De Nieuwe Taalgids. Jaargang 8
(1914)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 124]
| |
Hoe zijn anglicismen te beschouwen?De Nederlandse beschaving heeft zich ontwikkeld te midden van de drie grote staten die ons land omringen. De wording van de staatkundige en maatschappelike toestanden, van wetenschap en godsdienst, kunst en letteren hier te lande kan niet begrepen worden zonder inzicht in de wisselende en kruisende invloeden die van deze drie kultuurmachten uitgaan. In de taal, die steeds een zo trouwe afspiegeling vertoont van de kultuur, zullen dus Franse, Duitse en Engelse invloeden te vinden zijn. Deze volgorde is niet willekeurig. Het leeuwendeel komt aan Frankrijk toe, gelijk de studieën van Salverda de Grave zonneklaar hebben aangetoond. De Zuidelike buur is, lang voordat er van een eigen beschaving sprake was, voogd en opvoeder van onze natie geweest. De invloeden uit het Oosten en Westen beginnen eerst krachtig te worden, wanneer de Fransklassicistiese beschaving in onbegrepen navolging doodgelopen is, en geen stoot tot zelfstandig leven meer vermag te geven. Tegen het einde van de achttiende eeuw gaan de leidende geesten in de Republiek, die in de zeventiende meer te geven dan te ontvangen had, hun minderheid tegenover het Duitse en Engelse geestesleven gevoelen. De afkeer van de Franse voogdij in het begin van de negentiende eeuw maakte ons volk te meer geneigd, van Germaanse buren aan weerszijde steun te aanvaarden om de achterlikheid op velerlei gebied te boven te komen. De Duitse en Engelse taalinvloeden zijn nog niet voldoende onderzocht. Germanismen en Anglicismen trokken meer de aandacht van taalzuiveraars dan van taalgeleerden. En de eerste meer dan de laatste, omdat ze talrijker en dreigender waren. Nadat Verdam en Te Winkel de aandacht op het verschijnsel gevestigd hadden, is een breder onderzoek alleen beproefd door W. de Hoog, in het eerste deel van zijn Studiën over de Nederlandsche en Engelsche Taal en LetterkundeGa naar voetnoot1). Maar hoewel hier bruikbaar materiaal bijeengebracht werd, laat de onmethodiese opzet en de onkritiese behandeling veel te wen- | |
[pagina 125]
| |
sen over. Zijn alfabetiese lijst wordt daardoor een lexikograties allegaartje, waar men de taalwerkelikheid niet of nauweliks achter ziet. Mijn bedoeling is, in aansluiting bij het artikel Hoe zijn germanismen te beschouwen?Ga naar voetnoot1) de lijst van De Hoog te ontwarren, aan te vullen en te schikken, vooral om in het verschijnsel van de ontlening inzicht te geven. Volledigheid is vooreerst niet bereikbaar. Deze schets zal, naar wij hopen, tot voortgezet onderzoek aansporen.
De onderzoeker van het Anglicisme moet meer doen dan Engelse woorden verzamelen en alfabeties ordenen: hij moet in dit dode materiaal leven brengen door er een stuk kultuurgeschiedenis van te maken. In welke tijdperken en op welk gebied kwamen de Nederlanden met Engeland in aanraking? Was die aanraking oppervlakkig of innig? Welke kringen van de bevolking of welke individuen werden daardoor rechtstreeks en zijdelings beïnvloed? Welke voorwerpen, handelsartikelen, instellingen, uitvindingen, zeden, gewoonten en begrippen leerden we in de loop der eeuwen van de Engelsen kennen? Hoe was in verschillende tijden de stemming tegenover de Engelse kultuur hier te lande? Werd kennis van de Engelse taal op prijs gesteld en opzettelik aangekweekt? Hoe stond het met de waardering van de Engelse letterkunde hier te lande? Wat werd er van de Engelse schrijvers gelezen? Welke werken werden vertaald, wanneer en door wie? Ging er van die oorspronkelike en vertaalde werken invloed uit op onze eigen letterkunde? Ziedaar een aantal vragen die eerst na nauwkeurig onderzoek te beantwoorden zijn. Zo krijgt men de ware grondslagen voor een zuivere schifting van woordeboekmateriaal, maar vooral ook aanleiding om het onderzoek op een ruimer veld over te brengen. Bladert men in het grote Nederlandsch Woordenboek, in een Etymologisch Woordenboek of vreemde-woordentolk, dan zou men licht de indruk krijgen dat de Engelse invloed op het Nederlands veel geringer geweest is dan de veelvuldige betrekkingen zouden doen vermoeden.
In het tweede deel van zijn Studiën heeft De Hoog veel belangrijke gegevens voor de invloed/ van de Engelse kultuur op de onze verzameld. Had hij de lijst in het eerste deel daarmee beter in verband gebracht, dan zou die tegelijk vollediger geworden zijn.Ga naar voetnoot2) | |
[pagina 126]
| |
Vóór de 17de eeuw zijn er begrijpelikerwijze in onze overgeleverde taal niet veel sporen van Engelse invloed. De Engelse edellieden die met hun gevolg naar het vasteland kwamen, waren slechts tijdelike gasten: hun taal zou trouwens tegen het machtige overwicht van de Franse beschaving - ook door hen erkend - weinig vermocht hebben. Kooplieden en handwerkers hadden van de Engelsen niet veel te leren: omgekeerd was het vasteland de leerschool voor het ekonomies nog achterlike Engeland. Voor de ontwikkeling van de boekdrukkunst heeft Engeland veel aan Zuid-Nederland te danken. De beroemde William Caxton werkte eerst in Brugge. Bekende Antwerpse drukkers als Gerard Leeu en Jan van Doesborgh bezorgden Engelse uitgaven. Nederlandse volksboeken - b.v. Caxton's Reynard the Fox - werden overgebracht in een Engels met tal van Neerlandismen. In de zestiende eeuw werden Van der Noot en Marnix in het Engels vertaald. Daartegenover drong de Engelse letterkunde nauweliks door. Alleen op het grensgebied, op de wateren van de Noordzee en langs de kusten hebben schippers en vissers van ouds geregeld omgang gehad. Vandaar wederzijds oude leenwoorden, als boot (in de veertiende eeuw al opgetekend) en loods(man) en wellicht andere waarvan de ouderdom niet gemakkelik te bepalen is. Als het woord ale (een biersoort) overgenomen is, moet het ook uit de Middeleeuwse periode dagtekenen. In elk geval is de zestiende-eeuwse vorm eel, door Kiliaen als ‘Anglicisme’ opgetekend, een bewijs van Engelse invloed. Voor de Engelse woorden, die omstreeks 1600 doorgedrongen waren, zou men Kiliaen's woordeboek eens zorgvuldig moeten nagaan. Bij hem vindt men b.v. het handelswoord okshoofd, dat waarschijnlik uit het Engelse hogshead ontstaan is. Tegen de zeventiende eeuw wordt Engeland de machtige mededinger op handelsgebied en vermenigvuldigen zich de betrekkingen. Engelse legeraanvoerders, waaronder mannen van grote betekenis - men denke aan Sir Philip Sidney en Ben Johnson - komen sedert de tweede helft van de 16de eeuw in de oorlog met Spanje krijgservaring opdoen.Ga naar voetnoot1) Leicester met zijn volgelingen mengen zich in de binnenlandse politiek. Engelse vluchtelingen, de Brownisten en de latere Pelgrim Fathers, vestigen zich te Middelburg en te Leiden.Ga naar voetnoot2) | |
[pagina 127]
| |
Engelsen vestigden zich als lakenfabrikanten in onze grote steden. Omstreeks 1610 waren er te Leiden vrijwat Engelse studenten.Ga naar voetnoot1) Troepen Engelse toneelspelers bezochten tussen 1585 en 1613 onze voornaamste steden.Ga naar voetnoot2) Engelse theologen kwamen de synode van Dordrecht bijwonen. Omgekeerd leerden verscheiden invloedrijke Hollanders de Engelsen in hun eigen omgeving kennen: Jacob Cats, Huygens, Abraham van der Mijle, Rodenburg en zoveel andere diplomaten. Huygens had te Leiden al Engels geleerd; de theoloog Brewster gaf te Leiden les in het Engels aan studentenGa naar voetnoot3); van Magdalena Baeck wordt verteld dat ze Engelse gedichten lasGa naar voetnoot4); Starter, al was hij in Amsterdam geboren, kende van huis uit Engels; Engelse dicht- en prozawerken werden in deze periode bewerkt en vertaald door Van der Mijle, Rodenburg, Westerbaen, de Dordse conrector Lambert van den Bosch, J.H. Glazemaker, J. Brosterhuisen, W. SewelGa naar voetnoot5) en anderen.Ga naar voetnoot6) Ondanks deze feiten, die op toenemende sympathie en bekendheid met het Engels onder de ontwikkelde Hollanders schijnen te wijzen, is het aantal Engelse woorden dat tot nu toe uit onze zeventiendeeeuwse taal opgetekend werd, zeer gering. Behalve enkele twijfelachtige of onjuiste gevallen,Ga naar voetnoot7) vermeldt De Hoog bij Bredero de zonderlinge naam van een dans: quins parlement (Queen's Parliament) | |
[pagina 128]
| |
en bij Starter wachtheil (wassail) = drinkgelag en leven = wonen.Ga naar voetnoot1) Ongetwijfeld zal een diepere studie van letterkundige zeventiendeeeuwse taal sterker invloed van het Engels aan het licht brengen, wanneer men daarbij niet alleen op ‘vreemde’ woorden let, maar ook op vertaalde en nagebootste, op woordvorming, woordbetekenis en syntaxis. Eigenaardig is in dit verband een uitlating van Brosterhuisen, door Van Vloten (Nederlandsche Volksalmanak 1858, blz. 89) meegedeeld: ‘Ik twijfel niet, of ik zal al een deel woorden niet wel vertaald hebben, want ik heb geen Dictionaire gehad, en de manier van spreken zal boven Engelsch-Duitsch niet wezen; omdat het Engelsch, het Duitsch zoo gelijk zijnde, lichtelijk zijn overzetter (als hij wat lang achtereen daarop toeft) tot de Engelsche manier van spreken vervoert.’ Bij onze voornaamste schrijvers kan die invloed niet zo sterk geweest zijn. Cats bleef in zijn taal te zeer volks-eigen; van Vondel en Hooft wordt wel verondersteld dat ze Engels verstondenGa naar voetnoot2), maar in hun werk zal daarvan niet veel te bespeuren zijn. Men denke evenwel aan de bewondering die Huygens voor John Donne had. Maar dan dient men invloedrijke vertalingen nauwkeurig te vergelijken en de invloedsfeer van zulke vertalingen te bepalen. Een vertaling als Bunyan's Pelgrimsreize, die zeer populair was, heeft waarschijnlik wel invloed op andere stichtelike lektuur gehad. Maar al kan de invloed op letterkundige taal groter geweest zijn dan tot nu toe werd vastgesteld, van een diep-gaande Engelse invloed was in dit tijdperk nog geen sprake. Daarvoor waren de Engelskennende en sprekende kringen te beperkt. Bij Hooft (Ned. Hist. 1052) hebben we een merkwaardig bewijs dat ten tijde van Leicester het Engels hier nog zeer weinig bekend was. De landvoogd kon slechts in het Engels antwoorden, zodat ‘geen volkoome mondtgemeenschap met hem te houden was, oft men hadde juist moeten Engelsch kennen, 't welk zelden onder de Neêrlanders gebeurde’. | |
[pagina 129]
| |
De invloed van het horen-spreken door vreemdelingen in ons land moeten we niet te hoog aanslaan. Raadselachtig is mij nog altijd, hoe de Engelse tonelisten in onze zeventiende-eeuwse steden met sukses optraden. Men heeft de oplossing daarin gezocht, dat men die ‘spektakelstukken’ wel kon volgen en genieten zonder de taal te verstaan. Maar wat bij een Duitse of Italiaanse opera in onze dagen mogelïk is - waar de woorden bijzaak worden - is in een ingewikkeld drama moeielik aan te nemen. Veeleer kan nieuwsgierigheid en aanstellerij bij een groot deel van het publiek de drijfveer geweest zijn. Aanleiding tot het overnemen van woorden zullen dergelijke vertoningen niet licht gegeven hebben. Wel kan men verwachten dat in de schipperskwartieren, door gedwongen omgang vreemde woorden binnendrongen. Een aardig voorbeeld, dat De Hoog niet vermeldt, maar dat in het Nederlandsch Woordenboek werd opgetekend, is het Engelse money. Dát hebben de Hollanders al gauw leren verstaan, als ze Engelse zeelui tot klant kregen! Bij Hooft lezen we: Overmaet van moony baet
Om te worden meisjens maetGa naar voetnoot1).
In de Antwerpse volkstaal kende men stiaert, door Huygens in zijn Trijntje Cornelisdr. bewaard, waarin Eymael het Engelse steward herkende. Onder de later te vermelden zeemanswoorden zijn misschien enkele uit deze tijd; de meeste zijn jonger. Alleen de nu verdwenen woorden bas (scheepskanon, o.a. bij Hooft) en lens (harpoen) behoren stellig tot deze periode. Wie daaromtrent meer zou willen weten, kan het woordeboek van Winschooten (1681) naast dat van Van Lennep leggen. Bij de eerste vinden we b.v. reeds praaien, terwijl een oud-schijnend woord als bries eerst in de negentiende eeuw ontleend werd. Er zijn ook woorden voor algemeen verspreide artikels, door de etymologen als ‘internationaal’ gekarakteriseerd en alleen in hun gemeenschappelike afkomst nagegaan, die hier te lande mogelik of waarschijnlik het eerst uit Engeland gekomen zijn. De klankovereenkomst tussen koffie en Eng. coffee, kerrie en Eng. curry, toeback (17de eeuw) en Eng. tobacco, de gelijke afkorting port uit portwijn en Eng. port uit portwine wijst op een nauw verband. Hier blijkt weer hoe nodig het is ‘woorden’ in verband met ‘zaken’ te be- | |
[pagina 130]
| |
studeren.Ga naar voetnoot1) Het jongere tabak is eigenlik niet een vervorming van toeback, maar een nieuwe overneming, uit het Frans, die evenwel niet onafhankelik is van het oudere woord: er zal onmiddellik aansluiting en versmelting plaats gehad hebben. De vormen komen een tijd lang naast elkaar voor, totdat er een het wint. Terwijl tabak het won van toebak, heeft café het niet van koffie kunnen winnen. Een oud woord, niet in het Beschaafd doorgedrongen, maar in dialekten bewaard, is petater, petatter voor aardappel (Eng. potato). Het feit van de dubbele ontlening, uit dezelfde taal en verschillende periodes, is bij de Franse woorden in het Nederlands overbekend en zal in het vervolg ook bij de Engelse woorden nagegaan moeten worden. Er is evenwel een verwant verschijnsel, dat gewoonlik minder wordt opgemerkt, nl. dat een woord dat in de eigen taal bestaan heeft, bijna verouderd is, of zelfs nog springlevend is, toch uit een vreemde taal overgenomen wordt, en dan de levenskracht van het eigen woord versterkt of de betekenis beïnvloedt. Daarbij moeten we bedenken dat een woord voortbestaat door een onafgebroken reeks van overnemingen, telkens door een nieuw geslacht. Nu kan een jongere een bepaald woord van sommige oudere landgenoten overnemen, terwijl een tijdgenoot hetzelfde woord van Engelsen of Duitsers overneemt. Een afzonderlike naam voor dit verschijnsel bestaat niet: men zou kunnen zeggen dat het woord een gebastaardeerde stamboom heeft. Een aardig voorbeeld uit deze tijd lijkt mij het woord smoken. De woordeboeken leren ons dat het een ME. Nederlands woord was. Toch lijkt het mij in verband met tabak, wanneer het begrip toebak ‘zuigen’ of ‘drinken’ er door verdrongen wordt, zeer waarschijnlik onder Engelse invloed te geschieden. Men vindt het woord in dit verband al bij Anslo. Maar zelfs als het zeventiende-eeuwse smoken nog in zijn stamboom ras-echt is, zal ongetwijfeld het 19de-eeuwse smoken (vgl. een smokertje) in zijn afkomst niet ‘van vreemde smetten vrij’ zijn.Ga naar voetnoot2) | |
[pagina 131]
| |
Wanneer Engelsen zich hier blijvend vestigden, zal hun taal in de meeste gevallen spoorloos verdwenen zijn. Een uitzondering vindt men bij enkele vaktermen. De Goudse pijpmakers spreken nog altijd van kasten (to cast), tremmen (to trim), weier (wire), erfenissen van de eerste Engelse pijpmakers die zich te Gouda vestigden. Het bewijs daarvoor trof de Goudse archivaris L.A. Kesper aan in het Poortersboek: in het jaar 1633 werd nl. ‘Willem Renals, Engelsman, toubackspijpmaecker, poorter gemaeckt bij Jan Zas, Burgermeister’. Deze Renals werd door andere Engelse vakgenoten gevolgd, zodat ze in 1641 verzochten zich tot een gilde te mogen verenigen. Deze vaktermen zal men in de zeventiende-eeuwse geschriften waarschijnlik vergeefs zoeken. Voor ons ligt daarin een vingerwijzing dat er b.v. bij de bovengenoemde Engelse lakenfabrikanten techniese anglicismen bestaan kunnen hebben, die na korter of langer tijd spoorloos verdwenen. Huweliken met Engelse vrouwen kwamen ook voor, al zullen het wel uitzonderingen gebleven zijn. Asselijn laat in het Kraambed of Kandeelmaal van Zaartje Jans de kwaker Reinier Adriaansen na een Engelse reis getrouwd terugkeren. ‘Meestris Maery’ kan heel wel aarden. Diwertje zegt: ‘'t Is om een Jaartje of twie te doen, daarmee selse de spraak en de Manieren wel wat beter leeren kenne’. Het optreden van deze bijfiguur is om een dubbele reden merkwaardig. Er blijkt uit, dat het Engels niet veel hoger gesteld wordt dan ander Koeterwaals, dan de taal van Poepen en Knoeten. Het geldt voor een mengseltje. ‘De Engelse taal is van natuur, dat die deselve wel verstaat, verstaat van alle talen wat’, zegt Reinier Adriaansen. Maar er blijkt ook uit, dat Asselijn, die in De Stiefmoer het Westfaals met zeker gemak hanteert, van het Engels niet veel heeft kunnen afluisteren, en dus zijn ‘Meestris’ maar enkele woorden in de mond kan leggen, als ‘Jis, jis, onderstend een littel’; ‘een littel boy’, ‘faire goed’; ‘may prettie littel boy, ay leev jou toe al may hart’. (Wordt vervolgd). |
|