De Nieuwe Taalgids. Jaargang 8
(1914)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdFranse woorden in het Nederlands.L'Influence de la langue française en Hollande d'après les mots empruntés. Leçons faites à l'Université de Paris en janvier 1913 par J.-J. Salverda de Grave, professeur à l'Université de Groningue. Paris, librairie ancienne Honoré Champion, éditeur, Edouard Champion, 1913.Tot de verschillende vraagstukken op literair en linguisties gebied waaraan Prof. Salverda de Grave zijn aandacht wijdt, behoort ook de invloed van het Frans op het Nederlands, vooral de invloed die zich openbaart in de leenwoorden. Zijn standaardwerk De Franse woorden in het Nederlands werd in dit tijdschrift door Dr. de Vooys | |
[pagina 96]
| |
uitvoerig besproken;Ga naar voetnoot1) in de jaarvergadering van de ‘Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde’ hield hij in 1912 een rede over Taalbetrekkingen van Nederland tot Frankrijk,Ga naar voetnoot2) en over hetzelfde onderwerp gaf hij, uitgenodigd door de Parijse Universiteit, een viertal kolleges in de Sorbonne, in Januarie 1913. Die kolleges zijn uitgegeven in een keurig boekdeel van 174 bladzijden - de gehele typografiese uitvoering: formaat, letter, kleur van het papier, valt te prijzen - bij de bekende Parijse uitgeversfirma Champion. Studie van de ontlening van Franse woorden heeft etymologiese en fonetiese waarde, is belangrijk voor de kennis van het lot van die woorden, hun vormverandering (en een groot gedeelte van het bovengenoemde standaardwerk, de Franse woorden in het Nederlands, is aan die vormverandering gewijd), maar is vooral ook belangrijk omdat de taal een merkwaardig beeld geeft van de kultuur van een volk. De Franse woorden in het Nederlands zijn een kostbare bijdrage tot de kennis van de invloed der Franse beschaving op de onze. In zijn Parijse kolleges behandelde Prof. Salverda de Grave, evenals trouwens in zijn Franse woorden in het Nederlands, de taal van wat wij Noord-Nederland plegen te noemen. Voor de middeleeuwse taal is de scheiding tussen Noord en Zuid moeilik te maken. Eerst sinds de tachtigjarige oorlog worden Vlaams en Noord-Nederlands duideliker onderscheiden.
Salverda de Grave verdeelt de leenwoorden in twee grote klassen: ‘techniese’ en ‘niet-techniese’. Als een Hollander een Frans voorwerp gaat gebruiken, is het natuurlik dat hij er een Franse naam aan geeft: automobiel. Evenzo ontleende hij woorden als koetsier, palfrenier, chauffeur, omdat het beroep hier ontstond in navolging van Frankrijk. ‘Niet-techniese’ woorden zijn die welke dingen, handelingen, hoedanigheden, gevoelens, aanduiden, die alle mensen in alle landen gemeen hebben. Het woord plezier b.v. Het ontlenen van een technies woord is veel minder betekenisvol dan dat van een niet-technies. Uiterst merkwaardig is het immers, dat b.v. een gevoelen dat reeds lang bestond, op zekere dag door een Frans woord wordt aangeduid. Hoe groot moet de invloed van een vreemde taal zijn om het inheemse woord, dat men als het ware vastgegroeid zou wanen met de gebruiker, te kunnen verdringen! | |
[pagina 97]
| |
Er bestaat niet altijd een scherpe onderscheiding tussen techniese en niet-techniese woorden. Sommige van de laatste zijn eerst ‘speciaal’ geweest. Oorspronkelik betekende het Franse ‘rivière’ en het Nederlandse ‘rivier’: jachtterrein langs een stroom. Langzamerhand is de betekenis van ‘rivier’ veralgemeend, evenals in het Frans. Ook met de woorden beest, schors, kansel, moeras is dat het geval. Hoe dringen de leenwoorden de taal binnen? In de eerste plaats de techniese. Hier geldt vooral de invloed van het gedrukte woord. Door boeken en in de XVIIde eeuw b.v. door de Franse koeranten, zijn een verbazend aantal techniese woorden in onze taal gekomen. De schrijver doet hierover verrassende mededelingen. Opmerkelik is het aantal zeetermen dat we aan Frankrijk ontleend hebben, vooral verzamelwoorden - het synthetiese Frans is er rijk aan -: marine, equipage; maar ook andere: matroos, koers, kompas. Zéér talrijk zijn eveneens de woorden op politiek en sociaal gebied, bankwezen, boekhouden, administratie. Waarschijnlik hebben de Antwerpenaars die in 1585 zich in Amsterdam vestigden, veel van die woorden hier gebracht. Later zeker ook de réfugiés. Verbazend groot is het aantal militaire woorden. Reeds in de middeleeuwen werden die overgenomen, maar vooral sinds de XVIIde eeuw. Niet door oorlogen: wij hebben weinig met Frankrijk oorlog gevoerd. Trouwens, opdat door zulk een vijandige omgang invloed merkbaar ware, zou een langdurig verblijf van het Hollandse leger in Frankrijk of omgekeerd, van het Franse leger in Holland, noodzakelik zijn. Een andere invloed deed zich gelden: de aanwezigheid van Franse officieren in het leger van de Republiek. Goulon, een uitstekend leerling van Vauban, werd hier artillerie-generaal. Vooral sinds het herroepen van het Edikt van Nantes nam het aantal Fransen in de Republiek toe. Er waren kompagnies bijna uitsluitend uit Fransen samengesteld te Breda, Maastricht, Bergen-op-Zoom, 's Hertogenbosch, Zutfen, Nijmegen, Arnhem, Utrecht, Den Haag. Zo brachten Italiaanse ingenieurs Italiaanse vestingtermen in het Frans, Franse ingenieurs Franse woorden in het leger van Frederik de Grote; zo zullen straks misschien Hollandse krijgstermen in het Albanees worden opgenomen! Ook de vertalingen van reglementen (en van strategiese werken?) voerden Franse woorden in. Voor de niet-techniese woorden is het bepalen van de wijze van intrede veel moeiliker. Hebben de Hollanders die in Frankrijk reisden, ze hier gebracht? Maar de vreemde woorden door enkelen in het buitenland opgedaan, | |
[pagina 98]
| |
worden alleen overgenomen door hen die ze begrijpen. En bovendien zal iemand die in het buitenland geweest is, weer spoedig terugkeren tot het Hollandse woord, als dat niet of weinig weerklank vindt in zijn kring. De reizen van Fransen in Holland zijn eveneens te tijdelik geweest om invloed te oefenen. Evenmin hebben de réfugiés hier veel omgangswoorden gebracht. Dat we de invloed niet behoeven te zoeken in de literatuur bewijst een analoog voorbeeld. De anglomanie was biezonder groot in de XVIIIde eeuw, en toch is toen geen Engels woord in onze omgangstaal opgenomen. Evenmin mag aan school of Waalse Kerk een grote invloed worden toegekend. Veeleer zal het gebruik van Franse omgangswoorden zijn toe te schrijven aan het feit dat er voortdurend een kring van Hollanders is geweest die Frans sprak en de toon aangaf. Tot de negentiende eeuw is die taal bij ons de hoftaal geweest. Er was voortdurend een tweetalige groep personen, die Frans sprak en ook in de landstaal Franse omgangswoorden ging gebruiken. De imitatielust der mensen is groot. Andere burgers, die ‘voornaam’ wilden doen, namen de woorden die zij hoorden gebruiken, over, en in steeds breder en lager kringen drongen deze door. Bij andere volken zien we een dergelijke ontlening H. Estienne noemt in zijn Deux dialogues du nouveau langage françois italianizé (1578) eveneens als voornaamste oorzaak van het door hem gevreesde ‘veritalianiseren’ van het Frans, de gewoonte van de hovelingen om hun taal te doormengen met Italiaanse woorden. En is het niet merkwaardig dat de meeste Italiaanse omgangswoorden in het Frans juist dateren uit de XVIde eeuw, de tijd toen er een kring van Italianen of van met-Italiaans-doormengd-Frans-sprekenden in Frankrijk bestond? Andere interessante analogieën tonen Engeland en Mecklenburg.
De eerste Parijse lezing van Salverda de Grave is gewijd aan de taalbetrekkingen tussen Frankrijk en Nederland en de geschiedenis van de Frans-sprekende hofkringen. Reeds bij Melis Stoke vinden we Franse woorden. De techniese bevatten gewichtige gegevens voor onze kultuur, die reeds geheel onder invloed van Frankrijk stond. Kenmerkend is het gebruik van Almaenge voor Duitsland en de vorm Florans, naast Florens. In het gevolg van Willem III, graaf van Avesnes, onder wiens regering Stoke zijn kroniek eindigt, waren waarschijnlik reeds veel edelen, wier Frans niet zonder invloed bleef. Maar reeds vóór 1280, ongeveer het jaar dat Stoke begon te schrijven, was N.-Nederland met Frankrijk in aanraking geweest. Karel de Grote vertoefde dikwels in ons land | |
[pagina 99]
| |
en was, hoewel hij zelf Duits sprak, door Romanen omgeven. In de Xde eeuw schonk Karel de Eenvoudige aan een graaf Dirk domeinen in het tegenwoordige Noord-Holland. Dit bewijst dus dat deze Dirk tot het Franse hof in betrekking stond. In 1048 huwt de dochter van Floris I met Filips I, koning van Frankrijk. In 1243 komt Floris IV om in een steekspel te Corbi. Huweliksbetrekkingen bestonden er ook tussen Holland en Vlaanderen en Walenland, waar, in de hogere kringen en in de kloosters, Frans werd gesproken: Dirk II b.v. was gehuwd met een dochter van Boudewijn van Vlaanderen. In 1246 schenkt Willem II de hand van zijn dochter aan Jean d'Avesnes, graaf van Henegouwen. - Otto, graaf van Gelder, was gehuwd met Philipote van Dammartin, dochter van Simon van Ponthieu (in Pikardië) en zijn dochter met Enguerrand de Coucy (in Noord-Frankrijk, bij Laon). Franse ‘trouvères’ vertoefden aan het hof der Graven van Gelre.Ga naar voetnoot1) Na het Henegouwse huis komt het Beierse. Het hof van Albrecht had Franse sympathieën. Jacoba sprak Frans. De Bourgondiërs waren Fransen, en Karel V beroemde er zich op dat hij alleen met zijn paard Duits sprak. Na de opstand tegen Spanje is ook het Frans de hoftaal gebleven. Voor Willem van Oranje was het Frans de moedertaal. Zijn ontroerende laatste woorden waren Frans. Prins Maurits had Franse onderwijzers. Onder Prins Frederik Hendrik, de zoon van Louise de Coligny, werd zo goed als geen Hollands aan het hof gesproken. Prins Willem II schreef zijn dagboek in het Frans. Het hof van Willem III, koning van Engeland, bleef Fransgezind. Merkwaardig is de zin die bij Van Haren voorkomt over de omgeving van Willem IV: ‘De Prins, die eenigen onder zijn hovelingen had welke die taal (d.i. het Nederlands) verstonden’, etc. Wilhelmina, de echtgenote van Willem V, schreef haar herinneringen en haar Rêveries in het Frans Na koning Lodewijk Napoleon houdt het Frans op de hoftaal te zijn. Van een brede hofkring, die Frans spreekt en in zijn Hollands veel Franse woorden mengt, en die wordt nagevolgd door de burgerij, is geen sprake meer. Niet alleen gehele woorden zijn aan 't Frans ontleend, maar ook vindt men Franse elementen in Nederlandse woorden. Een kenmerkend verschijnsel voor de invloed van de ene taal op de andere. Opdat een Frans voor- of achtervoegsel gebruikt zal worden in een Nederlands woord, is het noodzakelik dat de gebruiker dikwels Franse | |
[pagina 100]
| |
woorden met dat prefix of suffiix heeft horen bezigen. Eigenaardig is de vorming van nieuwe Franse woorden, door middel van Franse bestanddelen: ‘barones’, terwijl 't Frans ‘baronne’ heeft; kolonist (Fr. colon), vacature (Fr. vacance). Zijn etymoloog (Fr. etymologiste), genealoog (Fr. généalogiste), gevormd in analogie met archéologue, astrologue etc.? Of is het Ned. theoloog (Fr. théologien) van het Lat. theologus het uitgangspunt van deze vorming geweest? In het Belgies Frans, in het Zweeds en in het Duits vinden we dezelfde achtervoegsels als bij ons in dergelijke met behulp van Franse suffixen gevormde woorden. Er bestaan ook verscheidene Franse uitdrukkingen in onze taal, die geen zuiver Frans zijn: ‘in de contramine zijn’, ‘ce n'est pas jurer gros’, ‘rendez-vous spelen’. Een Frans voor- of achtervoegsel wordt gevoegd bij een Nederlandse stam: -age, -ie (-erie), -ier, -iste, -té (teit), -aarts (arche). Of: een Ned. prefix of suffix wordt gevoegd bij een Franse stam: pelgrimminne (van pelgrim, Fr. ‘pèlerin’), kaarten (Fr. jouer aux cartes), spijten (Fr. éprouver du dépit); soms een tautologies prefix of suffix: dragonder (Fr. dragon), medecijner (Fr. médecin), enthousiasties (Fr. enthousiaste). Ten slotte zijn er ‘vertalingen’, volledige; schoondochter (Fr. bellefille) en gedeeltelike: rederijker (Fr. rhétoricien), part noch deel. Mauthner in Die Sprache en Bally in zijn Traité de stylistique hebben de aandacht gevestigd op de belangrijkheid van het verschijnsel der vertaling. Bij de techniese termen, b.v. bij de wetenschappelike nomenklatuur, is bewuste vertaling vanzelf sprekend, maar de vraag is of er bij de vorming van omgangswoorden als germain-neef (cousin germain) en gevaar lopen (courir risque), niet veelal een instinktieve, onderbewuste handeling plaats vindt.
De vernuftige indeling van de niet-techniese woorden door de schrijver is de lezers van dit tijdschrift bekend uit de bespreking door de Vooys van De Franse woorden in het Nederlands. Het is opmerkelik dat onder die omgangswoorden de termen voor goede en slechte manieren zeer talrijk voorkomen; evenzo de konversatiewoorden, de versterkende woorden als affreus, kolossaal; de tussenwerpsels en uitdrukkingen als à propos, coûte que coûte, fait accompli. Wij ontleenden aan het Frans 't woord blond, en toch komen blonde vrouwen bij de Germanen meer voor dan in Frankrijk. Misschien is de oorzaak van die ontlening in de literatuur te zoeken. De oude Franse dichters hielden niet van brunettes Of merkten onze voorouders eerst toen | |
[pagina 101]
| |
zij met de donkere Fransen kennis maakten, het kontrast op en ontleenden zij hùn het woord dat zij zelf niet bezaten? Juist die oorzaak van ontlening is dikwels een raadselachtig iets. Waarom, zo vraagt men zich telkens af, is wèl dit maar niet dat woord overgenomen? De eerste oorzaak van de ontlening moet gezocht worden in de ‘gevoels’ waarde die een vreemd woord krijgt in de zin der moedertaal. Het vreemde woord is minder bekend en wordt als eufemisme gebruikt. Of de betekenis krijgt een nuance van bewondering: robust, soepel; of een minachtende betekenis, die te verklaren is door de instinktieve afkeer die het volk heeft van het vreemde woord. Dikwels ook vult dit een leemte aan. Men gebruikt het, omdat men een synthetiese term liever heeft dan een perifraze: tutoyeren, prestige.
Ik heb in het bovenstaande een en ander verteld uit de inhoud van L' Influence de la langue française en Hollande. Wat ik gaf was slechts een onvolledig verslag van de telkens tot nadenken prikkelende beweringen of vermoedens, de talrijke aardige voorbeelden. De Groningse hoogleraar zal de laatste zijn om zijn nasporingen op dit te voren zo goed als onbezochte en daardoor onbekende gebied reeds als voleindigd te beschouwen. Ik vermoed dat er nog menige aanvullende en verbeterende studie - nieuwe vondsten, nieuwe konkluzies - over de Franse woorden in het Nederlands van hem te verwachten is. Ik zei reeds dat het werk tot nadenken prikkelt. Ook na lezing van dit boek blijft het mij verwonderen dat de réfugiés zo weinig invloed op de Hollandse taal hebben geoefend. Misschien zou kennismaking met de rede die Prof. Salverda de Grave daarover in Teyler's Genootschap hield, mij tot zijn oordeel kunnen bekeren. Is de schrijver wel gelukkig geweest in de keuze van het materiaal om te bepalen welke vreemde woorden in de spreektaal van mannen en vrouwen uit de 17de, 18de en 19de eeuw werden gebruikt? Brieven, en vooral die van een roman-in-brieven, hebben altijd een enigszins gekunsteld karakter. Daarbij komt dat Bosboom-Toussaint, - op wier taal de voortdurende omgang met de 16de en 17de eeuwse officiële stijl en de Frans korrespondentie van Hollanders uit die eeuwen niet zonder invloed is gebleven, - om een luchtig mondain karakter aan haar Majoor Frans te geven, haar personen meer Franse woorden laat gebruiken dan werkelik in 186.. het geval kan geweest zijn. Verder lijkt het mij altijd gevarlik om uit kenmerken van zéér | |
[pagina 102]
| |
biezondere personen van de mannelike of vrouwelike sekse gevolgtrekkingen te maken die gelden voor die sekse in het algemeen. Zouden blij- en kluchtspelen in die drie eeuwen geschreven de schrijver ook niet hebben kunnen inlichten over het gebruik van Franse woorden in de gesproken taal? Misschien zou de schrijver in een volgende druk van zijn lezingen naast de vertaling van het Hollandse woord ook het Hollandse woord zèlf willen plaatsen. Voor de Franse lezer vooral lijkt me dat gewenst. Die zou werkelik kunnen menen dat cocher in het Hollands juist zó is gebleven, en dat wij zeggen être dans la contramine en jouer rendez-vous. P. Valkhoff. |
|