De Nieuwe Taalgids. Jaargang 8
(1914)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdKroniek en kritiek.Wat een deskundig schooltoezicht betekent.Er is bij ons al verscheiden malen de vraag besproken of het niet wenselik is de belangen van het onderwijs aan een afzonderlik departement op te dragen. De kans dat aan het hoofd van zulk een departement een man met kennis en liefde voor het onderwijs zou komen moet niet al te groot geacht worden; maar wèl is waarschijnlik dat er aan een departement van onderwijs deskundige ambtenaren zouden zijn, en dat is vaak belangrijker dan een deskundig minister. Ieder weet dat bij ons van ervaring op dit gebied geen sprake is; ambtenaar aan de afdeling Onderwijs van het Dep. van Binnenlandse Zaken wordt men alleen als men van onderwijs niets weet. En wie door deze deskundigen tot schoolopzieners worden benoemd.... het is onnodig daarover te spreken. Men leze slechts de fraaie ‘verslagen’ die zij aan de Minister voorzetten. Maar het kan wel van belang zijn eens te vernemen op welke wijze elders een Ministerie van Onderwijs optreedt. Ik doe dit naar aanleiding van de Suggestions for the Consideration of Teachers uitgegeven door het Engelse Ministerie van Onderwijs. Allereerst de geest: men vreest wel eens dat een ministerie zijn | |
[pagina 251]
| |
kracht zal zoeken in reglementering, en denkt dan aan de beruchte verklaring van een Frans minister van onderwijs, die 's morgens door op zijn horloge te kijken kon beslissen wat op dat oogenblik in de scholen onderwezen werd. Welnu, de eerste zin van dit boek (van 150 bl.) luidt: ‘Bij het publiceren van dit boek wenst het Ministerie allereerst de nadruk te leggen op het karakter van proef, en uit te nodigen tot weloverwogen kritiek.’ En iets verder: ‘Deze raadgevingen omtrent methoden worden door het Ministerie gepubliceerd in het vertrouwen dat ze zullen leiden tot goede resultaten. Maar het is niet de bedoeling het volgen van andere methoden te veroordelen die een onderwijzer voor nuttig houdt, vooral niet wanneer die mening door de ervaring bevestigd wordt. Noch dit boek, noch enige verdere uitgaaf ervan is bedoeld als voorschrift.’ En zo worden in een veertiental hoofdstukken de methoden voor de verschillende vakken van de L.S. behandeld, met schema's in de aanhangsels. Van het meeste belang voor ons is het hoofdstuk over het onderwijs in de moedertaal. Bij het onderwijs in de laagste klassen wordt sterk de nadruk gelegd op de noodzakelikheid het gehoor van de kinderen te oefenen. Het wordt wenselik genoemd het lezen daarom wat uit te stellen. Bij dit spreekonderwijs moet gelet worden op de juiste klanken en klankverbindingen. ‘Maar hier zijn twee waarschuwingen nodig. In de eerste plaats mag men niet doen alsof een dialektiese afwijking van het Algemeen Beschaafd noodzakelik slecht is, en zulke afwijkingen mogen niet verward worden met slordig spreken. In de regel zal een kompromis tusschen het Algemeen Beschaafd en het plaatselik dialekt de beste oplossing zijn. Men moet zorgen dat de opvallendste afwijkingen in de klinkers worden afgeleerd, en verder dat slordige spreekgewoonten worden verbeterd. In de tweede plaats is het van groot belang niet te uitvoerig te zijn bij de systematiese waarneming van klanken, hoe belangrijk die ook is;.... het is niet moeilik kinderen te tonen dat woorden bestaan uit klanken, niet uit letters.’ Interessant is ook wat over spraakkunst gezegd wordt: ‘De ontleding van de delen waarin een goed gebouwde zin verdeeld kan worden behoort altijd gemaakt te worden door de kinderen, en behoort niet verder te gaan dan voor hun denken nodig is. Taalkundige ontleding zonder meer en een uitvoerige verdeling van zinnen in hun delen zijn waardeloos en maken de gedachten vaak eerder duister dan helder. Ongelukkig verwerven veel kinderen een grote handigheid in het machinaal toepassen van de uitgebreidste zinsontleding die misplaatste scherpzinnigheid kan uitdenken, en dat is wel de oorzaak | |
[pagina 252]
| |
waardoor zinsontleding een onverdiend ruime plaats in de lagere school heeft ingenomen. Wanneer de leerling bij zijn lezen zinnen begint tegen te komen van ingewikkelde bouw, of (bij verzen) met ongewone woordorde, voelt men behoefte aan ontleding; zo ontstaat ook de behoefte aan kennis van woordvorming als een middel om op verstandige wijze, door vergelijking en klassificering, niet door intuïtie en geheugen, de vermeerderde voorraad van woorden te behandelen, die uit de omgangstaal niet bekend zijn. Zinsontleding verschaft een nieuw stel formules waarmee de boekentaal op beknopte wijze kan worden besproken.’ En hoe beoordelen deskundigen de arbeid van het Ministerie? Ziehier het oordeel van een hoogleraar in het Engels, H.C. Wyld, professor aan de Universiteit te LiverpoolGa naar voetnoot1): ‘de eksamenregelingen, en de schema's van studie in de Engelse taal, opgesteld door het Min. van Onderw., zijn m.i. de verstandigste van dien aard in ons land; want ze zijn, voorzover me bekend, de enige regelingen die rekening houden met de gesproken taal; en dat is de enige gezonde basis voor de hele studie.’ E. Kruisinga. |
|