aan bij dat advies. Maar wij gaan veel verder. Wij raden u: laat staan àlle model-kiezerij. Want wij hier in Zuid-Afrika moeten komen tot ontwikkeling van eigen krachten, naar eigen aard en op eigen wijze. - ‘Merkt en ziet, wat een kloeke trek van nationaal karakter de hedendaagse litteratuur van Holland en Vlaanderen op haar voorhoofd draagt. En 't is niet bij wetenschap en kultuur dat een volk, een ras, staat of valt - maar bij karakter in de eerste plaats. Daarom, jongelingen van Zuid-Afrika, wat ge ook uit de Europese kultuur om u heen kristalliseert, zorgt dat uw kern gezond Afrikaans zij.’ Zulke kloeke woorden zullen bij een kraehtig ras als de Afrikaners ongetwijfeld weerklank vinden.
De keuze van Kamp en Leroux uit de Nederlandse lyriek is gedaan met kennis en smaak. Het is niet onverschillig hoe de Nederlandse lyriek vertegenwoordigd is in een bundel die op Afrikaanse scholen naast Engelse bloemlezingen gebruikt zal worden, en die liefde moet kweken voor onze poëzie. Goed gezien is het daarom, geen lange rij van tweede- en derderangsdichters door korte proeven te karakteriseren, ter wille van geleerdheid of volledigheid, en vooral ook een ruime plaats te bewaren voor de moderne verskunst, met ‘haar veel hoger en gedistingeerder opvatting van poëzie’, die vanuit ons modern gevoelsleven zoveel rechtstreekser te benaderen is.
Voor ons Nederlanders wordt deze bundel vooral belangwekkend door de laatste rubriek: de jonge Afrikaanse dichtkunst (blz. 276-298), vertegenwoordigd door Jan F.E. Celliers, Totius, D.F. Malherbe en H.H. Joubert. Gaat het de lezers als mij, dan zal de verrassing van deze bladzijden een aanleiding zijn tot nadere kennismaking. Hier vindt de boven uitgesproken wens reeds een begin van vervulling: Bij Celliers en Totius waarderen we de echt-Afrikaanse kern, die door de Europese kristallisatie duidelik zichtbaar blijft, en hoop geeft voor de toekomst.
C.d.V.