De Nieuwe Taalgids. Jaargang 8
(1914)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 225]
| |
Hoe zijn anglicismen te beschouwen?
| |
[pagina 226]
| |
Van buitengewoon belang is de studie van het anglicisme in het Nederlands van Zuid-Afrika. Door de tweetaligheid van de toongevende kringen zijn daar invloeden merkbaar, die aan het Gallicisme in Zuid-Nederland doen denken. Het onderwerp zou een afzonderlike studie verdienen.Ga naar voetnoot1) Terloops is het behandeld in De oorsprong der Kaaps-Hollandse Volksoverleveringen van F.Th. Schonken.Ga naar voetnoot2) Hij wijst op de kringen waarin het Engels zich voornamelik deed gelden: de wetgeving, de rechtspleging, handel en staatsdienst, bij spoor, posten telegraafbestuur, in de sport, in de school en de litteratuur. Zelfs de Kerk heeft moeite onnodige nieuwigheden volgens Engels en Schots voorbeeld te weren, temeer omdat in de eerste helft van de negentiende eeuw predikanten uit de Schotse zusterkerk overkwamen. ‘Het gaat hier natuurlijk in veel gevallen om politieke en technische nieuwigheden der 19de eeuw, waarbij men tegelijk met de zaken ook de terminologie overnam of naast goede Hollandsche woorden met voorliefde de Engelsche gebruikt, of aan deze met een kleine wijziging een Hollandsch uiterlijk tracht te geven. Daardoor zijn er in de taal uitwassen te vinden als sessie, elektie, resolutie, briek (brake), enter (in de boekhouding), slopemmer (slobpail), tender, stemp, terwijl andere letterlijke vertalingen zijn: bezigheid, onze tijdgenoot (van een dagblad, Nl. kollega), dit land, dit Huis (parl. uitdr.), lichthuis enz. De taal bezit verder een menigte van onvaste begrippen, welke al naar gelang der individueele omstandigheden gebruikt of vermeden worden, en zulke woorden zijn, daar zij in het maatschappelijk, niet in het technisch verkeer een rol spelen, juist de gevaarlijkste: fout vinde, ruggegraat (vastbeslotenheid), optrek (voor opstellen), lijk (houden van), jij's rech (hebt gelijk; of kreolisme?) de titels Mister, Missis, Miss, zelfs gedrochten als brekfis (naast achtuurtjie), try (probeer), kitchen (kombuis), waak (walk), zijn overheerschend in streken als | |
[pagina 227]
| |
Kimberley in de Oostprovincie, waar vele Engelschen wonen.’Ga naar voetnoot1) Schonken verzuimt niet, er op te wijzen dat de overeenkomst met het Engels bedriegelik kan zijn, omdat men met ouder Nederlands rekening moet houden. Woorden als story, opgenomen, slippers, stoof komen in zeventiende-eeuws Nederlands voor; achter die kinders kijk wordt nog in West-Vlaanderen gezegd; dagbreek, perdeskoen (hoefijzer) kunnen uit achttiende-eeuwse matrozetaal afkomstig zijn. Het komt mij voor, dat de schrijver in dat opeisen van oud-Nederlands taaleigendom meermalen te ver gaat, b.v. wanneer hij aangaan (= voortgaan), bij die tijd, lot (een lot geleerdheid) uit het Middelnederlands tracht af te leiden. Bovendien kunnen woorden als story weer een gemengde Nederlands-Engelse stamboom hebben. Te optimisties - of te nationalisties - is de schrijver ook, wanneer hij verklaart: ‘Het is de vraag of, afgezien van de vaktermen, wel een enkel anglicisme uit de 19de eeuw reeds hopeloos burgerrecht heeft gekregen.’ Begrijpelikerwijze is hij, mèt de Vlaamse taalgenoten, veel meer puristies gestemd dan de Noord-Nederlanders, die hun taal in het eigen land niet bedreigd zien. Met juist inzicht wijst hij de school aan als de ergste wortel van het kwaad. Wanneer het onderwijs van den beginne in het Engels gegeven wordt, verbinden zich alle nieuwe begrippen dadelik met Engelse termen, ‘zoodat de meeste beschaafde jonge lieden niet bij machte zijn, over een wetenschappelijk onderwerp in hun moedertaal van gedachten te wisselen, terwijl denkvermogen en uitdrukkingskracht een onherstelbaar verlies lijden. Tot op laten leeftijd telt men in 't Engelsch, houdt men briefwisseling in 't Engelsch, dicht, zingt en leest men bijna uitsluitend in het Engelsch, spreekt men aardrijkskundige, geschiedkundige, en technische woorden op zijn Engelsch uit (Mjunich, Emerrika, Sjarlemän, télegram, piäno); men spreekt van een lijn (versregel), van paint, van draw (als werkwoord) en men is verheugd, wanneer de school “opbreek” (vakantie krijgt).’Ga naar voetnoot2)
Na deze poging om de stof te groeperen, die geen aanspraak kan maken op volledigheid,Ga naar voetnoot3) komen wij nog even terug op enkele terloops gemaakte opmerkingen. | |
[pagina 228]
| |
Wanneer een Engels woord in verschillende perioden overgenomen is, dan kan het jongere het oudere verdringen (als moony - money), maar ze kunnen ook naast elkaar blijven bestaan, als pons - punch, podding - pudding. In de laatste gevallen neemt De Hoog zijn toevlucht tot de ongelukkige termen ‘spreektaal’ en ‘schrijftaal.’ Het is duidelik dat hier geen kwestie is van spreek- en schrijfgebruik, maar dat pons en podding door hun verbreiding in ruimer kringen van een ouder geslacht om begrijpelike redenen òf ouderwets òf ‘burgerlik’ gaan klinken, terwijl dan punch met zijn Engelse klanken weer gedistingueerder is dan pudding dat met zijn Nederlandse u-klank ingeburgerd is. Bij gonje naast het Oost-Indiese goenie is het verschillend gebruik plaatselik. In veel gevallen zal zich, evenals bij de ‘doebletten’ uit het Frans, betekenisverschil ontwikkelen, b.v. treiler - trawler, herrie - hurrie. Een aardig voorbeeld van herhaalde overneming is het woord cake. In de zeventiende eeuw heeft men al cakes of keekjes gekend.Ga naar voetnoot1) Onafhankelik daarvan werd het woord in de negentiende eeuw overgenomen als kaakjes, de plaatsvervangers van de pepernoten bij kinderspel; daarna weer in de Engelse vorm cakes, tegen het Engelse spraakgebruik in, voor het brosse gebak dat bij de tee wordt gebruikt. De banketbakkers verkopen evenwel ook als cake een week taartgebak. Eindelik werd voor de vijfde maal het woord weer met de Nederlandse a-klank overgenomen in hondekaak. Op overneming in verschillende kring werd al gewezen bij woorden als body, brandy, money, ready, stop! enz., die zowel in deftige sport- | |
[pagina 229]
| |
kringen als in ondeftige matrozentaal kunnen doordringen. Partner kan afkomstig zijn van het tennisveld en van de whisttafel, jury van de sportwedstrijd en van de tentoonstelling. Een leerzaam voorbeeld is meeting, dat in de eerste helft van de negentiende eeuw door het gebruik in de kringen van het Réveil de betekenis had van intieme godsdienstige samenkomst.Ga naar voetnoot1) In Zuid-Nederland schijnt het woord vóór 1850 al in gebruik geweest te zijn voor een politieke samenkomst.Ga naar voetnoot2) In het Noorden is het betrekkelik jong, en denkt men daarbij meestal aan een openlucht-samenkomst. Onder invloed van aanplakbiljetten en kranten kreeg het een nieuwe vorm, met de Nederlandse e-klank in plaats van ie. Gevallen als kaak en meeting wezen ons op een verschijnsel dat de onderzoeker van het Anglicisme in het oog dient te houden: de spellinguitspraak. Juist omdat de Engelse spelling voor Nederlandse ogen vaak zo ver van de klank afwijkt, komen er ingrijpende veranderingen uit voort. De boer en de eenvoudige burger, die altijd tram leest, meent dat het woord ‘eigenlik’ een a heeft, al hoort hij wel trem zeggen. Een dienstmeisje hoort wellicht mevrouw spreken van sunlightzeep (met de Engelse klanken lait), maar houdt zich veiliger aan het opschrift van de pakketten met haar sunlichtzeep. Ondanks de zonnestralen op de reklamebiljetten blijft ze sun zeggen, ‘omdat het er zo staat’, al zal daarnaast de volledige vertaling zonlichtzeep wel niet onbekend zijn. Evenzo hebben we in waterproef waarschijnlik half vertaling, half spellinguitspraak. Bij speeg naast spiets (voor het deftige speech) is waarschijnlik scherts in het spel, maar wat de een schertsend zegt, kan een ander weer in ernst overnemen. In de voorafgaande bladzijden is opzettelik telkens gewezen op Nederlandse afleidingen en samenstelling met Nederlandse woorden, als symptoom van inburgering (b.v. afgefilmd, spleenziek, gepickeld). In het biezonder moet er nog op gewezen worden, dat door de geheel verschillende vervoegingsvormen in het Engels en het Nederlands die inburgering bij werkwoordvorming versneld wordt. Daaruit komen soms eigenaardige spellingmoeielikheden voort. Men voelt race en tea nog te zeer als vreemde woorden om rees en tie te spellen. Maar als men er nu de werkwoorden racen en teaën van maakt, en daar een verleden tijd van moet schrijven? Ieder leraar weet dat jongens daarmee verlegen zitten, en racede of racete proberen, omdat ze reeste | |
[pagina 230]
| |
- dat toch de meest bruikbare vorm wordt - niet aandurven. Duideliker wordt dat bezwaar gevoeld bij sportwoorden als pacen, serven, die door hun beperkte gebruikskring nog meer als vreemde gevoeld worden.Ga naar voetnoot1) Een taalverschijnsel, dat door Hermann DungerGa naar voetnoot2) aan Engelse invloed toegeschreven wordt, is het ontstaan van zogenaamde ‘letterwoorden’, op grond van schriftelike afkorting, b.v. habeës (H.B.S.), ennogee (N.O.G.), esdeapee (S.D.A.P.), bee en wee (Burgemeester en Wethouders) enz.Ga naar voetnoot3) Het komt mij voor, dat men zich bij het zoeken van buitenlandse invloed voor overdrijving moet wachten. Dezelfde oorzaken die in Engeland werkten, kunnen zich hier doen gelden: neiging tot kortheid, sterke invloed van het schriftelik woordbeeld. Zonder enig voorbeeld kan iemand zeggen: er staat nog een Pee Es (Postscriptum) onder die brief; hij schrijft dee er (Dr.) voor zijn naam. Daarbij komen afkorting uit kiesheid of schroom als pl., st., g.v.d., die men om dezelfde reden als men ze zo schrijft, ook zo zal willen lezen. Maar bij het geven van sportklubnamen of tententoonstellingsnamen als Entos, Nitst, Iba enz., heeft ongetwijfeld het buitenlandse - in ons geval Engels-Duitse - voorbeeld gewerkt.Ga naar voetnoot4) Of zulke letterwoorden een lang leven zullen hebben, is moeielik te voorspellen. Blijft er een, als het Amsterdamse Entam (= huurauto), lang in gebruik, dan wordt het een extra-kluifje voor de toekomstige etymoloog. Ook voor de afgekorte woorden (‘Kurzwörter’) neemt Dunger Engelse invloed aan.Ga naar voetnoot5) Zeker is het, dat zulke woorden in het Engels zeer talrijk zijn; men denke aan gin, rum, brandy, hiep, cap, bus, tram, velo, foto, taxi, auto, consols, die hier te lande bekend werden,Ga naar voetnoot6) en de stoot gegeven kunnen hebben tot dergelijke verkorte vormen, maar meer dan bij de ‘letterwoorden’ heeft hier een algemeen menselik streven naar kortheid van uitdrukking meegewerkt en vooraf gewerkt. | |
[pagina 231]
| |
Wij behoeven maar te herinneren aan oude voorbeelden als best(emoer), schort(eldoek), zorg(stoel), buiten(plaats), spoor(trein), en nieuwere als rek(stok), beef(stuk), de beignet(kraam), de staf(muziek), de stoom(draaimolen), vloei(papier), ansicht(kaart) en studenten- en jongenswoorden als prof, soos, riks, gim enz.
Over de motieven die tot het gebruik van Engelse woorden voeren, is reeds een en ander gezegd dat wij ten slotte verduidelikend willen samenvatten. De grote fout van de puristiese beschouwing is, dat al deze motieven teruggebracht worden tot gebrek aan nationale zin, afstomping van taalgevoel, onnatuur en pronkzucht. De studie van Hermann Dunger, hoe verdienstelik ook als verzameling van materiaal, is daarvan een afschrikwekkend voorbeeld. ‘Engländerei’ is voor hem een besmetting en een smaad. Afkeer verblindt, en doet de lessen van de geschiedenis vergeten. De beoefenaar van de taalwetenschap die tegelijk purist is, komt in een moeielik parket. Want zeer terecht is opgemerkt, dat het ideaal van taalzuiverheid in wezen politiek en niet filologies is.Ga naar voetnoot1) De taalzuiveraars willen mèt de vreemde woorden de pijnlike herinnering aan letterkundige of politieke overheersing verbannen. Vandaar in Bohemen de beweging tegen het Duits, in Griekenland tegen het Turks, in het moderne Duitsland tegen het Frans en, nu men zich gaat opwinden over een ‘Engels gevaar’, tegen het Engels. Zij zoeken een niet bestaand nauw verband tussen ‘zuiverheid’ van taal enerzijds, en ‘zuiverheid’ van ras, van kultuur, van een krachtig volksbesef anderzijds, en zien over het hoofd dat de kultuur van de moderne mens uit allerlei stromen samengevloeid en gemengd is. Een gemengde taal is een uitvloeisel van die gemengde kultuur. Door dat uitvloeisel te ‘zuiveren’, raakt men aan de bronnen niet. En wie zou willen terugkeren tot de tijd toen elke hofstede zich tevreden stelde met eigengekweekte, gebakken en gebrouwen produkten? De wetenschappelike Duitse taalzuiveraar voelt dat natuurlik ook: slaagt hij niet in ‘verdeutschung’, dan neemt hij genoegen met ‘eindeutschung’. Het Engelse bookmaker is hem een gruwel; als hij er evenwel Buchmacher van maakt, dan staat er een Duitse vlag op het veroverde schip van Engels makelij. Zelfs een onnozel spellingvernisje is hem al voldoende om Koks (cokes), Klub enz. als ‘eingedeutscht’ te verwelkomen.Ga naar voetnoot2) | |
[pagina 232]
| |
Een taalzuivering in de geest van de Duitse Sprachverein wil hier te lande, ondanks menige dilettantiese poging van Neerlandia, niet recht aarden. De oorzaak zal wel zijn dat de meeste ontwikkelde Nederlanders, zij het vaak onbewust, te duidelik voelen dat de invloed van de grote kultuurstaten een opvoedende macht geweest is, om er in vijandige stemming alle sporen van te willen uitwissen. Het voorbeeld van Engeland toont ons, dat de berusting in een hopeloos ‘gemengde’ taal kan samengaan met een krachtig nationaliteitsgevoel, en dat die ‘onzuivere’ taal in rijkdom en uitdrukkingsvermogen bij geen andere behoeft achter te staan.Ga naar voetnoot1) De wetenschappelike en praktiese bezwaren tegen een overdreven purisme, of liever: nationalisme in de taal behoeven evenwel niet te leiden tot een kosmopolitiese onverschilligheid. Wie de betekenis van een eigen taal, waarmee men volkomen vertrouwd is, van een moedertaal, inziet, zal vreemde elementen niet kritiekloos aanvaarden. Maar zal men bij die kritiek op vaste bodem staan, dan moet men bewust leren onderscheiden. Niet de onderscheiding tussen vreemd en inheems, tussen min of meer ingeburgerd en vernederlandst, maar de onderscheiding tussen de motieven van de gebruiker moet de doorslag geven. Daarom is het van zoveel belang, op die motieven nauwkeurig te leren letten. De innigste aanraking met een vreemde taal krijgt men door een bezoek aan het vreemde land. Alle nieuwe indrukken van de omringende personen, zaken en toestanden worden onmiddellik geassocieerd met de vreemde woorden, die men overal om zich hoort, en zelf gebruikt. In brieven en reisverhalen zal men daar de sporen van vinden.Ga naar voetnoot2) Wie van Londen vertelt, zal onwillekeurig de geldswaarden in pounds en shillings uitdrukken; hij zal Engelse titels niet trachten | |
[pagina 233]
| |
te vertalen; hij zal spreken van een cab, van de underground, van een bezoek aan het Cristal Palace. En wanneer hij soms woorden gebruikt als breakfast, dinner, ticket, police-man, drawingroom, waarvan hem de Nederlandse equivalenten volkomen bewust zijn, dan kan de bedoeling zijn, voor dat ogenblik een Engelse tint aan het verhaal te geven, alsof hij zeggen wil: zo wordt dat hier genoemd. De woorden staan dan als het ware tussen aanhalingstekens. Ze staan op één lijn met fragmenten uit een aangehoord gesprek, waarvan men verslag zou geven. In normale omstandigheden wijken zulke woorden weldra terug voor de inheemse. Alleen bij zeer langdurig verblijf zal het eigen woord in het bewustzijn teruggedrongen worden: dan spreekt men van verengelsing. Maar er kunnen ook andere motieven gaan werken: het pronken met die woorden, ten bewijze dat men Engeland zo goed kent, of zo knap is in het Engels. Dat ligt in het persoonlik karakter of in half-geleerdheid. Men zal dit soort ijdelheid meer aantreffen bij mensen die pas voor een akte studeren dan bij hen die volkomen op de hoogte zijn van de Engelse taal en kultuur. In zekere zin geldt dit ook voor ieder, die zich door lektuur en studie in Engelse toestanden, Engelse geschiedenis, Engelse wetenschap en litteratuur verdiept. Tal van zaken en begrippen zal hij niet anders kunnen noemen dan met het Engelse woord; andere zal hij niet anders willen noemen, omdat het Engelse woord een eigenaardige kracht of een eigenaardige betekenis-nuance heeft, die bij vertaling te loor zou gaan. Aan home rule verbindt hij zoveel historiese herinneringen, dat zelfregering hem door vaagheid volstrekt niet voldoet; bij suffragette, jingo denkt hij aan speciaal-Engelse toestanden, die door andere woorden wel te benaderen, maar niet volledig aan te duiden zijn. Daartegenover staat een gebruik uit slordigheid of sleur, dat ongetwijfeld af te keuren is. Men is volstrekt niet overtuigd, dat het vreemde woord het enig juiste is, maar neemt niet de moeite van het zoeken, en grijpt wat voor de hand ligt. Zo ontstaan de haastigheids-anglicismen van journalisten en de onbeholpenheids-anglicismen van slechte vertalers. Ze kunnen zich openbaren in het onvertaald gelaten woord of citaat, maar ook in een vernederlandsing of vertaling. Niemand zal het b.v. willen verdedigen, wanneer de Nederlandse vertaler van Motley spreekt van de bende van Alva, en daarmee een muziekkorps (band) bedoelt. Op dezelfde lijn staat het onwetendheids-anglicisme van een tweetalige Zuid-Afrikaner, dat op papier geboren wordt bij het vertalen, en dat niet verward mag worden met een uit de omgang voortgekomen anglicisme. Van geheel andere aard zijn weer de Engelse woorden die eufe- | |
[pagina 234]
| |
misties gebruikt worden, als inexpressibles (voor broek), W.C. (water-closet) of tipsy (dronken). De beide laatste worden ook gebruikt door mensen die geen Engels verstaan. Natuurlik is het niet in elk geval bij een spreker of schrijver uit te maken wat zijn motief geweest is om een vreemd woord te gebruiken: slordigheid, gemakzucht, naieve pronklust, verfijnde koketterie, eufemisme of scherp-gevoelde behoefte. Het karakter van de persoon kan ons soms licht geven. Wij moeten ons er voor wachten, er een bewijs van verfijnd taalgevoel en virtuositeit van taalgebruik in te zien, wanneer iemand nooit een vreemd woord nodig schijnt te hebben. Men zou zelfs de paradox kunnen verdedigen dat juist in het gebruiken van vreemde woorden zich een rijke geest en een fijn onderscheidingsvermogen openbaart. Denk b.v. aan de laag-bij-degrondse eenvoud van taal bij Tollens, ‘van vreemde smetten vrij’, en aan de veelheid van vreemde elementen in Potgieter's proza en verzen. In het biezonder is te letten op die gevallen, waarin een fijn schrijver rekenschap geeft van zijn voorkeur voor het vreemde woord, op grond van onvertaalbaarheid. Dan zal de vertaler die nooit om een woord verlegen is, de schrijver die zich verheft op zijn ‘zuiverheid’ van taal, zich beschaamd kunnen voelen. Behalve op de reeds genoemde plaatsGa naar voetnoot1) spreekt Potgieter ook in SalmagundiGa naar voetnoot2) over de onvertaalbaarheid van het Engelse cant: ‘Geef er een hollandsch woord voor’, vroeg Huibert. - ‘Het is zoo gemakkelijk niet’, antwoordde oom, Chasles heeft heel wat woorden noodig gehad om het te omschrijven: ‘Ce n'est pas le calvinisme, ce n'est pas l'hypocrisie, ni la religion, ni l'affectation, ni la pruderie, ni l'anglicanisme, ni le puritanisme, ni la régularité; c'est un peu de tout cela.’ In dit verband mag ook aangehaald worden een van de bekende strofen uit Potgieter's Gedroomd Paardrijden (Str. 62-64), waar hij het Franse, Duitse en Engelse volkskarakter telkens typeert door één onvertaalbaar woord: ‘Het Frans heeft zijn esprit’ - het Duits Gemüth: En 't Engelsch: fancy; - 't geen verbeeldende behaagt,
Uitsluitend eigendom dier stijf gescholden natie, -
Dat zich aan humor huwt, dat gaat gepaard met gratie, -
Maar vreemd bleef aan de borst der koninklijke Maagd,
Zoo Shakespeare waarheid sprak, door dubb'le alliteratie:
A meditating maid, die fancy-free zich draagt.
| |
[pagina 235]
| |
Allard Pierson wees ergens op de onvertaalbaarheid van puzzling en van spleen; Busken Huet zei van Thomas Carlyle: ‘In hooge mate bezat hij la bosse du respect, of wat de Engelschen met het onvertaalbare woord reverence bedoelen.’Ga naar voetnoot1) Om te besluiten nog één aanhaling. Wanneer iemand boven een artikel leest: Wetenschap in het land der ‘Business Men’,Ga naar voetnoot2) dan zou hij kunnen denken: waartoe die aanhalingstekens? Wij spreken toch ook van ‘zakenmensen’! Maar een ander schrijver, die de Amerikanen goed heeft leren kennen,Ga naar voetnoot3) komt de eerste gelijk geven door de volgende uiteenzetting: ‘Business, een vertaalbaar woord, is een onvertaalbaar begrip. Alleen de geboren Amerikaan kan het bij intuïtie verstaan en de diepte er van peilen. Het is het inbegrip van alle nationale grootheid en persoonlijke voldoening. Het hoogste ideaal is volmaking in business. De jonge knaap droomt van in business gaan en de afgeleefde grijsaard dankt in een lang leven in de mysteriën van het business-leven ingewijd te zijn. De man in business zegt, dat er maar één leven op aarde een man waardig is, en dat hij het leidt. Een critisch buitenstaander zal echter zeggen dat het business-leven een nuchter prozaïsch leven is, waar het eenvoudig om te doen is winst te maken; hij vergete echter niet dat door de toewijding daarin betoond, het prozaïsch leven bezield wordt, en dat de ernst waarmede gewerkt wordt, groote karaktereigenschappen tot ontwikkeling brengt. De graad van volmaaktheid, waartoe het business-leven, van zaakkundig oogpunt bezien, opgevoerd is, maakt dan ook dat men niet dan met bewondering er op staren kan, en ieder moet wel onder den indruk komen van de groote scherpzinnigheid en genialiteit, die daar openbaar worden.’ Uit dit voorbeeld blijkt opnieuw, dat achter het gebruik van een vreemd woord meer schuilen kan dan de oppervlakkige lezer vermoedt Leert men door nauwkeurige waarneming de motieven van het anglicisme doorgronden, en begrijpen welke verwerpelik en welke gewettigd zijn, dan verkrijgt men ook voor eigen taalgebruik een maatstaf, die èn voor pronkerig en slordig omspringen met vreemde woorden èn voor een eenzijdige nationalistiese ‘taalzuivering’ behoedt. C.G.N. de Vooys. | |
[pagina 236]
| |
Naschrift.Inlichtingen en opmerkingen van belangstellende lezers stellen mij in staat hier en daar iets te verbeteren en aan te vullen. Nieuwe gegevens zullen mij, ook na de voltooiing van dit artikel, steeds welkom zijn, met het oog op een mogelike omwerking en uitbreiding. Prof. Swaen wijst mij bij Starter nog op het woord braverij en op het eigenaardig gebruik van braaf (uitg. Van Vloten, blz. 244). De heer W. van Doorn merkt op ‘dat bij het woord tee Engelse invloed allerminst buitengesloten is’, omdat de oude uitspraak van het woord tay was, evenals nog in sommige streken van Engeland en in Ierland. Bij Pope (Rape of the Lock III, 7-8) rijmt tea op obey. - Prof. Hesseling merkt op, dat het woord durk (blz. 167), door mij zonder verder onderzoek uit de lijst van De Hoog overgenomen, waarschijnlik van Nederlandse oorsprong is. (Zie Franck-Van Wijk i.v. door). Het werkwoord jumpen (blz. 167) trof hij aan bij Brusse, die van de vletterlui in Den Helder en Rotterdam nog meer Engelse woorden geleerd heeft. Voor het akcent van pamflét (blz. 171) wijst hij op motór, dat b.v. te Leiden door alle schippers gezegd wordt, en op recórd slaan, hoewel het Engelse substantief récord is, tegenover 't werkw. recórd. - Voor groom (blz. 178) spreekt men tegenwoordig liever van de buttons. Bij de kaartspelen (blz. 178) kan het internationale bridge gevoegd worden. - Op blz. 179 is ten onrechte gezegd dat het woord plenty in 't Nieuw-Grieks voorkomt: het was het enige Engelse woord dat een Griekse man uit het volk kende. - Wonderen (blz. 180) hoorde Prof. H. van een oude dame (geb. 1830), bij wie het niet aan Engelse invloed toe te schrijven kon zijn. - Twinkelen (blz. 180) werd al meermalen gebruikt in de eerste Nieuwe-Gids-poëzie. - Bij uitvissen (blz. 181) wijst Dr. E. Slijper op de mogelikheid dat het met uitsluiting van direkte Engelse invloed, uit het Latijnse expiscari ontstaan is, dat o.a. Erasmus in navolging van Cicero gebruikt. - Geïnformeerd, dat ik voor een nieuwerwets journalisten-anglicisme hield (blz. 180), trof ik onlangs aan in Schimmel's Sinjeur Semeyns, Hoofdst. XXIV: ‘ben ik juist geïnformeerd, dat de quota vier honderd gulden bedroeg?’ - Bij de termen voor Engelse mode-stoffen (blz. 176) verzuimde ik te verwijzen naar de lijst van Liberty-termen die in Van Ginneken's Handboek der Nederlandsche Taal I, blz. 538-539 af gedrukt is. Ten bewijze dat mijn materiaal waarschijnlik nog verre van volledig is, en dat er bovendien telkens nieuwe Engelse woorden binnenkomen, geef ik er nog enige die ik de laatste weken optekende: jockey-club | |
[pagina 237]
| |
(soort odeur), Grahambrood, malted milk (voedsel voor zuigelingen); custard (om aardbeien minder verkoelend te maken); weed-killer (chemies middel tegen onkruid); eiken en oakly; flanel en tropical (beide in advertenties); so easy (soort lorgnet); box (afgetimmerde ruimte in een modern café). Uit de ervaring van de laatste weken kent ieder het woord run voor stormloop op winkels en spaarbanken. Door zogenaamde volksetymologie onkenbaar gemaakt, is het woord penik-spillen voor pain-expeller. Een aardig voorbeeld waarin een waarschijnlike engelse oorsprong door volksety-mologie verduisterd werd, is springslot, naast hangslot. Het is namelik zeer goed mogelik dat mèt het fabrikaat de naam springlock (spring = veer) hier te lande bekend werd. Zou springveren-matras op dergelijke wijze onder invloed van het Engelse springmattress ontstaan zijn? C.d.V. |
|