De Nieuwe Taalgids. Jaargang 7
(1913)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 265]
| |
Boekbeoordelingen.Rhijnvis Feith. Bloemlezing met Inleiding door Willem Kloos. Met 3 portretten. Ned. Bibliotheek, No. 202-204. z.j.Aan het verzoek van de redactie om het bovengenoemde boekje beknopt te bespreken voldoe ik met genoegen. Want een verzameling van Feith's beste gedichten kunnen wij heel goed gebruiken. De bloemlezing bevat 20 kortere en langere gedichten en één treurspel. Wat de keuze betreft - ieder kenner zal die, dunkt mij, toejuichen. Natuurlik zullen twee, wanneer zij de 20 beste gedichten moeten uitkiezen, niet precies dezelfde opnemen. Maar deze 20 behoren inderdaad tot de beste die Feith heeft geschreven. Jammer is het evenwel dat de Heer Kloos niet nog meer heeft opgenomen, b.v. De Nacht, Het Onweder (niet de cantate), Herfstzang, Bij een vervallen burg. Niet dat deze verzen m.i. boven de opgenomene uitsteken, maar een beetje meer zou aan het doel niet hebben geschaad. Aangezien het publiek door deze poëzie, naar ik vermoed, niet biezonder getroffen zal worden, zal het verkeerdelik gaan denken, dat dit weinige het enig leesbare is. Hoe het zij, in ieder geval hebben wij nu een werkelike bloemlezing en die moeten wij dankbaar aanvaarden, ook al vinden we de ‘bloemen’ wel wat al te zeer van één vorm, kleur en geur. Aan de bloemlezing gaat een Inleiding vooraf, waarin het de Schr. ‘in de eerste plaats te doen is, om het goede van Feith uiteen te zetten’ (p. 19). ‘Mijn doel is geenszins, hier een lofrede op hem te schrijven, maar alleen om aan zijn wezenlijke verdiensten meer recht te doen wedervaren dan het vorige geslacht.... in staat was om te doen’ (p. 39). Dat de Schr. dus met minder ijver over Feith's ‘tekortkomingen’ en ‘sporadische eigenaardigheden’ (p. 8) spreekt, is duidelik uitgesproken en volkomen gerechtvaardigd inzover men Feith's ‘eigenaardigheden’ beter kent dan zijn deugden. Wordt daarmee evenwel de ‘meer objectief-beschouwende waarde-schatting’ (p. 8) objectief zonder meer? - Voortreffelik is anderzijds de omschrijving die de Heer Kloos van Feith's verdiensten geeft. Of deze nu weer zo groot zijn als de Schr. het voorstelt is een andere zaak. Toch is het goed dat ze zijn in 't licht gesteld, en mij in 't biezonder doet dat genoegen omdat het mij blijkbaar in mijn proefschrift (anderhalf jaar voor dit werkje verschenen) niet gelukt is, Feith's verdiensten in die mate te laten uitkomen als ik bedoeld had. Dat Feith niet meer ‘overdreven-gevoelig’ dééd dan hij wás (vgl. | |
[pagina 266]
| |
p. 32), kan men de Schr. toegeven. Hij was niet sentimenteel in de betekenis van vals-gevoelig; maar dat hij zeer teergevoelig was blijft natuurlik een feit. Het is zeker goed, dat de Schr. het eerste even nadrukkelik heeft vastgesteld. Overigens kan ik de Inleiding niet gelukkig noemen. Vooral te betreuren is het, dat de Heer Kloos zijn plan om alle werken van Feith afzonderlik te bespreken (p. 86) tot een volgende keer meende te kunnen bewaren. Hij had heel wat ruimte kunnen uitwinnen door zijn polemiek tegen de ‘universitaire geleerden van voor '80’ (p. 90), indien nog nodig!, tot een paar zinnen te beperken, en de eindeloze uitweidingen over de ‘dominee-dichters’ van ± '40 maar weg te laten. Ik kan niet inzien, dat een dergelike wijdlopigheid aan het doel bevorderlik is. Hopen wij, dat de Heer Kloos bij een eventuele herdruk het vele overtollige zal schrappen, waardoor hij zeker gelegenheid zal vinden, behalve Het Graf ook de andere hoofdwerken - b.v. de romans en de drama's - te bespreken. H.G. ten Bruggencate. | |
A.M. de Jong: Studies over Litteratuur. Mede ten dienste van studerende onderwijzers. (Almelo - W. Hilarius Wzn. - z.j.) Prijs ƒ 1.40, geb. ƒ 1.75.Deze bundel ‘causerieën over litteraire onderwerpen’, door een onderwijzer voor onderwijzers geschreven, heeft in geest en strekking veel sympathieks. De Inleiding, vroeger voor een groot deel in De Nieuwe School verschenen, is een filippika tegen de heersende letterkunde-behandeling of mishandeling bij de hoofd-aktestudie. Een geest van opstandigheid, aangewakkerd door jeugdige geestdrift, waait door deze bladzijden. De schrijver heeft een sterk gevoel dat de ‘vorming’ die hij als onderwijzer ‘genoot’, niets met ware ontwikkeling te maken heeft. De vormende kracht van litteratuur, die op het examen maar ‘stof’ is, heeft hij door eigen liefdevolle studie ervaren. Dat heeft hem nog meer tegen de ‘opleiders’ verbitterd. Zijn verontwaardiging wil hij nu omzetten in een ‘daad’, nl. de uitgave van deze bundel. Het doel is tweeledig: een rechtstreeks protest tegen het oude régime bevat het inleidende opstel; een opwekkend voorbeeld van litteratuur-studie in de ware richting geven een vijftal studies. Van ‘studieboeken’ heeft de schrijver een te grote afkeer gekregen om er zelf een te schrijven. Zijn ‘studies’ moesten zó worden, dat ze ‘niet on- | |
[pagina 267]
| |
leesbaar zouden zijn voor een gewoon intellectueel mens’. Laten we dadelik er op wijzen dat daaruit een tweeslachtigheid voortkwam, die het zwak is van deze bundel. Men richt zich niet straffeloos tegelijkertijd tot tweeërlei lezerskringen, die zozeer verschillen. De ‘jonge studerende onderwijzers’ zijn jonge mensen van 18-20 jaar, met een gemiddeld peil van ontwikkeling dat de schrijver zeker niet te hoog zal aanslaan. Tot hun sprekend, zal men veel verklaren, dat bij een rijper publiek bekend verondersteld mag worden. Heeft men daarentegen het oog op een breder publiek, dan zal men verzwijgen, of slechts aanduiden, wat men elders even goed of beter kan vinden: men zal dan aan de ‘studie’ dezelfde eis stellen als aan een degelik artikel in een groot tijdschrift. Het zwak van de bundel is nu dit: de opzet zou eisen, als tegenhanger van zijn vernietigende kritiek, enige proeven van voortreffelike leiding aan jonge onderwijzers te geven. Maar De Jong's eerzucht ging verder: hij legde proeven van letterkundige kritiek voor aan een groter publiek. Het duidelikst is dat in het opstel Een en ander over Hooft en zijn Lyriek. Als ‘les’ is daarin zeer veel goeds; als ‘studie’ te weinig nieuws. Wij zouden op dit zwak niet zo nadrukkelik wijzen, als aan die overschatting van eigen kacht niet een ernstig gevaar verbonden was. De jonge, litterair-aangelegde onderwijzer die zich, na heftige botsing met een verafschuwde opleiding, als litteratuurkenner een ‘self-made man’ voelt, wordt licht overmoedig. Herman Poort vertoonde daarvan onlangs in zijn aanmatigende studie over Albert Verwey, een afschrikwekkend voorbeeld. De Van Deyssel-bedwelming stijgt hun naar het hoofd, en ondanks hun afschuw voor napraters staan ze onbewust op het standpunt van de eerste Nieuwe-Gids-jaren, dat door de besten sinds lang verlaten is. In De Jong's opstel over P.C. Boutens wordt nog eens de mening verkondigd dat de hele achttiende eeuw ‘hopeloos vervelend’ is, en dat de negentiende eeuw tot 1880 ‘misschien de allerontzettendste tijd is, die onze litteratuur ooit gekend heeft’. Wat Kloos eenmaal, uit diepe overtuiging, over Da Costa en de ‘dominee-dichters’ zei, klinkt hier als louter naklank. Hoe kan de schrijver anders tegelijkertijd Kalff's Geschiedenis als een betrouwbare gids aanbevelen. En is het overzicht van de periode tussen de revolutie van '80 en het optreden van Boutens van beter gehalte? Of berust ook dat op onvolledige kennis? Als de schrijver de wenselikheid ingezien had om zijn studies enige jaren in portefeuille te houden, dan zou hij later, na voortgezette studie, zulke gedeelten stellig geschrapt of omgewerkt hebben. Dan zou hij ook hier en daar weelderigheid van uitdrukking of te modern-retories getinte beelden getemperd hebben. Want De | |
[pagina 268]
| |
Jong heeft als beoordelaar en als schrijver kwaliteiten, die iets meer van hem doen verwachten. Het is geen geringe lof, wanneer we deze schrijver een voorbeeldig docent noemen. Het sterkst is De Jong's boek, waar hij eenvoudig een bewonderd werk voor zich neemt en de lezer verklaart: zó heb ik gelezen en genoten. Dan geeft hij een voorbeeld, dat we door alle leraren aan kweekscholen en verdere ‘opleiders’ gevolgd wensten. Mits ze iets hadden van de smaak, de gevoeligheid, waarmee De Jong de kunst en de kunstenaar geniet en beoordeelt. Wie de opstellen Bij de Sproke van Beatrys, Vondel's ‘Palamedes’, Het Volksboek ‘De Vrouwepeerle’ leest, is werkelik ingeleid en voorbereid tot dieper verstaan en meerder genot, ook waar - als in het laatste opstel - de bewondering van de inleider soms de maat te buiten gaat.Ga naar voetnoot1) Of het beroep van de schrijver op het ‘intellectueel Holland’ veel baten zal? Mij lijkt het eerst nodige en het eerst bereikbare dat onder de onderwijzers zelf de kritiek wakker blijft en het verlangen naar andere litteratuurstudie zozeer aangroeit, dat op den duur de opleiding in andere richting gestuwd wordt. Daartoe kunnen studies als die van De Jong ongetwijfeld meewerken. Ten slotte een kleine opmerking. De schrijver gebruikt de vereenvoudigde spelling, met één reserve. Hij zegt: ‘Alleen zal men hier en daar een derde- of vierdenaamvalsvorm aantreffen. Men duide het mij niet ten kwade of verwijte mij halfheid. Die n ligt mij, door slechte konventie, zo vast in het oor, dat ik hem niet overal missen kon voor de klank, die ik bereiken wilde. Ik heb echter met vreugde gebruik gemaakt van mijn vrijheid en hem alleen geplaatst, waar ik hem zelf hoorde.’ Hierachter schuilt begripsverwarring. Het gebruiken van de n met artistieke bedoelingen behoeft niet verontschuldigd te worden: dat is in overeenstemming met de beginselen van de Vereenvoudigde. Hoe kan dan tegelijk sprake zijn van ‘slechte konventie’, bij een schrijver die de konventie zozeer haat? De oplossing vindt ieder die de praktijk van die n's op enkele bladzijden nagaat. Ze staan zonder enige regelmaat of klanknoodwendigheid voornamelik bij mannelike woorden, krachtens een oude schrijfgewoonte. 't Is even vaak de schoolherinnering als de gevoeligheid voor schoonheid van klank, die de doorslag gaf. Dat leidt tot een willekeur die niet navolgenswaard is.Ga naar voetnoot2) | |
[pagina 269]
| |
De smaakvolle uiterlike verzorging van dit boekje doet de uitgever alle eer aan. C.d.V. |
|