De Nieuwe Taalgids. Jaargang 8
(1914)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 267]
| |
Uit de tijdschriften.
| |
[pagina 268]
| |
wat de litteratuurgeschiedenis leert: voor dit taalcriterium zouden b.v. Chaucer, Spencer en de Pléiade bezwijken. In Afrikaans Pleidooi beantwoord wijst Albert Verwey op tweeërlei misverstand. Ten onrechte - zegt hij - werd door Kamp het oordeel van De Vooys tegen het zijne uitgespeeld. Ook deze beoordelaar trok de scheidingslijn tussen Leipoldt en de andere dichters. Bij die andere dichters vindt hij, mèt De Vooys, veel te waarderen. Bovendien ziet hij in Leipoldt's taal allesbehalve een nog-niet-veredelde spreektaal. Wanneer hij ‘onder poëzie de onmiddelijk geschreven spraak verstaat’, dan mag ‘spraak’ niet verward worden met ‘spreektaal’ of volkstaal. ‘Alle taal kan spraak zijn, alle taal moet spraak zijn, wil ze ons aan kunnen doen als poëzie’. Kamp wil met alle jong-Afrikaanse dichters ‘aan één disch blijven tafelen’. Dat is een lofwaardig voornemen. Maar als hij Celliers en Totius aan het hoger eind wil toelaten en Leipoldt aan het lager, dan handhaaft Verwey krachtig zijn omgekeerd oordeel. In het tweede gedeelte van zijn studie over Elisabeth Maria Post ontleedt J. Koopmans de roman Reinhart, of Natuur en Godsdienst, die in Guyana speelt. ‘Reinhart is de geïdealiseerde broer van Mej. Post’. ‘De levensloop van Reinhart is die van een gedésillusioneerde. In hem zien we, dat alles wat de mens op aarde kan worden gegeven, geld en goederen, voorspoed en liefde, slechts tijdelike middelen zijn en op de dagen van het vermeende geluk de uren volgen van droevige ontgocheling. Maar tevens leren we, dat een standvastig geloof in Gods wijze Voorzienigheid de grootste schat des levens blijft, die het licht en het duister als beleidvol beschikte gaven uit Zijn Vaderhand weet te aanvaarden en rampen en zegeningen leert prijzen als middelen ter opvoeding, tot ons latere en meest volkomene heil’. Reinharts levenslot is een levensschool. In de verheerliking van de eenzaamheid, van een exotiese natuurschoonheid is dit ‘langgerekte boek’ een merkwaardige proeve van sentimenteel-Christelike romantiek. In het biezonder worden geprezen ‘de natuurbeschrijvingen op de oceaan en in de tropiese wereld’, op belangwekkende wijze ‘elegies omfloerst of idyllies-geglansd’. | |
De Nieuwe Gids.Julie. Bredero's invloed op tijdgenoten met iets over plagiaat in die tijd, heet een artikel van J.B. Schepers, waarin hij aantoont dat Bredero's sonnetten in Apollo (1615), geïmiteerd werden door Olivier in de bundel T'vermaeck der Jeught (1616), maar op onhandige wijze, en niet als opzettelike naklank, gelijk Brandt soms zinnen uit Hooft's Historien omwerkt. Omgekeerd heeft Bredero wel eens bruiloftsgedichten naar het model van anderen | |
[pagina 269]
| |
gemaakt. Bredero heeft ook merkbare invloed gehad op Starter, maar ‘deze invloed wordt bij Starter tot navolgen en bij Olivier tot nabootsen of nabauwen’. Aug. W. Kloos protesteert in de Literaire Kroniek tegen de uitspraak van Knuttel, in zijn Bloemlezing: ‘De poëzie van De Decker is in den regel nuchter, breedsprakig en kleurloos’. Hij betoogt opnieuw dat Jeremias de Decker ten onrechte ‘verguisd’ werd. | |
Elseviers Maandschrift.Aug. H. Robbers bespreekt het meest fantastiese verhaal van Arthur van Schendel, De Berg van Droomen, waarvan hij ‘niets dan goeds, innigs en bewonderends zeggen wil’; het is werk van ‘een echt dichter’. | |
Groot-Nederland.Julie. Cyriel Buysse verwerpt de kritiek van Karel van den Oever (Kritische Opstellen) als te exclusief-klerikaal: hij betreurt ‘dat de heer Van den Oever zich niet heeft beperkt tot uitsluitende ontleding van zijn eigen rasgenooten’. - J.L. Walch prijst in de rubriek Literatuur de roman Liefde's Schijn van J. Reyneke van Stuwe als een zéér waardig vervolgstuk in de machtige romanserie ‘Zijden en Keerzijden’: het is ‘fijn-psychologisch werk’ zonder vertoon van kunst en kunstigheid. | |
Den Gulden Winckel.Julie. G. van Eckeren schrijft over de jongste publicaties van Streuvels: hij vindt Dorpslucht geen representatief werk, door ‘een te veel aan hersen-arbeid’; de auteur heeft ‘meer ontleed dan gesuggereerd’. Terloops verwijt hij hem ook slordigheid in taal en stijl. - Lode Baekelmans prijst de Kritische Opstellen van Karel van den Oever: ‘zij verbeelden den stevigsten vorm van katholiek verzet en strijd voor het nieuwere, maar tevens een ernstig onderzoek naar wat ons bindt aan het verleden, aan de traditie’. De verzenbundel Omheinde Hoven van pater Hilarion Thans wekt vertrouwen: ‘hij is een echt dichter, die zijn beste dagen nog tegemoet gaat’. | |
Ons Tijdschrift.Junie. G.J.D.C. Stempels ontwikkelt zijn bezwaren tegen Ritter's Gedachten over Proza en Poëzie in een artikel Een aestheticus? Zijn bezwaar is, dat de schrijver geen helderheid van inzicht brengt, doordat hij geen gedachten van algemene waarde en algemene geldigheid geeft, maar een bepaalde soort proza en poëzie op het oog heeft. - P.H. Ritter Jr. verweert zich tegen die aanval in een artikel Een syntheticus? | |
[pagina 270]
| |
Stemmen des tijds.Aug. In het Literair Keur-Overzicht wijdt J. Jac. Thomson een uitvoerige en zeer waarderende beschouwing aan de Verzen van J.H. Leopold. | |
De Katholiek.Julie - Aug. Gerl. Royen O.F.M. schrijft een artikel over Het Woordgeslacht in het Nederlandsch, gericht tegen een artikel van Adr. Hollenberg, in de Febr.-afl. van ditzelfde tijdschrift. Hij betoogt dat tegenwoordige geslachtsnamen een zeer onbetrouwbaar criterium geven voor vroeger woordgeslacht, en noemt 900 woorden uit het Middelnederlands, om aan te tonen ‘het ebbe- en vloed-achtige in het woordgeslacht’. | |
Van onzen tijd.No. 42-45. C.R. de Klerk geeft onder het opschrift Over de nieuwe litteratuurgeschiedenis, een reeks ‘kantteekeningen bij den laatsten eindstaat onzer letterkundige geschiedbeschrijving’. Aanleiding is Kalff's Inleiding tot de studie der Literatuurgeschiedenis, maar vooraf komen Elster's Principien ter sprake, waarvoor de schrijver weinig sympathie toont. Hij ziet in Elster's arbeid ‘eene nieuwe methode voor de wetenschappelijke boekhouding van het artistiek grootbedrijf der litteratuur’. Evenmin kan Te Wenkel's esthetiek, als te ‘oud-libertijnsch getint’ hem bekoren. | |
Vlaamsche Arbeid.No. 5. Theo Weiman komt op tegen De Fabel omtrent Jan van der Noot, als zou deze dichter later een huichelaar en broodpoëet geworden zijn. Als men de feiten weegt zal de lichtvaardigheid van deze veroordeling blijken. | |
Dietsche Warande en Belfort.No. 6. L. Reypens besluit zijn betoog dat Pomerius, de levensbeschrijver van Ruysbroeck, ten onrechte van onbetrouwbaarheid verdacht is. Ook in de Proloog van Gheraert over Ruysbroeck heeft geen vervalsing plaats gehad. - In de Historische Kroniek, door A. Fierens, wordt Van Puyvelde's studie over Schilderkunst en tooneelvertooningen op het einde van de middeleeuwen gewaardeerd; in de rubriek Allerlei wordt de verbreiding van het Algemeen Beschaafd in Zuid Nederland besproken, naar aanleiding van De Vreese's rede te Antwerpen. | |
De Tijd.Mei - Junie. H. Coopman Thz. publiceert een lezing: Boer en Stedeling op ons Tooneel, als bijdrage tot de kennis van het Vlaamse toneel in de laatste zeventig jaar. | |
[pagina 271]
| |
Tijdschrift voor Ned. Taal- en Letterkunde XXXII, afl. 2.M. Boas bespreekt Een weinig bekende Cato-berijming uit het jaar 1700. - N. Otto Heinertz betoogt dat Mnl. labaye ontstaan is uit la paye (soldij); daaruit is de betekenis ‘drinkgelag’ af te leiden. Dezelfde schrijver verklaart Seghelijn, vs. 1422 vlg., waarin Verdam onoplosbare moeielikheden vond. - H.J. Eijmael geeft aantekeningen bij Batava Tempe, 't Voor-hout van 's Gravenhage, waarbij hij vooral de opvattingen van Leendertz meermalen bestrijdt. - Jul. Storme wijst als Een van de bronnen van Kiliaen's etymologieën aan: het Dictionaire françois-latin van Thierry (1564). - Hugo Schuchardt publiceert een artikel Zum negerhollündischen von St. Thomas, toegelicht door een Naschrift van D.C. Hesseling. - W. de Vries geeft een reeks Etymologische aanteekeningen. Ten slotte bevat deze aflevering enige Kleine Mededeelingen, o.a. Een onuitgegeven brief van Marnix over de caesuur, uitgegeven door J. van der Valk, en voor de geschiedenis van onze metriek van belang. | |
Archives du Musée Teyler, Série III, Vol. II.Mej. C.C. van der Graft liet hier haar belangwekkende voordracht afdrukken Over den invloed der middeleeuwsche geestelijke litteratuur op de primitieven der Nederlandsche schilderkunst. In 't biezonder bespreekt zij de Meditaties van Christus' Leven, door pseudo-Bonaventura Met Jacques Mesnil meent zij, tegenover de stelling van Emile Mâle, dat de invloed van het mysterie-toneel op de schilderkunst niet overschat mag worden. | |
Museum.Julie. A. Kluyver bespreekt Van Ginneken's Handboek der Nederlandsche Taal, Iste deel. Hij kan zich niet verenigen met de splitsing van de mens in twee elementen: ziel en lichaam, en meent dat ‘dit dualisme niet de onbetwiste leer der moderne wetenschap’ is. ‘De groote verdienste van het werk is, dat hier binnen de grenzen van het Nederlandsch allerlei groepen worden onderscheiden, waarvan tot dusverre niet veel werk is gemaakt’, al is de criticus tegenover sommige groepen, als de ‘vrouwentaal’ en de ‘studententaal’ scepties gezind, omdat hij daarin te weinig ‘gemeenschappelijk-karakteristieks’ ontdekt. | |
Volkskunde.Afl. 7-8. C.C. van de Graft bespreekt uitvoerig een proefschrift van Hanns Bächtold: Volks- en Rechtsgebruiken bij de verloving. - A. de Cock vervolgt de Spreekwoorden, zegswijzen en uitdrukkingen op volksgeloof berustend, handelend over Zielengeloof en | |
[pagina 272]
| |
Doodenkultus. - M. Ramondt geeft een Zeeuwse redaktie van het liedje De drie Tamboers. - V. de Meijere en L. Verkein vertellen weer dertig Vlaamsche Moppen. - R. Foncke publiceert een onuitgegeven fragment van een anoniem toneelspel van 1657: Bezoek bij een Amsterdamsche Waarzegster in de 17de eeuw. | |
Mededeelingen van de Vereeniging voor beschaafde Nederlandsche Uitspraak.No. 3. In dit nummer worden een aantal Adviezen uit Noord- en Zuid-Nederland afgedrukt, door de Vereniging uitgelokt als steun voor haar streven. | |
De Nieuwe School.Julie. De artikels van Th.J. Thijssen over Taalonderwijs vinden een naklank in een sterk persoonlike Polemiek met J. Kuipers, de schrijver van ‘Levende Taal’. | |
De Schoolwereld.Julie - Aug. S. Buisman schrijft een uitvoerig artikel Over Beschaafd Nederlands in België, met een reeks aardige voorbeelden over verschillend spreek- en schrijfgebruik in Noorden Zuid-Nederland. - S.M. Noach geeft een aardig artikel, Een taal-automaat, gericht tegen de taalwijsheid, in de Cursus-Holthuizen onder het opschrift ‘Levende taal’ verkondigd. Enige fragmenten vindt in deze aflevering onder de rubriek Kroniek en Kritiek afgedrukt. | |
School en Leven.No. 51-52. A.W. Stellwagen verzamelt, als aanvulling van Van Dale's Groot Woordenboek der Nederlandsche Taal een aantal ‘kerkelike woorden’ en ‘vergeten woorden’. | |
Die Brandwag.April. Deze aflevering bevat een artikel van C. van Rijn: Het Afrikaans, Antwoord aan Prof. Hesseling. De schr. verzet zich tegen Hesseling's kritiek van zijn boek (Het nauwe verband tussen Afrikaans en Nederlands) in Die Brandwag van 15 Jan. 1914 en de Nieuwe Taalgids van 1 Jan. 1914. Hij beroept zich op de studie van Dr. Kruisinga (waarvan de bestrijding door Hesseling niet door hem vermeld wordt), deelt een en ander uit een partikulier gesprek met zijn tegenstander mee, herhaalt met grote nadruk de bewering dat het Maleis-Portugees niets met het ontstaan van 't Afrikaans te maken heeft, en verzekert dat zijn boek in Afrika veel bijval en nergens een woord van afkeuring heeft gevonden. De redaktie van Die Brandwag vermeldt in een noot dat zij het met de Van Rijn niet eens is. C.d.V. |