moet hierin onze eis wezen; en ook voor dit doel hoofdzakelik, acht de hr. Thijssen het opstel, als oefening en toepassing, de meest doelmatige stof.
Wij zouden de auteurs van ‘De Nieuwe Richting’ onrecht doen, zo wij in hun geestdriftig paedagogiese opzet van hun schoolwerk hun blik voor de nuchtere praktijk voorbijzagen. Want ook deze mannen werpen met des te meer ijver, naarmate zij te vaster het door hen te bereiken doel in 't oog houden, de formeele zijde van het taalonderwijs buiten boord. Neemt de hr. Thijssen zich voor in een volgende aflevering de de- en den-kwestie te bespreken, de baanbrekers in het Zuiden zijn daarmee al lang klaar, en schrijven de, waar zij de laten horen, en eisen beslist de vorm den, waar eveneens in 't beschaafde Nederlands deze vorm algemeen wordt gehoord: van goeden huize, etc. Zij breken dus met de naamvalsleer. De vorm het wordt verbannen, waar 't wordt gehoord; in uiterst zeldzame gevallen, wanneer het woordje de volle nadruk krijgt, wordt ook het volle woord geschreven. Zo wordt ook onderscheiden: ie naast hij; 'm naast hem; 'n naast een; 'r naast haar, enz. De ‘taal’, bepaalt zich dan ook tot de werkwoordelike vormen, die ‘leven’, en die voor de leerlingen nodig blijken. Deze zienswijze legt bij 't kiezen van de leerstof een gewenste beperking op. Ook de h.h. Alberts en Martens werken met verkorte paradigma's, doch geven er nog de voorkeur aan bij de moeielikheden die zich voordoen bij de vormen met dt (3e ps. enk.), de dd en de tt (bij de Imperf.) zich te bedienen van de bekende analogieën en gedeeltelik van de verlengingsregel. Alleen aan de leerlingen, die andere inrichtingen van onderwijs gaan bezoeken, o.a. de Middelbare Scholen, zouden zij, noodgedwongen, wat uitgebreider, grammaties onderwijs willen geven, ‘waarschijnlijk wel’ de buigings-n en wat meer woordsoorten. Zij doen dit alleen vanwege de eisen van het toelatingsexamen; hun voorland is, het grammatiese gedeelte tot een minimum te beperken, om met het mindere beter resultaat te verkrijgen, en daarenboven de tijd uit te winnen, die 't eigenlike taalonderwijs, de mondelinge en de schriftelike uiting, ten goede kan komen. Het werkje, dat over 't geheel genomen, op dezelfde principes rust als die van Van Strien, zal, eenmaal volledig verschenen, op de katholieke scholen een nieuwe stoot aan het taalonderwijs geven. Vooral, omdat in de auteurs het nieuwe principe (zie de litteratuurbronnen blz. 61-63) in hen een levenwekkend beginsel is geworden, dat niet zal nalaten bij de jongeren onder hun collega's nieuwe gezichtspunten te openen en nieuwe ijver te wekken. J.K. |
|