De Nieuwe Taalgids. Jaargang 8
(1914)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdBoekbeoordelingen.A. de Froe, De Klanken van het Nederlandsch. (Groningen - P. Noordhoff - 1913). Pr. ƒ0,80.Het werkje van de heer De Froe beantwoordt aan hetgeen de titel, letterlik opgevat, misschien ook doet verwachten. Het is niet een klankleer van het Nederlands, maar een beschrijving van de klanken. Op een paar bladzijtjes na die met het boek in geen verband gebracht zijn, wordt zo goed als uitsluitend gesproken over de ontleding van de enkele klanken; de samenstelling van de klanken tot syllaben en zinnen wordt niet behandeld. In de uitvoerige voorrede wordt, vreemd genoeg, met geen woord een verklaring gegeven van deze op het eerste gezicht bevreemdende beperking. Ja, ik krijg zelfs de indruk dat de schrijver zich er niet eens klaar van bewust geweest is. Hoe dit zij, wij zijn nu genoodzaakt de vraag te beantwoorden wat de klankleer van de moedertaal voor doel heeft, zowel voor hun die alleen die taal beoefenen, als voor hun die ook vreemde talen zullen leren. En misschien zou iemand kunnen menen dat de beide pasgenoemde kategorieën verschillende behoeften hebben. De heer De Froe schijnt echter aan die mogelikheid niet te denken; immers hij beveelt in de voorrede zijn ‘werkje ten zeerste aan in de welwillende belangstelling van leeraren aan kweekscholen en normaallessen’, en verklaart tegelijkertijd dat | |
[pagina 54]
| |
het werkje bedoeld is als inleiding op drie andere werkjes die de klanken van het Frans, Engels en Duits zullen behandelen. Over de betekenis van klankleer voor het onderwijs in de moedertaal heb ik in dit tijdschrift meer dan eens geschreven. Ik zal dus volstaan met daarnaar te verwijzen, en alleen in het kort te zeggen: dat de klankleerstudie er toe moet bijdragen de taalstudie op de bodem van de werkelikheid te houden, en, wat onderwijzerstudie betreft, daarop te brengen. De leerling moet door klankleer gemeenzaam worden met het inzicht dat taal een ἐνέργεια, geen ἒργον is. Wordt dit doel bereikt door klankontleding? Mijn antwoord is: het wordt voornamelik bereikt door de distributie en de samenstelling van de klanken te bestuderen, hun invloed op elkaar, en hun veranderingen. Maar voor de studie van die synthese is enige kennis van de klankontleding onmisbaar. In de klankleer is klankontleding een middel tot het doel. En, zoals het meer gaat wanneer onbevoegden zich met een vak inlaten, ook hier wordt vaak het middel voor het doel aangezien. Ook de heer De Froe heeft naar mijn mening deze fout begaan. Hoezeer hij zich blind gestaard heeft op de enkele klanken, blijkt overtuigend uit het bladzijtje waarin hij spreekt over assimilatie. Als er iets is dat karakteristiek is voor het Nederlands, dat iedere leerling die in de eerste klas van de Middelbare School met klankleer in kennis wordt gebracht, steeds treft, is het de assimilatie, d.w.z. de veranderingen vooral die de ‘woorden’ in de zin vertonen. Een leerling merkt tot zijn bevreemding dat zijn niet altijd met z begint, dat hij in met zijn tweeën een s zegt; hij merkt dat het onbepaalde lidwoord volstrekt niet altijd ən is, maar in een peer vaak əm gezegd wordt, enz. Welnu, de heer De Froe geeft als voorbeelden van assimilatie uitsluitend, enkele woorden, maar geen enkel voorbeeld van assimilatie in de zin. Duideliker kon hij niet tonen dat de woorden voor hem de fonetiese eenheid bij uitnemendheid zijn! Ik behoef na het bovenstaande niet te zeggen dat er van fonetiese transkriptie bij De Froe geen sprake is. Laat ik echter in het kort bespreken wat De F. zijn lezer wèl biedt. Het is: een ontleding van de medeklinkers en van de klinkers naar het systeem van Sweet, en een bespreking van de elementen van onze tweeklanken. Zoals bij veel volgelingen van Sweet is ook voor deze schrijver een klank zo goed als altijd een resultaat van standen van spraakorganen, niet een akoesties verschijnselGa naar voetnoot1); al wil ik daarmee niet zeggen dat | |
[pagina 55]
| |
Sweet zich zelf aan zulk een eenzijdige opvatting schuldig maakte. Zo spreekt S. uitvoerig over de standen van de stembanden bij stem en fluisteren, maar dat de v, z aan het begin van Nederlandse woorden geademd begint, en dus moet gescheiden worden van de inlautende v, z, daarvan horen we niets; en te moeilik lijkt het me voor de onderwijzers toch niet, als ik bedenk dat dezer dagen een jongetje uit de 1e klas H.B.S. naar aanleiding van een fout in de transkriptie van een medeleerling zei: ‘maar dat komt omdat de v met een f begint’.Ga naar voetnoot1) Voor de S. is het onderscheid tussen g en ch klaar als glas: waar men g schrijft aan het begin of in het midden van een woord spreekt men ‘natuurlik’ stemhebbende, waar men ch schrijft ‘natuurlik’ een geademde konsonant. Dat een anlautende stemhebbende g wel eens uitzondering kon zijn in het Algemeen Beschaafd, ja dat men ook inlautend wel een geademde klank hoort waar het schrift een g heeft, schijnt bij de S. nooit opgekomen te zijn. - Wat voor begrip de S. heeft van gesloten medeklinkers blijkt uit zijn naïeve waarschuwing: ‘men moet p niet uitspreken als pee, of als pe (uitgesproken als pe in diepe) maar eenvoudig (p) d.w.z. den klank dien men hoort aan het eind van het woord diep.’ Dat ‘eenvoudig’ is superlatief onnozel. Alles wat over gesloten konsonanten gezegd is, is blijkbaar aan de heer De Froe voorbijgegaan zonder hem te raken. De ontleding van de klinkers is ‘volgens Sweet’, zal men zeggen. Ja, maar volgens Sweet zonder de scherpheid van definitie, en de scherpheid van blik. Alles vervaagt hier. Men ga eens na wat er van de termen hoog, midden en laag terecht komt!; veel erger nog maakt de S. het met de termen nauw en wijd (bl. 52 v). Ik wil aannemen dat daar, evenals elders, drukfouten verwijderd moeten worden, maar ook dan zal het weinigen duidelik zijn. En nu bespreek ik niet eens het feit dat de S. ons dit alles als feiten gaat opdissen op het ogenblik dat de hele theorie van de klinkerontleding van Bell en Sweet in de smeltkroes is. Alles wordt voorgedragen met een aplomb alsof daar nu geen steekje aan los was, terwijl men eerder zal zeggen dat er geen steek van vasthoudt. Trouwens, moeilikheden kent de S. niet: alles is voor hem eenvoudig; zijn moeilikheid is alleen hoe het die domme lezers uit te leggen. Een definitie van syllabe is hem niets, hij geeft er nog druklettergrepen bij kado. Maar nu en dan moedigt hij de lezer aan; zo | |
[pagina 56]
| |
op bl. 14: ‘de aanhouder wint’; bl. 23: ‘oefen vlijtig tot uGa naar voetnoot1) in staat bent den Stem achter × zacht gehemelte klapper geïsoleerd uit te spreken.’ En op bl. 71: ‘Het eind van het boekje nadert.’ Ik heb bij de lezing van het boekje enige biezonderheden aangetekend, maar een bespreking daarvan lijkt me overbodig. Als voorbeeld van zulke aantekeningen wil ik slechts één geven: op bl. 39 verklaart de S. dat een geademde klinker ‘niets’ is; het is dus wel zonderling dat men in het Frans zulke geademde klinkers gebruikt. Ofschoon het boekje in alles uiterst gematigd is, en uit menige bladzij een lucht van een vol schoollokaal ons tegemoet komt, is de S. in de voorrede een ogenblik verkondiger van een mening die zijn eigene geworden is. Hij wil door deze serie boekjes (over Nederlands, Frans, Engels en Duits) een einde maken aan de regelloosheid op het gebied van terminologie en foneties alfabet. In de vier boekjes zal dus één terminologie gebruikt worden, en één alfabet. Wat de terminologie aangaat: het gebrek aan eenheid is hier weinig opvallend, wat de medeklinkers betreft. Een kandidaat die in het Frans explosif geleerd heeft, zal toch geen moeite hebben aan het woord verschlusslaut hetzelfde begrip te verbinden, en in het Engels hetzelfde aan stop. Wat de S. nu doet is geen verbetering: hij gebruikt het Hollandse woord: klapper. Waarom toch niet explosief? Beter echter zou zijn te spreken van gesloten en open medeklinkers. Over de terminologie van Sweet wat de klinkers betreft zal ik niet meer spreken; maar wat dunkt u van de eenvoud van de midden voor nauw ronde Φ? Wat het fonetiese alfabet aangaat: ik vind wel goed dat men voor elementaire doeleinden gebruik maakt van het alfabet van de Association Phonétique Internationale.Ga naar voetnoot2) Maar daarmee blijft tòch het bezwaar van verschillende transkripties, zoals De Froe zelf aanwijst, ten minste nog voor lange tijd. En die bezwaren tegen verschil van transkriptiewijze worden door De Froe ook veel te breed uitgemeten. Hij verklaart: ‘Wanneer ik dan ook een studie over klankleer, waarbij een ander alphabet wordt gebruikt, gemakkelik wil volgen, spel ik | |
[pagina 57]
| |
eerst het alphabet òm in dat der Association Phonétique Internationale’. Ik zou willen vragen, trouwens niet alleen om deze reden, welke studies de heer De Froe zo gelezen heeft. Bovendien is de winst door eenheid van transkriptie verkregen voor een gedeelte slechts schijnbaar. Of men voor de a van het Engelse father een ander teken gebruikt dan voor de a van het Hollandse vader, hoofdzaak is dat men de Engelse klank leert, en dat doet men onafhankelik van een teken! Met welke a de Engelse a in een Engelse fonetiese tekst wordt getranskribeerd is absoluut onverschilligGa naar voetnoot1). Ja men zou zelfs kunnen zeggen dat de lezer van deze serie door de tweeërlei tekens voor a in de waan komt dat er maar twee a-klanken zijn, en dus gaat menen dat de a's van vat en vader, de Franse a van patte en pâte, en die van het Engelse father, en het Duitse vater tot twee klanken terug te brengen zijn. Ten slotte verklaart de S. dat hij niet heeft ‘gestreefd naar een systematische, quasi-wetenschappelijke behandeling.’ De S. zal wel niet bedoelen dat een systematiese behandeling ipso facto quasiwetenschappelik is. Als hij echter wil zeggen dat een systematiese behandeling door hemzelf een quasi-wetenschappelike zou geworden zijn, is het niet aan mij hem tegen te spreken. Maar wèl wil ik als mijn mening uitspreken dat de wens van de Schrijver dat het boekje ‘dienstig (moge) zijn om de talenstudie van onze onderwijzers meer vruchtdragend te maken; - en zoo aan héél ons onderwijs ten goede (moge) komen’ niet vervuld zal worden, hetzij het boekje gebruikt wordt of niet.Ga naar voetnoot2) Als de S. werkelik ons onderwijs, zij het dan niet héél ons onderwijs, van dienst wil zijn, is het nodig dat hij zich op de hoogte stelt van wat wetenschappelike mannen ons willen leren, als wij naar hun willen luisteren; al zou hij dan ook in plaats van drie ‘boekjes’ per jaar er slechts één uitgeven. E. Kruisinga. |
|