De Nieuwe Taalgids. Jaargang 8
(1914)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdPoëzie en omgangstaal.Over dit onderwerp heeft de dichter Lascelles Abercrombie in een vergadering van de English Association het woord gevoerd.Ga naar voetnoot2) Daar het niet onverschillig is wie hier spreekt, wil ik een enkel woord over de spreker vooraf laten gaan. Abercrombie behoort, zoals de voorzitter van de vergadering, de Deken van de kathedraal van St. Paul zei, tot de school van werkelike jonge dichters die, naar men mag hopen, een nieuw tijdperk zullen openen in de Engelse poëzie en de grote tradities van de negentiende eeuw zullen voortzetten. Abercrombie heeft met enige anderen dit jaar een nieuw driemaandeliks tijdschrift voor poëzie gesticht, New Numbers, waarvan nu twee afleveringen verschenen zijn. Het eerste nummer was spoedig uitverkocht en moest herdrukt worden. In beide | |
[pagina 205]
| |
afleveringen is A. een van de belangrijkste medewerkers. Naast hem staan slechts drie anderen: Wilfrid Wilson Gibson bij ons misschien het eerst bekend geworden door van Doorn's bloemlezing, John Drinkwater, meer bekend bij velen door krities werk, en de minder bekende Rupert Brooke, die in 1911 voor het eerst een bundel gedichten uitgaf. Naar aanleiding van de pogingen om het schrijven van poëzie te onderwijzen, merkt A. op dat het karakteristiekste in de techniek van de dichter is ‘de biezondere wijze waarop dichters woorden gebruiken’; zij verstaan de kunst woorden in hun verzen een eigenaardig en ongewoon leven in te blazen. Het eigenaardige van poëtiese diktie is dat het van deze sekundaire kracht van woorden en van woordverbindingen oneindig veel meer gebruik maakt dan de taal van het proza. Hij onderscheidt deze twee krachten of waarden van het woord in kinetiese en potentiële kracht. Iedere zin in een vers is als een granaat uit een kanon geschoten; daar hebt ge beide soorten van kracht: de kinetiese in de beweging van de granaat, de potentiële in de menging van stoffen waarmee de granaat geladen is. Zo gaat het ook met poëtiese diktie. De beweging van de zin is zijn grammatiese betekenis: het kinetiese. Maar de zin is ook geladen met potentiële kracht door de wijze waarop de woorden zijn verbonden zodat ze ontploffen wanneer de zin zijn doelwit treft: de geest van de lezer. En nu is diktie dichterlik naarmate het die potentiële kracht bezit. Als voorbeeld geeft A. dit: in proza kan men zeggen - Life is like a man play-acting. Maar Shakespeare zegt van het leven dat het is a poor player De vraag is nu: Is er een deel in de taal dat meer dan andere aan poëzie die potentiële kracht kan verschaffen? A. merkt op dat men vrijwel algemeen van gevoelen is dat de tijd in de Engelse poëzie waarin de elektriese levenskracht van de woorden het meest wonderbaarlik tot uiting kwam, de periode is van koningin Elisabeth. En hij vraagt: Is het niet waarschijnlik dat de oorzaak ervan hierin ligt dat de poëzie van die tijd in zo intiem kontakt leefde met de omgangstaal van die tijd? Poëzie was toen één met het nationale leven. In latere tijd leefde de poëzie meest in een afzonderlik hoekje, en werd een afwijking van het normale leven: | |
[pagina 206]
| |
en toen ontwikkelden zich bij de dichters de bezwaren tegen volkstaal. A.'s konklusie is dat de poëzie groot gevaar loopt als het niet hoofdzakelik berust op de omgangstaal van zijn tijd. Want de potentiële kracht die de woorden bezitten komt voort uit het gebruik, uit het verband van de woorden met handelingen. Geen twee handelingen zijn dezelfde; maar de woorden er voor kunnen wel dezelfde zijn. Zo worden woorden telkens gebruikt voor licht verschillende handelingen, en zo wordt een woord een naam voor een eindeloze reeks variaties en gradaties van betekenis, met tal van subtiele associaties. Natuurlik is hier de bedoeling niet de omgangstaal tot een afgod te maken. Het feit dat een woord gebruikt wordt in de omgangstaal is niet voldoende om het geschikt te maken voor poëties gebruik. Als voorbeeld daarvan gebruikt A. het woord bicycle. Het zal weinig dichters biezonder geschikt voorkomen voor een vers. Waarom niet? Het zègt niets, het is een nieuw woord, en het heeft geen tijd gehad om die potentiële kracht te verwerven, die voor poëzie noodzakelik is. En welke omgangstaal bedoelt Abercrombie? Is het uitsluitend wat wij vaak Algemeen Beschaafd noemen? Allerminst. In plaats van een definitie geeft Abercrombie, zoals een dichter past, een illustratie, een illustratie trouwens die ook voor taalkundigen een definitie ontbeerlik maakt: Een poosje geleden vroeg ik twee mensen die de villa kenden waar ik logeerde, wat voor bloem een van de rozen daar had: ik vroeg een dominee en een arbeider. De dominee zei: ‘Oh, it 's an awfully jolly little thing.’ De arbeider zei: ‘Oh, it 's an innocent little blow.’ De arbeider gaf me het beste idee van de roos als hij in bloei was. E. Kruisinga. |
|