De Nieuwe Taalgids. Jaargang 7
(1913)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 225]
| |
Taal is klank.
| |
[pagina 226]
| |
koffiehuizen, de markten, het omgaan van de mensen met elkaar op straten en pleinen; overal gesprek, overal gedachtenwisseling in geklank van Taal! Taal noemen we, al dat geklank waarmee al wat Mens is, Groenlander of Nederlander, Markervisser of Drentse heibewoner, de een den ander zijn gedachten meedeelt. Zo krijg je dan natuurlik Groenlands en Nederlands, Markens en Drents. En zo heb je dan ook de taal van het Beschaafde Spreken in Nederland, want je hebt in een land nog weer verschillende soorten van Taal, daar praten we later wel eens over. Nu weet ik wel, je kunt een gedachte soms nog wel op een andere manier dan met woorden uitdrukken, b.v. als je iemand de vuist toesteekt of als je met een stille beweging, een stil gebaar de vinger op je mond legt, gebarentaal - en zo zijn er nog wel meer soorten van taal - maar de taal waarmee we altijd onmiddellik klaar staan, die je helemaal niet uit het algemene dagelikse mensenleven weg kan denken, De Taal, dát is de snelle taal van onze lippen, die van mond tot oor gaat, het luide, klinkende woord met zijn zinnen en zinnetjes, die als van zelf schijnen te komen, waarop we ons nauweliks schijnen te bezinnen, en die we opvatten en verstaan op straat, in school, in de vergadering zo gauw het maar gesproken is. Ik zou er wel ongelukkig aan toe zijn als ik al wat ik nu gezegd heb, hier op het bord had moeten schrijven. Zou ik er mee klaar zijn gekomen? Maar.... ik hád het kunnen schrijven. Pas nu op, nu moeten we't over 't Schrijven hebben, weet je wel, het Schrijven van de Taal. Ik heb tot iemand iets te zeggen - maar ik ben niet bij hem, ik kan hem ook in de allerverste verte niet beroepen. Mijn goede kennis vertrekt morgen naar Amerika maar ik moet hier zijn en ik kan hem het laatst Vaarwel niet toespreken. Wat doe ik nu? Ik schrijf, ik telegrafeer hem: Vaarwel! (daar staat het: op bord!). Als hij mijn telegram openvouwt, leest hij, en nu is mijn woord tot hem gekomen, hij weet dat het in stilte tot hem gesproken is. Wat heb ik nu eigenlik gedaan? Vaarwel is klank - maar er zijn verschillende klanken nog weer in te onderscheiden: v-ā-r-w-è-l. Nu heb ik voor elk van die klanken een geschreven teken genomen, tekens, die bekend zijn aan mijn vriend. Achtereenvolgens, naar de klanken komen in het woord, staan daar nu de tekens v-aa-r-w-e-l, ik heb het hele woord met zoveel tekens als er klanken in zijn, aangeduid, mijn vriend leest er uit het gesprokene woord. Maar let nú eens goed op! Heb ik het woord zelf op papier gezet? Denk er aan, het woord is klank! Ik kán een woord niet op papier zetten. Een woord is klank, ik kán een woord niet | |
[pagina 227]
| |
zien, ik noem ‘klank’ juist datgene wat niet voor mijn oog is maar voor mijn oor, een blinde kan horen. En ik kan een woord dus ook niet afbeelden, 't is niet af te beelden, een wijsje van een lied kan je niet tekenen, een concert kan je niet schilderen. Dus is het geschrevene vaarwel hier op bord en in de brief en het gedrukte in het boek ook niet het woord zelf en evenmin de afbeelding er van. We moeten dit nog veel beter gaan begrijpen maar we kunnen nu toch al wel afspreken: Schrijven is Taal met tekens aanduiden. Wat ik nu gezegd heb allemaal, die zinnen met hun woorden, de ene na de ander, als ik dat alles, evenals het enkele Vaarwel, met tekens voor al die klanken aanduidde, dan had ik het geschreven. - Hier eindig ik mijn les. Wil mij veroorloven, D. en H., nu af te breken voor een paar opmerkingen. Eerst dit: ik had eens een kollega, een heel geleerd man, die, pas docent geworden - hij is het nu niet meer - gaarne weten wilde hoe ik in de eerste klasse les gaf. Ik zeide: ‘In de eerste klasse draait alles hierom dat de jongens leren er van uit te gaan dat de Taal klank is en....’ Hier viel hij mij vrolik in de rede met: ‘Jawel, daar heb ik voor gezorgd, dat heb ik hun in de eerste les gezegd.’ Het was een heel goeie man en ik zou niet graag iets kwaads van hem zeggen maar hij had het beste bewijs geleverd, dat hij geen besef had van de zaak waarover 't ging. Want ‘zeggen’ doet hier niets. Wat is nu ‘zeggen’? Zeven, acht jaren lang zijn de leerlingen uitgegaan van de letter, hebben de letter als het eigenlike en wezenlike leren beschouwen en dit is een onbewust werkende hebbelikheid van de geest geworden. Woorden en zelfs in onbezielde woorden vervatte argumenten vermogen niets tegen de dwingende macht van een duizendmalen gedachte verkeerde verbinding van voorstellingen. De leerlingen moeten met eigen ogen de verhouding van spraakklank en letter anders gaan zien en een innige belangstelling bij hun is daartoe nodig. Die belangstelling moet gewekt worden. En dán komt het er op aan, dat de nieuwe verbinding van voorstellingen voortdurend, heel het jaar door, met bewustheid telkens op nieuw gedacht, op nieuw voltrokken wordt, alleen zo kan de oude hebbelikheid overwonnen worden, kan een nieuwe goede gewoonte ontstaan. Hierop moet het taalonderwijs van het eerste jaar bepaald ingericht zijn, hoe dit bij mij is, zou ik U nu mededelen. Strenge eis is het hierbij, de dingen scherp te benoemen. Onze terminologie moet zo juist zijn als mogelik is. Het is fataal, als de man die anderen onderwijzen moet, er voor zich zelf niet op uit is om voor zijn denkbeelden de adaequate uitdrukking ook te hebben. Als ik jonge mensen scherp zal leren onderscheiden, als ik expres met hen op terreinen ga waar ze zich | |
[pagina 228]
| |
daarin oefenen kunnen, dan moeten we samen natuurlik ook scherp benoemen. Ik heb veel overigens welgemaakte personen ontmoet, die het volstrekt niet nodig oordeelden dat in de wetenschap en in de school de termen juist zouden zijn. Het is mogelik dat sommige genieën er voor zich zelf niet om geven, maar het is ook een vast kenmerk van hen die dromen, dat ze met zulk een gemak de ene term voor de andere aanvaarden, waarbij ze dan, attent gemaakt, de gewoonte hebben van op koelante wijze en met vriendelike glimlach mee te delen, dat het eigenlik allemaal hetzelfde betekent, dat men immers allemaal hetzelfde bedoelt. En ook dit is noodzakelik, als we 't bereiken zullen dat het nieuwe denkbeeld een werkzaam beginsel wordt in de jonge hoofden: dat het in al mijn onderwijs tot zijn recht komt. Ik denk nu vooral aan het grammatikale. Dus wij zeggen dat het zwakke verleden deelwoord altijd een t heeft, zwakke verleden deelwoorden die d zouden, hebben, bestaan er niet: dat het er net mee is als met hart substantief en hart adjektief, als met zoet en goet, die (alle vier woorden!) ook t hebben op 't eind: het aardige is dat hart substantief en zoet ook t hebben in de verbogen vormen, harten, zoete - maar hart adjectief en goet in de verbogen vormen veranderen, met d voor den dag komen: zo ook bij de zwakke verleden deelwoorden: gestraft en gehoort en gedoot hebben t alle drie en dit is eigenlik niets biezonders, het moet wel, want in 't Nederlands is er nooit d op het eind, maar aardig zijn de verbogen vormen: gestraft, gestrafte komen overeen, maar gedoot, gedode komen niet overeen: 't grammatikale feit is dus heel anders dan het in ‘gedood’, ‘gedode’, ‘gestraft’, ‘gestrafte’ (op bord geschreven!) lijkt te zijn. Hier zegt de welbekende ouwe taalman: ‘Dat zeg ik ook, je schrijft goed met d om goede’, maar mijn jongens verheugen zich innig als wij samen en zij voor 't eerst van hun leven, zo kalmpjes konstateren dat er geen verleden deelwoorden met d zijn en dat het aardige van goet, goede zit in 't niet overeenkomen, tegenover zoet, zoete. In de grammatikale lessen, waartoe de Cosijn-oefening ('t Schrijven van de Taal) geregeld aanleiding geeft, wordt aldus het denkbeeld van de prioriteit van de klank kort en goed toegepast. Ik wil nu mijn les voortzetten. Ik doe alsof ik tegen mijn jongens en meisjes spreek. Een voornaam punt is dat ze een goed idee hebben van wat een teken is, want het lijkt wel erg eenvoudig ‘een letter is een teken voor een spraakklank’, maar ik heb dikwijls gekonstateerd dat het werd nagepraat maar niet begrepen. Schrijven was dus: een manier om Taal met tekens aan te duiden, en wel met tekens voor de klanken die er in het woord zijn. Zou | |
[pagina 229]
| |
ik de klanken van een woord nog wel anders kunnen aanduiden dan door schrijven? [Wij doen dit nu door afgesproken kloppen of stampen met de voet. Wij doen het door verschillende bewegingen met hand, arm en vingers: ik zeg b.v. dat mag niet door middel van zeven van te voren afgesproken handgebaren, voor t b.v. leg ik de top van de wijsvinger tegen de tip van mijn neus, etc, wat natuurlik zeer grappig gevonden wordt.] Zie nu goed in dat het precies hetzelfde is of ik de klank ‘t’ aanduidt met de vinger aan mijn neus of dat ik daarvoor een schrapje maak, het welbekende schrapje, of dat ik tweemaal tik. 't Hangt er maar van af, hoe we afspreken. En wie heeft er nu vroeger op school nooit eens geheimschrift gemaakt met heel andere dan de gewone letters? Want, nie-waar, voor t en p en a zouden we ook andere tekens kunnen afspreken. Zouden we 't hele ABC, 't hele alphabet, niet kunnen omkeren en voor klank a het teken z nemen, voor klank z het teken a, en zo voort? Dit zou kunnen. Ieder die postzegels verzamelt, kan weten dat niet alle volken dezelfde tekens voor de klanken van de taal gebruiken. Vroeger, als jongen, dacht ik altijd, dat de Fransen geen woorden met ‘k’ hadden (behalve dan een paar, zoals kilomètre, kermesse, kiosque). Was dat nu zo, of was dat nu niet zo? Dus de Fransen hebben er een ander teken voor! Met het Franse teken C is er nog iets heel aardigs, waaraan je prachtig zien kan, dat zo'n teken eigenlik alles betekenen kan. Wat? Juist, het staat voor de k en voor de s. Dit zijn nu toch heel verschillende klanken! In 't schrijven van Frans duidt je de s dus in 't ene woord aan door het teken ‘s’, en in 't andere woord door 't teken ‘c’, en die ‘c’ is dan ook nog 't gewone teken voor de spraakklank k. We zien dus dat een zelfde klank wel door verschillende tekens wordt aangegeven en dat omgekeerd een zelfde teken voor verschillende klanken staan kan. Neem eens de twee woorden (klank, denk er aan!) pyramide en Egypte, die we allebei met ‘y’ schrijven. Dus ‘y’ heeft twee waarden; als in 't schrijven Egypte en pyramide schijnen overeen te komen, dan is dat maar schijn. Cilinder wordt wel met ‘i’ en wel met ‘y’ geschreven; dat lijkt verschillend maar er is toch maar één woord cilinder, er is dus geen werkelik verschil. En, denk nu eens even na: hebben wij eigenlik voor verscheiden klanken niet heel verschillende tekens? Denk eens aan ‘a’! Goed: de schrijf-‘a’ en de druk-‘a’, en de hoofdletter. Ga nu maar verder na, 't wijkt soms verbazend af. Of 'k nu 't woordje ‘een’ gewoon geschreven of met hoofdletters geschilderd zie, 't is hetzelfde woordje een, dat bewijst heel duidelik dat die letters het woordje niet zijn. De lettertekens kunnen veranderen zonder wat anders te betekenen. In 't vlugge | |
[pagina 230]
| |
schrijven is de dwarsstreep van de ‘t’ die er oorspronkelik net boven overheen ging (de hoofdletter!), in 't vlugge schrijven is die streep er doorheen gekomen, zo kreeg je onze gewone ‘t’. Maar met die t, met dat afzonderlike streepje er door, kon je nooit in enen door schrijven en zo wil de vlug schrijvende hand toch doen en onwillekeurig is het tot in enen door schrijven gekomen: die andere, derde t ontstond! Maar de t-klank bleef dezelfde, tekens zijn maar tekens. [Ik wenste hier wel even op te merken, dat er ook over de alphabet-letters op de aangegeven manier een aardige les is te houden, waarbij de leerlingen al weer zelf aan 't werk worden gezet: men denke aan de verschillende d's, van de delta uit. Ik merk er bij op, zoals de Akademie nog altijd de klanken en de psychologie verwaarloost in de studie van de Taal en Letteren, zo verwaarloost zij de geschiedenis van het Schrift, alle drie wetenschappen die ook voor een goed elementair, geestelik vormend onderwijs noodzakelik zijn.] Laten we nu eens kort en goed zeggen wat een letter is, je moet het precies zo onthouden: een letter is een afgesproken teken voor een spraakklank; schrijf het maar op. Een teken: dat wil zeggen, als je 't ziet, dan is dat een sein voor je om de klank t te denken. Een teken is een sein, dat weten alle jongens die Indiaantje spelen: mekaar een teken geven! Als je a ziet, dan is het een sein om de klank ă te denken. Etc. Als je ‘d-a-t’ bij elkaar ziet, dan wordt je daarmee toegeseind: dat. Een brief, en een boek, bestaat helemaal in zulke seinen. Dus: ‘Een letter is een afgesproken teken voor een spraakklank’: vóór een spraakklank: dat wil zeggen ‘in de plaats van een spraakklank’, de letter treedt voor de spraakklank in de plaats, de letter is in de brief de vertegenwoordiger van de spraakklank, die zelf niet tegenwoordig zijn kan. Ik zou ook kunnen zeggen: een letter is een afgesproken teken dat een spraakklank aanduidt. Verstaat iedereen dat woordje aanduiden wel goed? De letter beeldt de spraakklank niet af, hij duidt alleen maar aan welke spraaklank men denken moet; ‘aanduiden’ is te kennen geven, zeggen. De vriend die mijn telegram ontvangt, vindt daarin de aanduiding van 't woord dat ik in mijn hart tot hem gesproken heb, en dat zijn oor zou vernomen hebben als ik bij zijn vertrek aanwezig had kunnen zijn. Nu weten wij al drie dingen, die je goed moet onthouden: Taal is klank, aller mensen taal, De Taal, is klank. Taal schrijven is Taal met afgesproken tekens voor de klanken aanduiden, namelik met geschreven tekens, letters; - nu noemen we drukken, tekenen, schilderen, beeldhouwen en zo ook maar schrijven. Wat is een letter? - een afgesproken teken voor een spraakklank? | |
[pagina 231]
| |
Laat ik dit nu, D. en H., mijn tweede les maar noemen. Dat is het ook inderdaad maar in werkelikheid zit er in deze eerste en tweede les zoveel in, er is wel zoveel aanraking in met het leven, dat men lichtelik naar deze of die kant de grenzen eens overschrijdt en de twee lessen dan laat uitdijen tot meer. Ik sta hier niet om mijn gelijken en meerderen wijze lessen mee te delen alsof ik zelf zó'n goed docent zou zijn, wat volstrekt het geval niet is. Ik wil alleen jongere kollega's wel zeggen, dat in 't behandelen van deze dingen het aantrekkelike van een of ander onderdeel mij dikwils genoeg verleid heeft, er al te lang bij stil te staan. Er komt bij, dat men bij dit onderwijs als van zelf kontakt heeft met zijn leerlingen, ze denken zelf, bedenken, vinden, oordelen, hebben bedenkingen, delen mee, vertellen: dit moet natuurlik ook, dit is de belangstelling, dit is de zelfwerkzaamheid, en hier is nu ook de natuurlike discipline en de echte orde, waarbij de schipper alleen nog maar een oogje in 't zeil heeft te houden. Maar dit oogje in 't zeil geldt niet het minst de gang van zijn eigen gedachten. Als ik niet heel rustig ben, als het straatlawaai mij zo schandelik hindert, als de zorg je uit de school wil weg trekken, als je denken moet dat de autoriteiten het op je gemunt hebben en ik weet niet welke woorden op een vals goudschaaltje gaan, of óók als leergrage jongens en meisjes, want de jeugd háát het om verveeld te worden en onverteerbare of smakeloze kost te slikken en te knauwen, maar zij is er graag op om te klimmen en verder te komen, - óók, zeide ik, als de belangstelling van leerlingen meer schijnt te eisen, dan kan de wind der gedachte te hevig of te ongeregeld werken, dan raakt het roer wel aan 't mallen. Wie weet het niet? Maar juist als veel stof voor de hand ligt, het onderwijs op het leven zelf ingaat, en er kontakt is met de klasse, juist dan is het gevaar groot voor uitweiding zelfs die ons de eerste klasse met de derde doet verwarren. Uit eigen ondervinding zou ik de gevaarlike punten aan kunnen wijzen. Ik wil nu overgaan tot de derde les: [Ik schrijf op bord ‘a’]: Dit is dus niet de a zelf, want a is een klank en een klank kan je niet schrijven. Maar dan is ook dit hier [ik schrijf het woord ‘dat’] niet het woord dat zelf en de geschreven zin ‘Wat is dat’ is niet de zin zelf. En nog een stap vérder gaan we: De boeken, ons Leesboek b.v., maar ook het Geschiedenis- en het Algebra-boek en de krant, en het belasting-biljet, bevatten niet de Taal zelf, 't is alles Aanduiding, tekens. Dit maakt nu een boek juist tot zo iets aardigs. 't Is als 't ware een kistje, dat je open doet en dan zie je niets dan hele legers van zwarte tekens: komen daar | |
[pagina 232]
| |
nu een paar Nederlandse ogen boven, dan onstaat er Taal, alles wordt Taal - maar waar ontstaat die Taal? - binnen in je, in ons bewustzijn zoals men dat noemt, in onze geest. Als wij de twee tekens ‘D-e’ maar zien, dan denken wij al het klankwoord de; ‘d-a-t’ wordt onmiddellik stil in ons het woordje dat; het rijtje ‘D-e b-o-t-e-r i-s d-uu-r’ wordt, al lezen wij ook stil, tot die bekende woorden die wij dageliks spreken en horen spreken. Want, nie-waar, wij kunnen ons ook vóórstellen, stil vóórstellen, dat wij iets horen; zo doen wij als wij lezen. Nu kan er uit een Nederlands boek alleen Nederlands ontstaan bij iemand die zowat Nederlands kent en daarbij de waarde van de tekens bij ons. Als iemand die geen Frans kent in een Frans boek zit te turen, dan geeft hem dat hoegenaamd geen idee van Frans. En de Russiese en Indiese letters op de postzegels verraden je geen woord Russies of Indies. In de letters en dus ook in het boek, is maar aanduiding van Taal, niet de Taal zelf. Denk nu eens aan al datgene wat ons tegenwoordig in de leesles bezighoudt, aan al dat biezondere in de opeenvolging van de woorden en syllaben [uit de leesles weten de leerlingen ongeveer wat een syllabe is],Ga naar voetnoot1) aan de beweging en de muziek in de klankreeksen van de Taal, aan het Rythme. In rechte, eentonige rijen en regels staan de letters daar, zoo saai en rechtvaardig dat de jongens er onwillekeurig saai van gaan lezen. Maar hoe is het als je iemand hoort spreken, ook al ís hij een beetje saai? Hoe is het in het echte goeie, in het mooie lezen? Zéker, daar zijn toch wel enkele tekens in 't boek die op 't Rythme betrekking hebben, 't is heel goed opgemerkt, uitroepteken, vraagteeken, en ook punt en komma, uitstekend opgemerkt al weer, maar als we de hele gang van de zinnen wilden aangeven, als we om zo te zeggen 't boek op muziek wilden zetten, dan zouden we ook niet een massa tekens nodig hebben! En zouden we dan de taal zelf in 't boek hebben? Zo min als de muziek op het blad papier. Nu zullen we eens een mooie proef nemen, eens kijken of iedereen, alles goed begrepen heeft. Piet, zet jij eens de ē en de s op het bord en jij, Toos, het woord roos. [Ze rekenen zich natuurlik verplicht om te weigeren en iedereen is 't er mee eens, dat dit nu verder niet meer kan, en ik houd mijn hart vast, dat ze zich soms door een andere leraar ervoor op den brandstapel zullen laten brengen]. In orde, zeg ik, er gaat niets af, het woord-zelf, en de ē en de s zijn nooit op het bord te brengen. Maar hier heb ik nu het geschilderde | |
[pagina 233]
| |
levensgrote portret van m'n grootvader. Kan ik nu niet zeggen: Dit is m'n grootvader? Begrepen? 't Is dus nog niet zò gek om ook die tekens hier het woord en de zin te noemen en zoo spreken we ook gerust van een Frans en een Nederlands boek. Maar let wel, 't is toch altijd bij wijze van spreken, om zich kort uit te drukken. Ik mag, als ik tonen zal verstand van Taal te bezitten, nooit vergeten dat dit hier niet in werkelikheid de a is, dit ‘d-a-g’, niet in werkelikheid het woord dach, en nooit denken, als 't er op aankomt, dat de taal in zijn volle werkelikheid op de bladzijden van het boek zou te vinden zijn. Iemand die dit vergeet (of die geregeld vergeet om er om te denken), doet iets dergelijks als een jongetje dat voor zijn geschilderde grootvader een nieuwjaarsgroet zou opzeggen omdat men gezegd had: Dit is je grootvader. Neen, hij doet nog verkeerder. Want het portret lijkt op de grootvader, geeft hem in schijn wéér. Lijkt het teken ‘a’ op de a, hebben de tekens ‘s-c-h-oo-l’ gelijkenis met school? Is hier wel iets van gelijkenis? Neen, want voor ‘a’ kan ik even goed ‘A’ of ‘a’, of als we 't afspreken ‘B’ of een kruisje schrijven en zo ook als ik ‘school’ wil schrijven, 't Kan op oneindig veel andere manieren. Wat is ook weer de zaak? A is een klank en school is klank en een klank kan niet afgebeeld. Tussen a-klank en a-teken is geen ander verband dan dat het is afgesproken om, als we het teken zien, aan de klank te denken; ander verband is er niet. Dus we kunnen niet zeggen: teken a staat tot de klank a = het portret staat tot de grootvader. Maar nu de kaart van Nederland die daar hangt!? Geen mens heeft er natuurlik iets tegen als iemand het een afbeelding noemt. Maar nu moeten we 't eens náúw némen. Denk nu aan de grootvader!... Neen, precies: die rivieren, die gele stippen voor de steden, die kwasi-bergen, enz.! Ik krijg zin om nu ik voor 't portret 't woord afbeelding gebruik, voor de kaart een ander woord te kiezen. Wat zou het kunnen zijn? Afbeelding zegt te veel. Wat dunkt jullie van voorstelling? Nu vraag ik: is deze vergelijking goed: het teken, ‘a’ staat tot de klank = deze kaart van Nederland staat tot Nederland? [Ze vinden het niet goed]. Scheelt het véél? Het scheelt oneindig veel; waarom? Bij de kaart is er werkelike overeenkomst: iedereen 't er mee eens? - de kustlijn, de grenzen etc. etc. Hoe kan hier overeenkomst zijn? Nederland is iets zichtbaars; als je er met een ballon boven komt, dan zou je 't zo kunnen zien liggen, en dus kan je 't, als je 't niet wilt afbeelden, met lijn en kleur voorstellen. Maar klanken, wat voor 't oor is, wat niet zichtbaar is, zoals a, e, s, p, schop, krijt, waar ben u, goeie morgen meneer, dat is met géén tekens, met géén halen en krabbels voor te | |
[pagina 234]
| |
stellen. Dus deugt ook onze tweede vergelijking niet, zulke hemelsbreed verschillende dingen moeten we zo goed mogelik uit elkander houden. Als we 't met een woord willen uitdrukken wat teken en spraakklank met elkaar te maken hebben, dan moeten we er prijs op stellen er een te kiezen, dat zo juist mogelik is. Dit is voorál nodig, ómdat de taal en het schrift zoveel verward worden. Dan denkt men dat de woorden uit letters bestaan, dat de Nederlandse taal uit de vierentwintig letters van 't ABC bestaat. Of iemand meent dat hoet, hart, verhuist op een d uitgaan, hij verbeeldt zich vast een d te hóren óók. Er wordt wel eens geleerd dat er vijf klinkers zijn: a, e, i, o, u. Laten we eens even nagaan: nu moeten we woorden zoeken met een of andere klinker: matten, maten, met, meten: hoor je dat dit geheel verschillende geluiden zijn? ă, ā, ĕ, ē, dat zijn er al vast vier.Ga naar voetnoot1) Verder maar: pit, piet, put, Truus. Nóg meer: zon, zoon. Hoeveel hebben we er nu? Tien. En er zijn er nog meer; [ŏ, ō, ò, oe, eu worden er natuurlijk nog buiten gehouden, dat zou nodeloze uitweiding geven]. Hoe zit dat nu met dat vijf? Goed, mooi, er zijn vijf tekens, maar van die heldere geluiden midden in de woorden zijn er meer dan vijf. Menigeen denkt: dat Frans is toch een aardige taal, dat er helemaal geen k in 't Frans is; hij denkt aan de letter, en aan de klank denkt hij helemaal niet. 't Is natuurlik een kolossale vergissing als je Schrift en Taal door elkaar haalt, uit het oog verliest het verschil tussen een zaak en het afgesproken teken voor die zaak. 't Komt er dus ook heel erg op aan, dat men scherp uitdrukt wat een letter eigenlik is, wat de verhouding is van het Schrift tot de Taal. Versta jullie dat woord verhouding wel? [Dit is een moeielike term voor de jongens, evenals zich verhouden]. Verhouding wil zeggen: wat twee personen of twee zaken met elkaar hebben uit te staan: b.v. de Kommissaris staat in zekere verhouding tot de agenten, in een heel andere verhouding staat de Kommissaris tot de Inspekteur, want de Inspekteur is geen agent; denk nu aan de meester en de jongens.... goed, de direkteur en de jongens, Simonis (de concierge) en de jongens, en de direkteur en de concierge, allemaal verhoudingen. En nu is de verhouding van de meester tot de jongens ook anders dan van de jongens tot de meester, let daarop en denk ook aan ouders en kind, kind en ouders! In plaats van verhouding zegt men ook wel betrekking; en als iemand in betrekking gaat, dan krijgt hij ook wat te maken met anderen, dan komt hij in zekere verhoudingen. Goed nu. Hoe nu de verhouding | |
[pagina 235]
| |
is van het Schrift tot de Taal, dat weet jullie al; 't goeie woord daarvoor kennen jullie al van de vorige les. Maar wil ik het nog eens zeggen? De letter is niets meer dan een sein, een teken, een wenk als 't ware: de letter geeft de spraakklank aan, duidt hem aan; of ook, de letter betékent de spraakklank, betekenen komt van teken. 't Geschreven woord is niet het woord. Ik mag wel zeggen: daar staat het woord roos, maar dan moet ik goed zorgen, dat jullie weten wat het zeggen wil. En wat voor zo'n woord geldt, dat geldt van zelf ook voor een heel boek. [Ik wil hier even opmerken, dat ik vermijd termen als: de betrekking van letter en spraakklank is niet wezenlik, of het verband is geen innerlik verband, die veel te abstrakt zijn]. Nu nog één stapje verder. Tussen het portret en de grootvader is verband, nie-waar? - natuurlik. Tussen de kaart en ons land is ook verband. Verbánd - van welk werkwoord zou dat komen? Van verbinden. Die twee dingen zijn niet los van elkaar, ze zijn verbonden. 't Verband tussen portret en grootvader is anders dan bij kaart en land, weet je nog? Nu.... asjeblieft...: teken a (daar staat het!) en.... hoor, a. Is daar verband tussen? 'k Zal 't iedereen, op de rij af, vragen. Even denken! [Ik neem de proef]. Sommigen zeggen: geen verband. Pas op: [Ik schrijf ‘de’ op bord]: welk woord heb ik gedacht, Piet? [Ik schrijf ‘hond’ op bord]: welk woord bedoel ik, Kees? Ik kan niet zo gauw een woord op bord schrijven, of jullie weten wat het is. 't Gaat om zo te zeggen bliksemsnel. Het teken telegrafeert je de klank over! Is er nu verband of geen verband? Zijn het teken en de klank los van elkaar of niet? Natuurlijk is er verband! Wát voor verband? 't Is zo afgesproken. 't Is afgesproken dat als ik a bedoel, ik dit teken geef: ‘a’; als ik s bedoel, dit: ‘s’; en als jullie mij een briefje schrijven, doe je net zo. Wie hééft het met je afgesproken? De meester is de man die je, als je behoorlik je taal machtig was, dat grote geheim meedeelde van de tekens, die tovertekens die de grote mensen onder elkander hebben en waar je in de wereld niet buiten kunt. Je eerste school is thuis, daar leer je de taal, van je moeder, want je vader is de dijk op, de wereld in; taal léér je uit het gebruik, niet van buiten uit een boek, het begon al in de kinderstoel. Naar school gaan dat wil zeggen: een trap hoger, de taal leeren aanduiden en lezen leren, dus de tekens leren. Maar dat gaat niét zo van zelf, dáár hebben ze een aparte man voor, de onderwijzer. Die spreekt ze nu, voor je vader en moeder en de andere grote mensen, met je af, dezelfde tekens die zij hebben, en dan schrijf je wat later met Nieuwjaar een mooie Nieuwjaarsbrief, | |
[pagina 236]
| |
om te laten zien hoe ver of je al ben. Is 't niet aardig? Onlangs stond langs de weg, daar en daar, op een groene blind geschreven, in twee regels, een beetje schuin maar erg regelmatig en de letters allemaal even groot: Ik heb van de meester een stukje krijt gekregen. 't Was met krijt geschreven. Dat kind had zo verdienstelik op bord geschreven, dat de meester het op een echt natuurlike manier met een stukje krijt beloond had, dan kon het kind nog meer schrijven. En nu hier op de blind aan de Karnemelksloot, daar had het zijn stille trots luidop voor zich zelf uitgesproken en wéér móói geschreven. Herinner júllie je nog iets van die eerste schrijftrots? - En, Betsy, waar hebben onze vaders en moeders de tekens van daan? - Natuurlik; maar als we nu zo eens doorvragen, waar komen we dan uit? Daar zal ik bij gelegenheid eens wat van vertellen. [Ongelukkig weet ik er veel te weinig van]. En, zou je nu je gedachten nog anders aan elkaar kunnen laten weten? Kijk, de gewone manier is: in de taal de hoofdklanken onderscheiden en dan voor die hoofdklanken tekens vaststellen, dat's al duizende jaren oud om zo te doen, en nu algemeen. Zou 't anders kunnen? [Nu komen de jongens met bericht omtrent de Indianen! - Ik weer, namelik als ze me al niet voor zijn geweest, wat meest het geval is:] Zou je ook niet voor de dingen zelf, dus voor de rozen, de huizen, en voor de kleuren en andere eigenschappen, en voor het slapen en het vechten etc. etc. tekens kunnen afspreken? Dus let wel: wij duiden niet de dingen aan maar de namen van de dingen - maar nu de dingen zelf aanduiden! Doen we dat soms wel? [Dadelik komen ze aan met de sijfers!] Ik vertel nu dat ik altijd gelezen heb dat de Chinezen zo doen. Nu laat ik hun oordelen welke manier of beter wezen zou, en wij kijken eens even rond in het Eldorado voor kleine jongens, de ijzerwinkel, en het Eldorado voor meisjes, de galanteriewinkel: die duizende dingen! En we verheugen ons dat we geen Chinezen zijn. (Pas bracht een meisje uit I mij een stukje mee dat ze uit Eigen Haard had overgeschreven, hoe de Chinezen nu óók anders, op de gewone manier gaan schrijven. Dit had haar nu belang ingeboezemd, dat was nu begrijpelik en aardig voor haar geweest. Ik wist nog niets van die zaak af. Ik en het meisje hadden dus allebei onze voldoening). Nu vraag ik: Is het verband tussen teken en klank een sterk verband, werkt dat verband dat er is, nog al sterk? En of! Kijk hier, als ik een woord op bord schrijf, kan je niet eens verhinderen dat het klankwoord niet bij je opkomt, je moet het woord denken. Probeer maar. [Even proberen!] Je kan niet naar ‘De’ kijken, of je denkt de. Probeer nu om het woord niet te denken: ‘hond’, ‘thema’, ‘straat’: | |
[pagina 237]
| |
onmogelik, is niet? Letter en spraakklank zijn allernauwst verbonden. En toch heeft zo'n haaltje, zo'n krabbeltje, als 't er op aankomt, niets met de klank gemeen, ze zijn helemaal buiten elkaar. Ik kan een klank niet eens als klank zichtbaar voorstellen. ‘A’ is zomin a als ‘B’ a is. Vraag: hoe kan 't verband dan zo sterk werken? Heel goed: ‘je bent het zo gewoon’. Gewoonte is een tweede natuur! Zo duizende en duizende malen heb je sinds je leerde lezen en schrijven, bij het teken aan de klank gedacht en bij de klank aan het teken, dat je nu geen ‘a’ meer zien kan of de klank komt op. Wat staan er ook een macht van letters op zo'n bladzij! Omtrent het nu voorgedragene, D. en H., wenste ik enige opmerkingen te maken. Ik ben eigenlik aldoor bezig geweest met de stelling toe te lichten: Taal is klank. Het is, hoop ik, duidelik uitgekomen dat deze stelling niets, hoegenaamd niets te maken heeft met het befaamde: ‘Schrijf zo als je spreekt’, dat volgens vele ouwe getrouwe vaderlanders de een of andere deugniet geproclameerd heeft, is het Buffon ook geweest? Taal is klank geldt voor de meest ‘gekuiste’ rede, geldt voor de poëzie: Gij, Stemgeluid, op wie de Taal,
Gelijk een held in wapenpraal,
Hervoort treedt uit haar donkre woning! -
geldt even goed voor de advertensies in de krant en de opschriften van onze winkels, geldt ook voor het wetboek. De letter is slechts iets dóór dat zij teken is, teken voor spraakklank, ziehier de stelling. Wat heeft hier nu mee uit te staan - het feit dat er soorten en kwaliteiten van Taal zijn in een land: tongvallen, volksaardige stadstaal, burgerlik Beschaafd, meer gedistingeerd Beschaafd, Beschaafd losser en meer gereserveerd, allerlei kringtaal? Immers niets. - Als wij erkennen Taal is klank, dan zeggen we daarmee ook volstrekt niet: Schrijf ‘vogelnesje’ en ‘geschikste’, zonder t, ‘kinderhoofje’ en ‘beroemste’, zonder d, ‘ombekend’, met om voor on, ‘poszegel’ en ‘zichbaar’, zonder t. Als mensen uit de oude school menen dat het nu daar naar toe moet (immers ook met die Nieuwe Spelling!), dat men alles maar op de klank gaat schrijven, dan wordt vergeten dat Taal niet maar klank is maar klank met betekenis. Als ik spreek van een vogelnesje, dan is dat toch in mijn voorstelling het deminutief niet van nes maar van nest, en aan degene tot wie ik spreek, komt immers ook het deminutief van nest tot bewustzijn? - iedereen meent toch het deminutief werkelik te zeggen en te vernemen; - dat na s voor j het niet tot t-articulatie komt, is niets dan een fonetiese toevalligheid, een samen- | |
[pagina 238]
| |
treffen, wat van zelf niét in het schrift wordt weergegeven; met ‘geschiktste’, ‘beroemdste’, ‘onbekend’, ‘postzegel’, ‘zichtbaar’ is het niet anders gesteld. De goede spelling lijdt van de stelling Taal is klank niet de allergeringste last. - Evenmin vloeit daar uit voort: Schrijf in de Accusatief ‘de man’, ‘de lange man’; niet omdat Taal klank is, wensen de tegenwoordige linguisten ‘de man’, ‘de grote tuin’, ‘deze gemakkelike stoel’ te schrijven maar omdat ik nu b.v. als ik hier voor u sta te spreken, die vormen ‘dezen’, ‘wien’, ‘dien’, ‘den’ helemaal niet blijk te hébben in mijn eigenlike taal, die toch de eigenlike taal is van U allen, en van de Leden van de Eerste Kamer, en van de gezamenlike Nederlandse Professoren en van de meest gedistingeerde Nederlandse Vrouwen. Het is de stelling Taal is klank maar die het ware licht doet vallen op de natúúr van die ‘n’ in ‘op dezen gemakkeliken stoel’, daar is geen vorm die er aan beántwoordt: nu ontstaat de vraag. ‘Is er reden om evenwel aldus te blijven schrijven?’ Ik licht dit nog toe met een beoordeling van de meervoudsvormen en de werkwoordelike vormen op -en: ‘balken, kinderen, eten, wij, zij eten, wij, zij aten, gegeten’. In een groot gedeelte, in een voornaam gedeelte van ons land is in de taal van de meest beschaafde mensen, fijn beschaafde, geletterde, hoogstaande mensen, wát men maar wil, de gewone meervoudsvorm niet met -en maar met -e en de infinitieven zijn met -e en de 1ste en de 3de persoon meervoud tegenwoordige en verleden tijd zijn met -e, en 't verleden deelwoord ook. Dit kan iedereen weten die zijn oren gebruikt om te horen. Dit zijn alles volkomen beschaafde Nederlandse vormen, minstens zo goed als die met -en, ze zijn veel gemakkeliker, veel vlugger, veel leniger, al is de bekende schooltraditie dat en alleen maar goed is, omdat het ‘veel mooier’ is (waarom dan een toevallig boerenkind in de klasse uit het oosten aan de anderen ten voorbeeld wordt gesteld!) en ‘omdát het alleen maar goed is’ (de oude school is zo als men weet zeer sterk in 't betogen). Wáárom wensen nu dezelfde linguisten voor wie het een uitgemaakte zaak is, dat met ‘den, dien, dezen, wien’ gebroken moet worden, niet de meervoudsvorm op -e, niet de werkwóórdelike vormen op -e geschreven te zien? Omdat in een ander groot gedeelte van het land de oude en-vormen nog altijd de gewone zijn en de Hollandse vormen met -e hoogst oneigen voor gehoor en taalgevoel; omdat aldus in het kleine land tweeërlei boeken zouden verschijnen, boeken die niet maar door enig woordgebruik, door enige klankvariaties zouden verschillen maar die een bladzijde zouden vertonen van totaal afwijkende fysionomie, immers door ingrijpend onderscheid van grammatika. Het is door de grammatikale | |
[pagina 239]
| |
tegenstelling van -e en -en vormen dat Nederland niet heeft een strikte taaleenheid; maar de geest, gericht op betekenis en zin, verdráágt veel verschil in het vlugge, het snelle gesproken woord, dat in al zijn biezonderheden van klank en vorm toch in de verste verte niet bij ons bewust wordt. Aangegeven in het Schrift, wordt allerlei variatie, die in het spreken aan het oor voorbijgaat, op hinderlike wijze tot bewustzijn gebracht. En onduldbaar zou in onze tijden in het éne land zijn: boeken in Oostelike en boeken in Westelike taal. Het Spreken en het Schrijven stellen niet dezelfde eisen van Taaleenheid.Ga naar voetnoot1) Wat volstrekt niet betekent dat er een aparte Taal van Spreken, een aparte Taal van Schrijven zijn moet, of per se zijn zou. Maar zoals het Schrift behoort uit te drukken de psychiese eenheid, bij het individu, van nesje en nest, van geschikste en geschikt, van zigbaar en zicht, van omberispelik en ondoenlik, zó moet het uitdrukken de psychiese eenheid van balke en balken, stoele en stoelen, wij ete en wij eten, wij ate en wij aten, enz. enz. bij de natie. Op zich zelf zou het even goed zijn dat de geschrevene vorm die met -e was. De geschiedenis van de tongvallen binnen onze grenzen en van onze Algemene Taal heeft er toe geleid dat het anders is. Krachtens zijn eigen middeleeuwse tradietsies (ook Holland had eenmaal -en) richt het toongevend Holland, richt het Algemene Schrijven zich naar de verachte taal van het Oosten. Zo is er in ons boek en onze krant dan wensenswaarde eenheid. Zullen eenmaal de grammatikale vormen zonder n ook Oostelik en Noordelik zijn, algemeen? Ik voor mij dénk zo, er is natuurlik ook niets tegen, integendeel; maar het zal nog wel láng áánhouden en vóór de algemeenheid er is en Beschaafd Nederlands (behalve bij schoolmeesters waarschijnlik, want dit is een onverbeterbaar soort), vóór Beschaafd Nederlands overal een Nederlands is ‘zonder n’, moet in de school eten, balken, gegeten (in het Schrift!) krachtdadig gehandhaafd worden; maar niet door Ministers en politie, de ernst en het inzicht van onderwijzers zal het doen, voor wier opleiding niets te duur is geweest, de liefde en het inzicht van leraren - die uit een andere school zijn dan die van de oudere met lamheid en onvruchtbaarheid geslagen Neder- | |
[pagina 240]
| |
landse Philologie. Hetzelfde inzicht zal het doen dat verwérpt ‘den, dien, dezen ongemakkeliken stoel’ tegenover ‘de, die, deze antieke kast’. Dit is in geen Noord-Nederlands Beschaafd grammatikale regel; en het is als algemene schrijfvorm van géén kant behoorlik te verdedigen; het heeft een tradietsie maar héél die zogenaamde ‘geslachtsregeling’ is toch eigenlik minder dan niets, het is niét goed mogelik, zou men denken, dat een rechtschapen taalkundige er nog iets voor voelen zou. En nu keert de vraag terug: Wat heeft de stelling Taal is klank met de verwérping van ‘den, dien’ en de handhaving van ‘balken, eten’ uit te staan? Noch het ene noch het andere is er een uitvloeisel van: in mijn elf klassen op school zeggen bijna alle leerlingen ‘ete, balke’. Zal ik ooit zo laten schrijven? Maar zo ik dacht dat het hun weinig persoonlik onplezier zou bezorgen, zou ik hen zéker laten schrijven, in overeenstemming met hun taal, ‘die, deze, de, wie’. Het blijkt, dat Taal is klank geen Imperatieve stelling is die een zeker taalgebruik zou gebieden of verbieden. Het is enkel een theoreties inzicht omtrent het wezen van de letter: ook in het geschrevene en gedrukte is de klank primair, niet bij proclamatie, maar door het wezen zelf van het Schrift en krachtens het karakter van de Spelling: ‘de’ is de ómdat een letter een teken vóór een klank is, en ‘hoed, goed, gedood’ kan niet begrepen en beoordeeld dan ván de klank uit. In het licht van deze waarheid vertoont nu de overgeleverde ‘den’-vorm zijn natuur en kwaliteit; komt stoele, mense uit als volkomen reële, van het geschrevene ‘stoelen, mensen’ absoluut onafhankelike allervoortreffelikste en allerbeste meervoudsvorm náást de articulatories en voor 't gehoor zéker niet ‘betere’ -en vorm. Van hier uit is de beoordeling en de waardering van een dogmaties overgeleverde Grammatika en Spelling eerst mógelik. En nu onthult zich ook het oude Schrijftaal-idee, waarin de taal niet bestond in geklank dat, sekundair, met tekens kon worden aangeduid en gespeld, maar bestond in tekens die, sekundair, konden worden uitgesproken: het Schrijftaal-idee, waarbij blindweg van elkander is losgemaakt, ván elkáár is genomen wat slechts in zijn organies verband, slechts geneties kan begrepen worden en daarna de natuurlike, uit zijn aard gelukkig eeuwige orde in het geestelik Rijk der Taal geheel is omgekeerd: niets meer of minder dan een Revolutie van oppervlakkig Rationalisme. Ik keer nu tot wat ik mijn derde les noemde, nog even terug. Er is daarin gevaar voor uitweiding dat gemeden moet. Men mag er niet toe afdwalen ook de woorden zelf, dus roos, licht, ik sliep, dus de klankkombinaties aan zijn leerlingen als tekens te doen kennen, als klanktekens voor voorstellingen, begrippen, gedachten, m.a.w. | |
[pagina 241]
| |
hun in dezelfde moeite door willen vertellen wat een woord is, hun een idee geven wat Taal is. Dit inzicht is van de allergrootste betekenis, heel de leer van de woordbetekenis en de grammatikale funksie moet er van uit gaan, het is de tweede grote waarheid in het nieuwe Moedertaal-onderwijs. Maar is dit zuiver psychiese in de eerste klas op zijn plaats? Als wij ons onderwijs behoorlik zullen verdelen, moet ‘dat ook het woord zelf weer afgesproken teken is’, in I liever niet aangeroerd. We hebben ons, zonder nodeloos afwijken, te concentreren op die natuurlike en zeer goede allereerste stof van onderwijs voor de nieuwe leerlingen van Gymnasium en H.B.S.: de verhouding letter en spraakklank. Het parallelisme letter: woordklank = woordklank: denkbeeld mag op een ogenblik van goede, konkrete uitlegging even gevat worden, het volgende ogenblik is het weer achter de gezichteinder verdwenen en de vage herinnering dat er nóg zo iets is, maakt onzeker, sticht verwarring, en verduistert een inzicht dat, op zich zelf gehouden, volkomen helder was gebleven. Aan het éne nieuwe inzicht hebben de jonge geesten genoeg en zullen we verder komen, dan moet dit eerst eigendom worden. Het is om dezelfde dubbele reden dat ik in dit begin niet zoveel zeg over de psychiese waarde van het geschreven woord, dat, terwijl het zich innig met het klankwoord associëert, zich door zijn blijvende zichtbaarheid, zijn konstantheid en alomtegenwoordigheid aan onze zinnen opdringt en het eigenlike schijnt; dat ook tengevolge van 't histories veranderen van de Taal (wanneer de oude tekens blijven!), óók door bewust ingrijpen van de etymologiserende geleerde, zich kan voordoen in vormen (ons ‘mensch’, de Franse woorden ‘sens sans cent’) die het inderdaad een zekere zelfstandigheid ook tegenover het klankwoord geven. Over dit alles zeg ik voorlopig weinig, het hoort méér tot de tweede klas. Hoofdzaak laat ik hoofdzaak blijven - het is, dat de letter afgesproken teken is voor een spraakklank, het woord geschreven niet het woord zelf maar een aanduiding, noch afbeelding noch voorstelling (bij voorstelling wordt licht te veel gedacht), dat altijd (dit toe te lichten met sterk sprekende voorbeelden als ‘mensch, gedood’ en uit het Frans) het klankwoord de kern van het geschrevene woord blijft. Indien wij hier verder op in wilden gaan in de klasse, dan zou ons dit al weer op een heel ander terrein brengen, een terrein dat zeer zeker hoort tot de domeinen van het nieuwe Onderwijs, maar dat natuurlik niet in I moet betreden worden: ik bedoel de vraag: ‘Moeten we een aparte Schrijftaal onderscheiden?’ - die anders alleen van de stelling Taal is klank uit beantwoord kan worden. | |
[pagina 242]
| |
Nu is er nog één punt, maar waarover ik zeer kort kan zijn. Door historiese oorzaken gebeurt het dat of voor goed, of voor korter of langer tijd, de letter heel erg of zelfs helemaal losraakt van de eigenlike klank; ik denk aan het Grieks en Latijn, zonder daar nu verder iets over te beweren, het is iets dergelijks wanneer iemand b.v. Deens gaat leren en niet in de gelegenheid is zich over de eigende eigenlike taal te laten inlichten, of als z'n Engels een beetje slecht is. Ook deze mogelikheid en hoe dan de letter en het schrift heel en al de ware klank, het ware woord remplaceert, hoe hij, zonder nochtans op te houden een teken voor klank te zijn, een wonderlike koning wordt, de echte uitgesproken letter van het klassicistiese, d.i. heel het oude en nog overal voortvegeterende oude Taalonderwijs, de uitgesproken letter, die de moeder van de klank schijnt te zijn, - ik laat het rusten. En aan zijn plaats laat ik het ook, hoe in zijn valse positie, het teken zuiver representatief wordt en wezen van de allerhoogste betekenis, allenige drager immers van het woord z'n psychiese inhoud, aldus wanneer het geklank van een taal voor eeuwig verstomd is, de gedachte der gestorven geslachten overdragende aan de verste geslachten der Toekomst. Ik laat dit aan zijn plaats, die plaats is in een hogere klasse, de tweede, de derde; maar de letter, de Aanduiding, de Spelling wórdt niet gering geacht in de tegenwoordige taalstudie, dit is niets dan misverstand. De tegenwoordige taalstudie zoekt de volle werkelikheid, het nieuwe taalonderwijs wil een onderwijs ààn die werkelikheid. Hoe zouden we toch niet weten en waarom toch zòùden we miskennen, dat in zijn volle werkelikheid de Letter sociaal en kultuurhistories een wezen is van de allerhoogste en van geweldige betekenis: wonderbaar wezen, een schrap, een krabbel, onaanzienlijk, afhankelik, in zijn geboorte minder dan een schaduwbeeld eerst, maar in zijn nederigheid bestemd geweest te worden uitstraler van onuitputtelike energie en hefboom van onmetelike krachten. Zonder Boek en Blad valt onze Samenleving uiteen, de Letter is een grondzuil der Kultuur, en hierom is het dat in een zeer reëel Taalonderwijs de letter niet wordt klein gemaakt en heel de Aanduiding, Leer en Praktijk er een evenwaardige plaats heeft naast Klankleer, Betekenisleer (hieronder begrijp ik de Grammatikale Funksie), Syntax, Taalgeschiedenis. Om in de tweede klas de orthografiese aanduiding, de manier dus waaróp Taal door middel van tekens wordt aangeduid, tot een ontwikkelend en mooi onderwijs te maken, daartoe is het nodig het gehele eerste jaar een hoofdzaak te laten blijven: Taal is klank, hierop krachtig te concentreren. (Slot volgt). v.d.B. |
|