De Nieuwe Taalgids. Jaargang 8
(1914)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 49]
| |
Kroniek en kritiek.Klankleer en Onderwijspractijk.Voor iemand die aan taalstudie doet, is er geen hulpvak zoo loonend en zoo vol aangename verrassingen als de klankleer. En ze laat zich zoo makkelijk beoefenen. Je ooren staan altijd open, de taal van jezelf en van anderen klinkt voortdurend - nu nog lust en wat zorgvuldige attentie en 't régent resultaten. Vooral in 't begin natuurlijk. Dan doe je, als vanzelf spreekt, nogal 'ns uitvindingen, die al gedaan zijn, maar als je volhoudt, dan doe je ook échte, want ik voor mij begin te gelooven, dat er van dat uitgestrekte gebied nog heel wat terra incognita is. Toch is hier 't aantal, ‘padvinders’ nog bedroevend klein, dunkt me. Vooral vreemd moet 't schijnen, dat menschen die bepaald niet zonder klankleer kunnen, wier onderwijs zonder althans 'n elementaire kennis van fonetiek niet deugen kàn, er niet naar omzien. Ik bedoel hier de onderwijzers, belast met 't zoogenaamd aanvankelijk leesonderwijs. Laat ik er echter aanstonds aan toevoegen, dat dat niet moet worden geweten aan 'n zekeren onwil of afkeer - onbekendheid is hier de eenige oorzaak. Aan den hoofdcursus, waaraan ik taal geef, nemen ook twee onderwijzers der aanvangsklasse deel. Maar òf die belang stellen in klankleer, en òf ze er hun voordeel mee doen in de praktijk! Onlangs bij 't transscribeeren - daarbij doen ze altijd de meeste ‘ontdekkingen,’ trouwens dat is ook pas de eigenlijke toepassing, 'n klanktabel hadden ze al in d'r hoofd, toen ze ‘Fransch deden’ - viel hun aandacht op 't feit, dat de consonanten, die in hoofdzaak met de tong gearticuleerd worden, zoo innig met den volgenden of voorafgaanden klinker samenhangen.Ga naar voetnoot1) Zoo vonden ze bijv. de l, die aan 'n klinker voorafgaat, schuift met dien vocaal op naar vóór of naar achter. Spreek voor u zelf uit: lied, leed, laat, lood, loeren, en let daarbij op de articulatieplaats van de l. Wie deze tamelijk fijne gradatie niet waarneemt, beginne met lied, loeren en probeere dan de tusschentrappen. | |
[pagina 50]
| |
Hetzelfde werd geconstateerd voor de l nà 'n klinker: kiel, keel, kaal, kool, koel. Wat volgde hier nu vanzelf uit? Dat men niet van de l mag spreken als van één bepaalde, nauwkeurig te omschrijven spreekbeweging, want er zijn zooveel l's, als er verschillende voorafgaande of volgende klinkers zijn. Dè l moet dus beschouwd worden als iets abstracts, als de doorsnee-articulatie van al die l's. Hetzelfde werd in meerdere of mindere mate waargenomen voor de t, d, n, nj, (fonetisch ŋ) sj (fon. ʃ), g, ch, k. Heel in 't bijzonder ook voor de h: die komt alleen voor vóór vocalen en bestaat als articulatie-beweging in 't aannemen van den stand voor den volgenden klinker. Hier geldt 't dus zeker: zooveel klinkers, zooveel h's. En nu de practijk: wat doe jullie nu in je school? Ik kan den lezer verzekeren, dat er licht begon te schijnen, dat ze gebreken zagen, groote gebreken, maar wat meer zegt, dat ook 't middel gevonden werd om ze te verhelpen. Vooral voor hen, die niet bij 't lager onderwijs werkzaam zijn, is hier toelichting noodig. Volgens de gangbare methode, ook de beste, wordt de kinderen 'n nieuwe ‘letter’ geleerd uit 'n zoogenaamd normaalwoord. Zoo bijv. zal dé n geleerd worden uit an, dé k uit eik, enz. Zoo'n normaalwoord wordt dan ‘behandeld’, die bepaalde articulatie muurvast ingeprent. Volgen oefeningen om den nieuw aangeleerden klank ook te hooren in andere woorden; de groote gelijkenis, vooral in klank, van de verschillende variaties, is oorzaak, dat het nog al draaglijk verloopt. Maar nu komt de moeilijkheid, om namelijk met die ingeoefende articulatie nieuwe klankverbindingen te maken, waarin die spreekbeweging vrij sterk afwijkt. Om zeker te zijn, dat ik dat bezwaar niet overschatte, ben ik dat eerste leesonderwijs nog eens gaan bijwonen bij onderwijzers, die, zooals bijna allen, van klankleer niets afwisten. Ik trof 't goed. De klinkers ui, ei, oo, aa waren geleerd, en de medeklinkers l, n, k en r. De l was geleerd uit uil nadat dus de ui bekend was. - 'n Fout in de methode natuurlijk, want de ui in uil klinkt anders dan die van den alleenstaanden klank. - Ik vroeg nu niets anders dan 'ns even de verbindingen te mogen hooren van elk der klinkers ui, ei, oo, aa met de l. Eerst dus ui-l. Dat ging best, want dat was 't normaalwoord geweest. Toen ei-l. Maar dat ging minder vlot. Die l wou maar niet mooi en vloeiend bij de ei aansluiten. De onderwijzer begreep 't zelf niet goed, ‘maar’, zei ie, ‘ontbinden gaat altijd beter dan verbinden, | |
[pagina 51]
| |
en toch kennen ze de letter goed.’ En werkelijk, als ie, de letter l wijzende, vroeg, hoe die ook weer heette, dan kreeg hij zonder haperen de l (van uil) te hooren, maar de verbinding bleef stroppen. Onze cursisten weten er nu wel raad op. Ze zullen natuurlijk de kinderen niet zeggen, dat ze vijf of zes l's gaan leeren, maar zij voor zichzelf weten 't best. Volgens hun methode beginnen zij met 'n bepaalde l, maar geven onmiddellijk veel oefening, in 't zuiver nazeggen van reeksen woorden, waarin ook de andere l's voorkomen. Op die manier worden alle articulaties onbewust ingeoefend en geen verbindingen zullen moeilijkheid opleveren. Men krijgt ook zeker 'n zuiver gevormden consonant, als men den vocaal lang laat aanhouden en daarna ongemerkt den medeklinker daarmee laat vervloeien, als men er dan maar zorgvuldig voor waakt, dat ze den consonant geen knauw geven, want dan is 't spelletje bedorven. 't Doel van deze opmerkingen is geen ander, dan 1o. er op te wijzen, dat de onderwijzers globaal genomen van fonetiek niets weten, 2o. om in een enkel voorbeeld duidelijk te maken, van hoe groot belang die kennis toch is voor hun onderwijs, 3o. om te laten zien, dat de om hun achterlijkheid veel gesmade ‘schoolmeesters’ wel willen, als ze maar kunnen. Hoe daarin nu verbetering te brengen? Artikelen en nog 'ns artikelen dragen voor hen geen blijvende vruchten - de groote fout schuilt in de opleiding, die is niet practisch, maar die kan die wissel doorsturen aan de examens. En die leggen ze kalm naast zich neer. Jac. v. Alphen. | |
Naschrift.Boven beweerde ik, dat de vooral met de tong gearticuleerde consonanten uiterst innig samenhangen met den volgenden of voorafgaanden vocaal. Dat bracht mij tot dit vermoeden: doofstomme leerlingen, die goed spreekonderwijs gehad hebben, zullen kunnen zeggen, dat ik de ie wou laten volgen, als ik hun de l van lier laat zien. En omgekeerd, zullen ze zien, dat de aa voorafgegaan is, als ik hun alleen de slot-l van kaal laat waarnemen. 'n Collega van me aan 't doofstommen-instituut te St. Michiels-Grestel heeft op mijn verzoek die proeven genomen met allerlei vocalen en consonanten. Hij schreef me ‘uw vermoeden is volkomen juist. Ze zien den klinker, dien men wil laten volgen of die voorafgegaan is. Slaan ze er eens neven, dan is dit m.i. alleen daaraan te wijten, dat men den beginof slotmedeklinker niet zuiver genoeg articuleert m.a.w. dat men niet genoeg denkt aan den klinker, die voorafgaat of moest volgen.’ | |
[pagina 52]
| |
Over kindertaal en taalonderwijs.De Amsterdamse hoogleraar in de wijsbegeerte T.J. de Boer heeft aan het slot van een voordracht over de Ontwikkeling van de kindertaalGa naar voetnoot1) een oordeel uitgesproken over de toestand van ons taalonderwijs, dat voor een buitenstaander opmerkelik juist is. Met zijn toestemming nemen we het hier over: Het zou mij bizonder aangenaam zijn, indien ik eenige belangstelling in het onderwerp had opgewekt en bij sommigen de lust doen ontstaan om materiaal uit de kindertaal te verzamelen of te bewerken. Vooral de taalontwikkeling bij het schoolkind moet nauwkeuriger worden bestudeerd en dan in verband gebracht met een kritiek van de leer- en leesboekjes, die men in de verschillende klassen gebruikt en aan de kinderen in handen geeft, en van het taalonderwijs in zijn geheelen omvang. Natuurlijk moet de onderwijzer het kind voorgaan, maar zóó dat het kind kan volgen. Bij het vluchtig doorbladeren van reeksen van leesboekjes voor de volksschool heb ik den indruk gekregen dat men tegenwoordig al heel goed de kunst verstaat om voor de laagste klassen te zorgen door boekjes met afbeeldingen en een tekst die uit gemakkelijke woorden en korte zinnetjes bestaat, alles zoo interessant mogelijk voor het kind. Ik vrees echter dat er in de leerboeken voor de hoogste klassen nog te veel boekentaal en te veel onbegrijpelijke dingen staan. Nog erger is het, vrees ik, gesteld met de leerboeken der onderwijzers voor hun taalexamen. Onze opvatting van wat taal is, is in de laatste 25 jaar, eerst onder den invloed van de bestudeering van dialekten, nu in den laatsten tijd ook door studie van de kindertaal, belangrijk gewijzigd. Dialekt en kindertaal zijn levende taal en als levende taal moet ook de beschaafde omgangstaal op school worden geleerd. Het doel moet zijn taal leeren, niet grammatica of spelling of dit of dat, maar taal. In en aan het taalmateriaal, dat zich aan de verschillende trappen van ontwikkeling heeft aan te passen, komen vorm en regel langzamerhand wel tot bewustzijn, of, wat nog beter is, worden ze tot gewoonte. Het voorbeeld voorop, de leering, als die noodig is, achteraan! Er is in dit opzicht veel gezondigd, vooral bij het M. en H.O. met zijn vreemde en doode talen, daar meer waarschijnlijk dan bij 't lager onderwijs van de moedertaal.Ga naar voetnoot2) Voor zoover mij | |
[pagina 53]
| |
althans bekend is, wordt er tegenwoordig bij 't Lager Onderwijs ernstig naar gestreefd om den overgang van dialekt en eerste kindertaal tot het verstaan, lezen en spreken van de beschaafde omgangstaal den kinderen zoo gemakkelijk mogelijk te maken. Welnu, daartoe kan een liefdevolle bestudeering van de kindertaal slechts bevorderlijk zijn. |
|