De Nieuwe Taalgids. Jaargang 7
(1913)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 283]
| |
Taal is klank.
| |
[pagina 284]
| |
naast: meten. Jan, wat zeg je nu van het teken? Wordt die è-klank nog wel anders aangeduid? En de ee-klank? - Zou je nu kunnen zeggen dat de ee-klank tweemaal de è-klank is, omdat hij zo het dubbele teken krijgt? Dat heeft geen zin. Maar wat anders: als ik een woord zeg, dan heeft dat een zekere tijdduur, 'k heb er zekere tijd voor nodig. Vinden jullie niet dat meet wat langer duurt dan met? Vind je niet, dat het ee-geluid hier langer duurt dan 't è-geluid, en dat het ook zo is met à en aa in bak baak? Tegenover à zouden we aa wel lang kunnen noemen, dus à kort en aa lang. Maar nu ee in meten, aa in baken. Dit vinden verscheidenen korter. Maar je kan ook ee wel heel kórt zeggen. En je kan é als je een woord met rekkende nadruk zegt, wel langer dan gewoonlik laten zijn.Ga naar voetnoot1) Maar in 't algemeen is à toch kort tegenover aa, è kort tegenover oo. Nu doe ik nóg een vraag: kan je zeggen dat ee ('t geluid!) de lange è is? Neen, dit vinden ze nu al gekheid, want als je è aanhieldt en 't werd ee dan was 't helemaal geen è meer. En zo kan je evenmin zeggen dat è de korte ee is, de è is helemaal geen ee. Zou ik de ee niet heel lang kunnen aanhouden? Hoe lang? Proberen! Hoe lang? Ik ken wel dialekten in ons land (over dialekten hebben we 't nu al eens gehad), waarin hele lange aa's zijn, b.v. in Drente: hoor maar is: raaand, maaande. Als zekere klanken in de taal nu meestal betrekkelik kort zijn, dan zou je die kort kunnen noemen, en dan lang die meestal langer zijn dan die korte. Deze jongens zijn nu tenminste al zo wijs, dat men hun niet meer vertellen kan: os met boogje is kort maar os met een streepje is lang, mensa Nominatief is kort maar mensa Ablatief is lang; milĕs is kort maar nubēs is lang, etc. etc., alles zonder klankverschil, zonder dat er ook maar een woord over klankverschil gerept wordt. Wie geeft een paar andere klinkers! Pit - piet. Ik zal je eerst eens laten horen, dat de ie-klank lang en kort kan zijn maar dan moeten we samen naar Overijsel toe, luister is: blie̅vn drie̅vn skrie̅vn maar biĕtn kiĕkn sliĕpn. Hoor je wel? Blie̅f nog 'n bettien: skrie̅f nog ies, kiĕk ies, biĕt ies. Een meisje dat Grietje heet, heet er Grie̅tiĕn: lang - kort. Maar kleine Piet heet weer Pĭetĭen: allebei kort. Piĕn'-in 't liĕf - allebei kort. In 't Duits is de ie-klank meestal echt kort, maar: i̅hm, i̅hn, bie̅ten. En in 't gewone Nederlands: proberen! Dus kort. Maar in de woordjes van zoëven heb ik toch langere ie's ook gemerkt. Goed: bier etc. Op die r moeten we letten! En zo nu | |
[pagina 285]
| |
ook in 't Duits: mīr, wīr, dīr. Nu kan mijn jongen tenminste begrijpen, dat het zin kan hebben als hij verneemt dat civis een boogje op de laatste i heeft en kort is en nobis een streepje heeft en lang is. Zich apart een beetje met klanken bezig te houden, kan dus zijn nut hebben en aan een levende boerentaal kan je soms plezier beleven. En wat is er nu bij deze twee voor biezonders op te merken wat de tekens betreft? Dat de gewone enkelvoudige klank ie (je hoort er toch niets in van è of ee?) wordt aangeduid met dubbel teken. Wordt ie nog wel anders aangeduid? Van verschillende kanten wordt er aangedragen met pyramide, dan nog andere zo. Maar rivier, titel, lineaal blijft niet uit: rivier is aardig. Duidt ‘y-grec’ ook wel eens i aan? Ik heb Egypte er allang tussen door gehoord. Vind je dat voor 't gehoor pit, Piet net tegenover elkaar staan als bak-baak, met-meet? Hoe is 't hier met kort en lang? Nu het o-teken. Wat duidt ‘o’ aan, Wouter? Als we nu in 't Oosten zijn, zeg op de Zwolse H.B.S., dan loopt alles vlot van stapel: ton, toon, tonen, tol: tòl wijd-open, ton veel minder open, in klank veel meer gelijkend op ō: zoon - zon: maar bòl - mòl: veel minder open vol, rollen, dol; vgl. pop - prop, op - kop. Denkt u dat mijn Hollanders dit verschil horen? Kurieus om er, met een hele rij woorden, schriftelik proeven mee te nemen, zoals ik dikwils gedaan heb. Op den duur leren verscheidenen het toch, horen en zeggen; 't ligt ongetwijfeld op onze weg de kwestie ter sprake te brengen.Ga naar voetnoot1) En de leerlingen vinden 't de moeite waard! U begrijpt wel, D. en H., dat ondertussen het uur allang voorbij is en een ander begonnen. En daarom zal ik nu maar voortgaan. Daar krijgen we nu de oe. Wie wil van die oe nu eens iets zeggen? Er zijn er altijd nog die klaar staan met: tweeklank! Dan gaan we proberen: ik houd de klank lang aan. Neen, hij verandert niet; en de mond blijft ook net zo staan. [We hebben nog niets van klankleer gehad, maar als ik er eeu, au tegenover laat horen met aanhouden en op de zichtbare mondstanden laat letten, dan is het gemakkelik genoeg]. Dus de oe is een enkele klank maar, net als die we gehad hebben. Hoe zou 't komen, dat men vroeger in de school oe een tweeklank noemde? Doordat ze nu van de boom der kennis zijn begonnen te eten of als u liever wilt, de voeten op de weg der kennis hebben gezet, denken ze al: omdat men keek naar de tekens - en ik zeg: | |
[pagina 286]
| |
zeker, ze zagen twee tekens en ze dachten als je dat uitsprak, dan was wat je kreeg van zelf een tweeklank, dat kon niet missen, dat probeerden ze verder niet eens. Aan welk ander teken dat we al hadden, herinnert het oe-teken nu? 't Herinnert aan de ie. En nu moet je 's horen: eu-eu-eu. Is dát nu een tweeklank of maar een enkelvoudige? - horen, en naar mijn mond kijken of die verandert. Prachtig, daar hebben we er nog een, dat noemden ze vroeger natuurlik ook een tweeklank. Hier vraagt menigmaal een jongen: ‘Maar, Meneer, hoe komt dat nu eigenlik, dat ze er twee tekens voor genomen hebben?’ Want, laat ik nog even opmerken, Toehoorders, we hebben gekonstateerd dat je in de oe niets hadt van een o of oo en ook van è, ee niets!Ga naar voetnoot1) - en bij eu evenmin. Jongens vragen soms veel, ze móéten kunnen vragen, als het onderwijs goed is rijzen er vragen, waar gevraagd wordt is er zelfwerkzaamheid, daar is lúst en energie, energie en lust. In dit geval zeg ik nu: Dat zullen we later zien. Maar als een jongen zei: ‘Is het soms vroeger een andere klank geweest, waar je dat wel in hoorde’ - dan zou ik denken: jou moet ik in 't oog houden en ik zou hem even heel kort zeggen, dat het werkelik zo is als hij denkt. En bij oe moet ik nu natuurlik weer over kort en lang spreken: ik kom weer met mijn eigen dialekt: ‘piĕn' in de bŏek’ en ‘da'sGa naar voetnoot2) mì-j boe̅k’. Het luistert zo allernauwst, als je óók het djalekt praten wou en je zei: ‘pĭen' in de boe̅k’, dan was je met dat ene zinnetje al gesignaleerd. Verder: rŏeken (= ruiken) kort, koe̅ke lang, roĕte (een ruit), voe̅t, voe̅tn lang etc. En zo ook in 't Duits: Gedŭld, jŭng, Mŭtter, Lŭft, maar Zu̅g, genu̅g, gu̅t, du̅. 't Nederlands, 't gewone, heeft de lange oe voor r. Als iemand nu wil, D. en H., dan kan hij deze wetenschap bij de jongens gebruiken bij frŭctŭs Nom. en frŭctu̅s Genit. en Meerv.: dit is dan wat anders dan frùctùs in 't ene geval te zeggen en frùctüs in de twee andere en dit dan toe te lichten met kort, boogje, lang, streepje. Zo ga ik nu voort met zestien, zeventien, achttien klinkers bij elkaar te brengen, natuurlik allemaal in woordjes.Ga naar voetnoot3) We geven ons | |
[pagina 287]
| |
telkens rekenschap van het teken en ik vergeet niet, de zaak altijd weer van de twee kanten te beschouwen, wat geheel noodzakelik is: van de klank uit, en van het teken uit. Bij proefwerk wordt het een dubbele vraag: Noem eens klinkers die verschillend worden aangeduid, Zijn er letters die meer dan een klinker aanduiden. Dit is niet zo gemakkelik voor gewone jongens en meisjes....! Want op de eerste vraag te antwoorden bak, baken, en op de tweede maat, maten, dat is de vragen precies verwisselen. Men moet het hun leren aanpakken. Aldus: ‘Noem eens klinkers die verschillend worden aangeduid’: waar vraag ik nu naar? - naar klinkers: dus moet je beginnen met een klinker te nemen; b.v. aa: in baak is hij aangeduid met aa, en in baken? - 't is dezelfde klank, maar het teken is anders. Verder: ‘Noem eens een letter die meer dan ene klank aanduidt’: waar is nu naar gevraagd? - naar een letter: dus om te beginnen neem je een letter, b.v. de ‘a’: die duidt de à aan, bak, tak, matten - duidt hij wel eens de aa aan? maten! Zo iets moet men in de klas, dan die en dan die, natuurlik eens laten doen. Maar er zijn er onder u genoeg die dit veel beter verstaan als ik. Een voornaam ding is, altijd de fouten te laten zien. We laten dit vaak lopen om der wille van de lieve tijd, maar het is verkeerd. Dus ik zeg ook, als iemand op de eerste vraag (naar klinkers) antwoordt: bak, baken: wàt is zijn fout? Hoe komt het toch ook aan op de formulering! Voor hoofden die wel goed maar niet zeer helder zijn, is, vooral bij proefwerk, de formulering ‘Noem eens een klinker die op meer dan een manier wordt aangeduid; noem zes zulke klinkers’ beter dan ‘Noem klinkers die verschillend worden aangeduid.’ Waar 't echter helemáál op aan komt, dat is, dat bij de term klinkers niet meer aan letters wordt gedacht. Het is in nieuw Taalonderwijs natuurlik een grote fout om met ‘letters’ klanken te bedoelen, van de letter a te spreken als men de klank bedoelt etc. etc. Dit oude klassicistiese gebruik moet met wortel en tak uitgeroeid. Het er uit te krijgen bij de jongens is moeilijk. Behalve de elf die ik behandelde, zijn nu mijn klinkers verder: mud, Truus, de klinker van ‘waereld’ (die men kan uitsluiten), het klankverschil voor r (eer, oor, keur; ook aar), eindelik de problematiese onduidelike vokaal, waar ik nu van zelf niet veel over beweer maar men kan hem toch niet voorbijgaan omdat de leerlingen altijd denken dat het ‘ù’ is: goddeluk, prachtug, du man: 't verschil tussen ‘de man zei’ en ‘dat is dú man, die moet je hebben’, tussen liedje en ‘Heet dat een lied-jú’ (De Génestet), is dan ‘einleuchtend’. Denk U er aan, dat van klankvorming en zo nu nog niets gesproken is. | |
[pagina 288]
| |
Ik laat hen nu na gaan, hoe dat onduidelike, vluchtige geluid al zo wordt aangeduid, en dit is zeer leerzaam maar opgepast voor het teveel. 't Spreekt toch van zelf dat de sonanten nog lang niet in 't gezicht zijn.Ga naar voetnoot1) Bij de klinkers voor r is opmerkelik dat de een niets van 't verschil hoort, de ander niet goed weet maar 't begint te horen, weer anderen er buitengewoon scherp op zijn en er uit zichzelf op kómen, en direkt uit zich zelf verklaren dat het eigenlik een soort lange ì is. Ik kon het vroeger ook niet zo best onderscheiden. Over de klank van waereld is nog al wat aardigs, nog al wat leerzaams te vertellen. In 't Oosten kent men geen kaerel en zo. Op de Zwolse H.B.S. zou ik er over zwijgen misschien. Maar in Holland en Zeeland, vooral in Zeeland (daar ook in 't Beschaafd!) mag men 't er wel eens over hebben Men ként er de klank. Ik vertel dat het een grote vijftig jaar geleden is de beschaafdste kringen van Holland gewoon was, waereld, vaers, kaerel te zeggen, dat je van oude mensen nóg wel vaers hoort, en hoe bij de predikanten, op de kansel (een woord dat ze niet kennen) dat waereld in gebruik is gebleven omdat er zo iets breeds in het geluid ligt, je kan het zo prachtig breed zeggen, dan schilder je die breed en ver uitstrekkende wereld als 't ware. Dan meesmuilen ze een beetje de deugnieten maar ik meen het ernstig. Daar hebben we dan ten slotte vijftien tot twintig klinkergeluiden, en die worden nu met vijf tekens aangeduid! Daar zit een hele lering in! Dat is wat anders dan a, e, i, o, u. Daar 's nu een heel andere kijk op de zaak, dat is nu net als dat je altijd als een klein kind beneden in een diep dal gewoond hebt en nu ga je voor 't eerst met je vader naar boven, hoe langer hoe verder en hoger en je begint uitzichten te krijgen naar verschillende zijden.... dáár heb je de wereld, o hoe ruim en hoe ver! En zo moet het toch gaan in onderwijs, in alle onderwijs, als het zo niét gaat dan deugt het niet: klimmen, ruimte, hoog en diep, wegen en paden, verte: paden proberen en wegen banen, oneindigheid: altijd verder. Er wordt nu in een andere les nog eens weer appél geblazen voor onze klinkers om zich in Reih und Glied te scharen en er wordt nog een weinig mee geëxcerceerd. Ze moeten altijd in woorden optreden. Als ik om te zien hoe 't er mee staat bij de jongens, een schriftelijk overzicht vraag, kan ik alleen aan woorden zien of alles in orde is. Ik houd ook rekening met bepaalde fouten die veel gemaakt worden. Ze schrijven b v.: bak, baak, baken. Ik heb naar de klinkers | |
[pagina 289]
| |
gevraagd. Of baak, of baken moet vervallen. Die bak, baak, baken geeft, ziet mogelik de zaak nog niet in, houdt het voor drie. Ik wil ook niet geschreven hebben: Piet, pyramide: ik vraag immers niet naar de tekens. Dus niet (als ik overzicht vraag van de klinkers; niet: hoe wordt de onduidelike vokaal aangeduid): monnik, Dokkum, lade, goddelijk, - maar enkel monnik, of enkel lade, of goddelijk, met onderstreping van het bedoelde en de toelichting: ‘onduidelike klinker.’ Ik wil helemaal geen twee of meer voorbeelden, 't is onnutte overdaad, die de beoordeling bemoeilikt. Ik tracht zo iets mijn leerlingen ook aan 't verstand te brengen, om ze te leren oordelen, waar men immers óók al voor naar school gaat? Tweeklanken heb ik er niet bij behandeld en die moeten er dus buiten blijven, van lange ij en ei weten we nog niets af. Maar nu moet de jongen dan ook wéten dat we 't over ei en ui b.v. niet gehad hebben. Heb ik niets gezegd, dan zal, als ik naar de klinkers vraag, deze en gene zelf met ei en ui komen. Is 't beter om er de tweeklanken dadelik maar bij te nemen? 't Ligt voor de hand dat eindelik ook het Duits bij de lessen wordt te pas gebracht, het is zo biezonder leerzaam: de klank oe, hoe duiden de Duitsers die aan; hoe de klank uu; wat valt er op te merken omtrent ‘eu’ in het Duits en in het Nederlands; - wat is a met twee puntjes voor een teken. En dan het Frans! De oudere Nederlandse spelling moet er, dunkt mij, buiten blijven. Ik merkte reeds op hoe in schriftelik werk over klank en teken allerlei vaste fouten vallen, die men allengs leert kennen en waarmee dan van te voren rekening kan worden gehouden. Van belang is dat er altijd van het teken oe en van de klank oe wordt gesproken. Ik ga mij hieraan houden. De term klinker oe is nu eenmaal even dubbelzinnig als te spreken van de oe. In 't algemeen kan men zeggen, jongens drukken zich of zeer omhalig en pleonasties uit, met veel kontaminatie, of zakelik kort. In 't laatste geval is die zaak hun vaak helder; zijn ze veelwoordig, 't is hun váák niet helder. Maar de kortheid bemoeilikt dikwils de beoordeling, goed of niet goed is niet altijd te onderscheiden. Dubbelzinnigheid moet dus in elk geval worden vermeden. We hebben hier een stof die de eerste klas, een enkele jongen maar uitgezonderd, volkomen in zijn macht kan krijgen. Aan die stof kan dus geleerd, zich uit te drukken. Het is daartoe zeer goed, dat na gezamenlike korrektie, een zelfde proefwerk nog ééns gemaakt wordt. De laatste lessen die ik nu voor u gaf. Toehoorders, zijn het besluit van de eerste geweest. Wij handelden niet foneties over de klinker- | |
[pagina 290]
| |
geluiden, wij brachten ons enkel aan de klinkers en hun tekens tot bewustzijn hoe in 't algemeen spraakklank en letter zich verhouden. En tans eerst, als ook mijn repetisie voorbij is (om het hatelike woord dan maar te gebruiken), begin ik klankleer. Wat ik mijn leerlingen gegeven heb, zijn de Prolegomena tot alle onderwijs omtrent wat men zo juist genoemd heeft de ‘äussere Seite’ van de Taal, in Klank, en Schrift. Hierop baseert ook mijn onderwijs in de Tweede klasse (de Aanduiding!) en dit vormt met mijn Eerste-klasse-onderwijs een streng geheel. Maar het is juist die opbouw en voltooiing in II die volstrekt onmogelik is zonder voorafgegane Transscripsie (een begrip en een oefening van rijke inhoud en grote waarde). De Transscripsie, dus dat wij Taal ook werkelik als Klank leren kennen, - het is, zo wij daarbij het psychiese in het oog houden, de ene diamanten kern van het nieuwe Moedertaal-onderwijs dat wij scheppen moeten. Die transscripsie echter kan niet zijn zonder een voorafgegaan eenvoudig onderwijs over de klanken. En aldus maakt de klankleer ook een konstruktief deel van dat Onderwijs uit. Ziehier een voorlopige oriëntering. G. v.d.B. |
|