| |
| |
| |
Kroniek en kritiek.
De Pedagogiese zijde van het Spellingvraagstuk.
Van de ‘Kritiek op het Verslag van de Staatskommissie in zake de Spellingkwestie’, is tans het ‘Tweede gedeelte’ (bij La Rivière en Voorhoeve, Zwolle) en daarmee voor het onderwijs het belangrijkste deel verschenen. Deze ‘Kritiek’ werd op uitnodiging van het Hoofdbestuur der ‘Vereniging tot Vereenvoudiging van onze Schrijftaal’ samengesteld door verschillende deskundigen (professoren, leraren en leden van het Rijksschooltoezicht), die elk voor zich op een aangewezen of zelfgekozen terrein het Staatsrapport aan kritiek onderwerpen, en de daarin aangevoerde bezwaren uitvoerig en grondig weerleggen. Tezamen vormen de verschillende bijdragen een alzijdig en betrouwbaar overzicht van de tegenwoordige stand van de spellingkwestie.
Het ‘Tweede gedeelte’ is mede belangrijk door de bijdrage betreffende ‘De pedagogiese zijde van het Spellingvraagstuk’. Dit overzicht bleek reeds daarom al nodig, omdat de Staatskommissie deze zaak zo goed als onaangeroerd had gelaten. De twee paragrafen die zij in haar ‘Rapport’ er aan had gewijd: De onderwijzers en de orthographie en Methode bij het onderricht in de schrijfwijze, zijn wel de zwakste delen in haar verslag en blijken zonder voorafgaande raadpleging van de onderwijscorporaties en van het Schooltoezicht neergeschreven te zijn. Het Rapport vertoont daardoor een leemte, die door enkele losse beweringen is aangevuld. De eerste van deze uitspraken is, dat er bij de beweging onder de onderwijzers ten gunste van een spellingvereenvoudiging ‘gemakzucht’ in het spel zou zijn, en een andere houdt de twijfel in, of de onderwijzers wel bevoegd mogen heten om ‘vast te stellen wat de orthographie van de taal zijn zal, om daarna de vinding van hun, eigen geest de scholieren in te prenten.’ Beide beweringen nu worden in het Tegenrapport weerlegd. Het enkele motief toch, waarom de onderwijzers de vereenvoudiging voor de school wenselik achten, ligt in het verlangen naar een nuttige tijdbesparing, die alsdan ten goede kan komen aan een ontwikkelend taalonderwijs, waarvoor men nu tijd te kort komt;
| |
| |
terwijl ten aanzien van het andere aangevoerde bezwaar terecht wordt opgemerkt, dat het niet de onderwijzers zijn geweest, welke het plan van een vereenvoudiging hebben opgemaakt, maar dat dit het werk is geweest van twee bevoegde en veelzijdig samengestelde kommissies, en de onderwijzers, in vele gevallen met opoffering van kritiek op onderdelen, zich aan de nieuwe regeling hebben onderworpen. De Staatskommissie, menen de tegenrapporteurs, houdt bij de vraag naar de bevoegdheid der onderwijzers, om zich omtrent de voor- en nadelen van een spellingstelsel een zelfstandig oordeel te vormen, te weinig in 't oog, dat de tegenwoordige spellinghervorming van een geheel ander beginsel uitgaat dan die van 1865. Destijds ging het om de toepassing van een zuiver etymologies beginsel, een kwestie waarin uitsluitend taalgeleerden gezag hadden; tans juist waait de wind uit een andere hoek, en acht men het overbodig en onprakties, etymologiese geleerdheid vast te leggen in spellingonderscheidingen. Dat dit beginsel, in te voeren bij het onderwijs, op pedagogiese gronden de voorkeur verdient boven het beginsel, dat in sterke mate bij De Vries en Te Winkel voorzit, erkent elk onderwijzer. Doch dat ditzelfde beginsel, om grote sprongen te vermijden, noodzakelik takties moest worden beperkt, bleek al uit de eerste tegenstand. Doch over de mate van die beperking behoeft men geen taalgeleerde te zijn, om mee te spreken. Juist van de mannen van de praktijk had men nodig, hun stem te vernemen. Voor vijftig jaar was het spellingvraagstuk - opgeworpen ter wille van een wetenschappelik Woordenboek! - in hoofdzaak wetenschappelik; nu is spellinghervorming - aan de orde gesteld ten bate van het onderwijs - allereerst van praktiespedagogiese aard.
Om aan te tonen, in hoeverre de gangbare spelling een drukkende last voor het onderwijs is, noteert de heer Wirtz, - tevens als een antwoord op hetgeen de Staatskommissie opmerkt over de wenselikheid, naar welke methode het aanbevelenswaardig is de spellingsregels in te prenten, - dat, ook al oefenen zich de leerlingen in de kunst van zuiver spellen door afzien en zelf-doen, zij niettemin een eindeloze reeks van oefeningen te doorworstelen hebben, terwijl zij bij de invoering van de Vereenvoudigde de helft van het tans strikt nodige grammaticaal onderwijs zouden kunnen besparen: een slotsom, waartoe ook de heer Van Strien in zijn brochure Het nieuwe taalbegrip en de taalvorm is gekomen.
Gewezen wordt op wat Frater Jos.M. Reynders in zijn Handleiding bij het Nieuwe Taalboek op de Lagere School als zijn bevinding uitspreekt, en daarnaar zijn onderwijs inricht; alsmede wat Dr. H. Weststrate,
| |
| |
inspecteur der Vereniging voor Chr. Nat. Schoolonderijs als zijn konklusie aan een volkomen met hem meegaande vergadering van onderwijzers voorlegt, terwijl met instemming de woorden worden aangehaald van Jan Ligthart (in zijn brochure Vereenvoudiging van het Volksonderwijs in Nederlandse Taalvormen, 1911), dat, ‘wanneer ook de lagere onderwijzers zich schaarden onder de vereenvoudigers zij daarbij niet dachten aan eigen belang, want geen gemakkeliker onderwijs dan het dresseren tot vormenvastheid: hoe werktuigliker het onderwijs, hoe minder inspanning het van de leiders eist. En een dikke grammatica is een langdurige werktuigelikheid. Maar - in het belang der jeugd van nu en van nog jaren na ons. Vereenvoudiging van de spelling is voor haar het wegnemen van balen stro, die ze jaren lang mee moet torsen en waaruit ze nooit een enkele graankorrel meer kloppen kan: ezelswerk.’
Wat de Staatskommissie ook onnodig achtte, was, om nota te nemen van het principiëel verband tussen spellingvereenvoudiging en taal- onderwijshervorming. Ook dit wordt in het naastliggend rapport in 't licht gesteld. Ofschoon de kwestie elders uitvoerig en zaakrijk behandeld is, is de bladzijde, welke kort en helder de verhouding tussen taal en taalaanduiding bepaalt, als een resumerend overzicht van biezondere waarde. Zij herinnert, dat elke spelling in den beginne een zo nauwkeurig mogelike, en dus fonetiese aanduiding is, maar ten gevolge van de noodwendige taalevolutie, langzamerhand etymologies wordt, d.w.z. de taalvormen aanduidt die vroeger bestonden; en dat de spelling de wijzigingen in de levende taal slechts op een afstand mag volgen. Dat dit soms over het hoofd werd gezien, is voor een groot deel te wijten aan de toongevende beoefening van de ‘dode’ talen, waarbij men de klank niet kende of niet begeerde te onderzoeken, maar de overgeleverde lettertekens op vaak willekeurige wijze ‘uitsprak’. Daaruit kon een taalbeschouwing ontstaan, die van de letter uitging, met een omkering van de natuurlike verhouding, en, die zeer ten onrechte ook toegepast werd op de levende moedertaal. Wel werd de studie van andere levende talen een nuttig korrektief, omdat bij 't spreken van b.v. Engels of Frans de schrijfwijze nooit de doorslag mag geven. Maar de studie van de moedertaal bleef nog zeer lang onder de invloed van de verouderde taalbeschouwing: de konventionele spelvorm werd het meest wezenlike van de taal beschouwd; afwijkingen daarvan waren taalfouten; naar het ‘zuiver’ schrijven werd de taalkennis van de leerling in de eerste plaats beoordeeld. De eerste wetenschappelike beginselen, die op grond van een nieuwere taalwetenschap een fundamentele verbetering van het taalonderwijs
| |
| |
bepleitten, voegen de Rapporteurs er bij, werden hier te lande neergelegd in het tijdschrift Taal en Letteren, opgericht in 1891, waarbij de leiders zich konden beroepen op een werk als Paul's Principien der Sprachgeschichte en op de bezielende pedagogiese denkbeelden van Prof. Hildebrandt, in zijn boek Vom deutschen Sprachunderricht. Doch de beginselen werkten, vooral bij het Lager Onderwijs, slechts langzaam door, alleen in de laatste jaren is, gelijktijdig in het openbaar als in het biezonder onderwijs, een duidelike verbetering merkbaar.
Die verbetering laat zich levendig gevoelen in het nieuwe leesonderwijs, dat hiermede - ook als een herstel van een verzuim door de Staatskommissie - een verdiende beurt krijgt. Het oude lezen was in hoofdzaak een letterdienst; in zoverre, dat er gestreefd werd naar het mooie lezen aan de hand van in auteurs-taal geschreven leeslesjes, die al te dikwels, omdat zij met een goede bedoeling de leerlingen in de kinderomgeving hielden, juist door de daarmee disharmoniërende ‘deftigheid’ een in onze dagen komieke uitwerking uitoefenen. Het nieuwe lezen beoogt echter: het rekonstrueren van het levende woord, met behulp van de lettertekens. Zodoende week de ‘schrijftaal’ voor de natuurlike kindertaal: en niet langer de letter, maar de werkelik gehoorde klanken van 't beschaafde spreken gaven de norm bij het lezen. Wel is zulk leesonderwijs zeer goed mogelik bij de lastigste spelling, en kan de leerling steeds achter de zonderlingste spelvorm zijn eigen taalvorm leren herkennen. Maar even duidelik is het, dat de vereenvoudigde spelling meer in harmonie is met zulk een leesonderwijs, dan de oude. In dit opzicht is de nieuwe spelling gemakkeliker, tevens juister en daardoor beter.
Met het natuurliker lezen wordt tevens het natuurliker ‘stellen’ gebaat. Rechtstreeks zal bij het toepassen van de Vereenvoudigde een leerling zijn woorden onbevangener schrijven; middellik zal bij de toenadering tussen zijn kindertaal en de gewone lagere spreektaal, het kind zijn eigen woorden, zonder het drukkend gevoel van een ‘kunst’ kwekende kritiek, gereder in zijn gedachtenuiting tot hun recht laten komen. Terecht merken daarbij de schrijvers op, dat de uitdrukkingsmiddelen zich gaandeweg met de kinderlike geest ontwikkelen, en op later leeftijd de meer gevorderden ook andere soorten van taal leren verstaan, - en zo nodig, ook leren gebruiken. Behalve dat het stelonderwijs nog beter tot zijn recht zal komen wanneer men tijd uitspaart bij een gemakkeliker schrijfwijze.
Dit laatste geldt ook het spraakkunstonderwijs. Bovendien kan een eenvoudiger schrijfwijze er toe leiden, gemakkeliker andere inzichten omtrent wat spraakkunstonderwijs zou kunnen zijn, bevorderen. De
| |
| |
tegenwoordige ‘spraakkunst’ legt het zwaartepunt in de regels, die voor de zuivere toepassing van de gangbare schrijfwijze noodzakelik zijn. ‘En juist deze regels zijn, naar de hedendaagse taalwetenschap, veelal meer geschikt om het ware grammatiese inzicht te belemmeren dan te ontwikkelen. Ze wekken de schijn dat de grammatica, buiten de taal om, door geleerden geregeld kan worden, of dat de taal iets veronachtzaamt dat “eigenlik”, d.w.z. volgens kunstmatige regels, in acht genomen dient te worden. Daarom vinden de pogingen om kunstmatig voor het algemene gebruik, op het papier, onderscheidingen in stand te houden die de levende taal sinds lang niet meer kent, geen steun meer bij grammatici, die op modern-wetenschappelik standpunt staan. Een schrijfwijze die de werkelik-gehoorde taal in de beschaafde kringen nadert, en dus met de ware taalgrammatica in harmonie is, zal daarom voor het onderwijs niet alleen gemakkeliker zijn, maar ook voor het echte grammatiese inzicht bevorderlik.’
Omtrent de vraag, in hoeverre de oude spelling, zoals dikwels wordt beweerd, bevorderlik is voor het aanleren van vreemde talen, wordt de lezer verwezen naar de heldere uiteenzetting van P. Valkhoff in het artikel De dienstbaarheid van de moedertaal in Jaargang III van dit Tijdschrift, terwijl tegen een mogelike staatsdwang, uit pedagogies oogpunt gezien, twee argumenten worden aangevoerd, het ene geopperd door Prof. Dr. D.C. Hesseling in een artikel over Regeling van de Spelling in De Amsterdammer van 13 September 1908, het ander onder 't oog gebracht door Dr. E. Kruisinga in Vereenvoudiging XV, blz. 42.
Wanneer wij aan het pedagogiese stuk van de heren Wirtz en De Vooys een ruime plaats verlenen, wensen wij daarmee niets te kort te doen aan de verdiensten van andere medewerkers, terwijl in geen geval ongelezen mag worden gelaten het slotstuk Bemiddeling, waarin door Dr. Kollewijn het standpunt van de Vereenvoudiging tegenover de bestrijders van de spellingwijziging in de geest der ‘Voorstellen’ worden uiteengezet en gehandhaafd. De ganse bundel blijft, naast het vele, dat door de ‘Vereniging’ en door de voorstanders der Spellingbeweging is te berde gebracht, een leerzame bundel, die de zaak alweer verder brengt, en niet zal in gebreke blijven de weifelenden te overtuigen en de gewonnenen in hun overtuiging te steunen.
J.K.
|
|