De Nieuwe Taalgids. Jaargang 7
(1913)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 201]
| |||||
De voornaamwoordelike aanduiding van de abstrakta.Het was 'n noodzakelike konsekwentie van Kollewijn z'n studie, dat ie ook de voornaamwoordelike aanduiding van de abstrakta eens onderhanden nam. Want toen ie had aangetoond, dat de officiële geslachten van stoelen en tafels ondingen waren, toen moest ie toch eens apart aantonen, hoe het wel met de liefde, de goedheid e.d. stond. Want dat men van 'n tafel evenzeer als van 'n stoel zei, dat ie scheef stond, kijk dat konden zeer veel beschaafde Nederlanders aan d'r eigen spraak toetsen. Maar hoe ze abstrakties aanduiden? Daar hadden ze nog weinig erg in gehad. Hoe ze dat schriftelik deden, dat wisten ze wel; want dan spellen ze met de pen ‘l.i.e.f.d.e’, ‘g.o.e.d.h.e.i.d’, en dan waren ze daarbij door meester genoeg getraind, om gauw, onder het schrijven door, die uitgangen e en heid in de gaten te krijgen en daarnaar d'r voornaamwoorden te regelen. Maar als nu de taalkundige het beneden zich acht, in deze schrijf-‘korrekt-heden’ als 'n soort professeur de maintien tegenover het jongere geslacht op te treden, dan, meende Kollewijn, diende de taalonderwijzer des te zekerder te weten, hoe de beschaafde Nederlander in deze dingen spreekt of hoe geschreven wordt door degenen die in dit deeltje van d'r schrijfpraktijk aan de naieve dogma's van d'r jeugd ontgroeiden. Maar die waren er haast niet. Hier was dus 'n echte ‘woordgeslachtsmoeilikheid’ zoals het in het desbetreffende artikel van Kollewijn heette.Ga naar voetnoot1) Die moeilikheid werd aldus opgelost: Abstrakta worden in de gesprekstaal aangeduid ‘met 't bezittelik voornw. z'n en de persoonl. vnw. die en ie’; en 'n noot voegt erbij: ook weleens door het b.v. van ruzie: ‘Ze hebben het bijgelegd.’ En D.C. Tinbergen vulde in zijn artikelGa naar voetnoot2) aan: ‘ook door hij en hem’ (bedoeld is 'm); ‘vooral’, voegt ie erbij, ‘wordt met die woorden vervolgd’. Als b.v.R.A. Kollewjjn blijft staan op de aanhaling: ‘Die vervelende kwestie? O, die hebben ze bijgelegd’, dan vervolgt D.C. Tinbergen: ‘Ja, maar toen heeft A. 'm weer opgerakeld.’ Sinds genoemde artikelen verschenen, nu vijf jaar geleden, is dat | |||||
[pagina 202]
| |||||
onderwerp voor mij 'n aanleiding tot uitgebreide onderzoekingen geweest. De resultaten ervan kan ik maar voor 'n deel hier geven; de voornaamste theoretiese en praktiese konklusies blijven dan ook voorlopig achterwege. Hier volgt 'n allereerst nodige verzameling van feiten (nog niet die uit de ‘schrijftaal’) met tussendoor toelichtende beschouwingen die direkt samenhangen met de gegeven ordening van de feiten. Wat die ordening aangaat, - uit vroeger werk kent de lezer al m'n vijf kategorieën; voor 'n deel zal ie ze ook hier ontmoeten: ze zijn mij hoe langer hoe meer onmisbaar gebleken zo dikwels ik me te midden van welke bespiegelingen ook, wilde vasthouden aan de taalvorm; tegelijk zijn die vijf kategorieën 'n uitweg als de onderscheiding ‘konkreet en abstrakt’ voor de zoveelste maal ontoereikend blijkt. Of we daarom die grovere onderscheiding verwerpen? Eerstens, dat kunnen we niet meer, sinds we zelf, aansluitende bij het werk van voorgangers, met de konkreta begonnen en hier in de titel van abstrakta spraken. Maar ook afgezien van die konsekwentie komt de oude onderscheiding dikwels te pas. Ook de meest knappe aardrijkskundige in onze dagen gebruikt soms de onderscheiding ‘water en land’; ook taalkundigen die zich nauw verwant voelen aan van den Bosch en de Vooys, gebruiken soms de grove onderscheiding ‘spreek- en schrijftaal’, en de meest gastronomiese tong spreekt soms van ‘eten en drinken’. Maar als het er in 'n betoog op aankomt, nauwkeurig te onderscheiden zo dat 'n deskundig intellekt in onze dagen bij het lezen op niets stoot, dan kunnen de grove termen geen dienst doen. Gebruikt men ze dan toch, hetzij uit sleur of door eigen onhelderheid, dan ontstaat verwarring, vooral bij de onkritiese menigte, verwarring die ten slotte ‘heersend wanbegrip’ wordt. Voor zo iets bestaat altijd gevaar, want altijd bij de vordering van de menselike kennis worden oude onderscheidingen verfijnd, maar niettemin heeft men de mond vol van de oude termen. Om taktiese redenen kan men dan voorstellen, de oude termen maar geheel op te ruimen, al zouden ze dan ook zoals boven bleek, soms nog bruikbaar zijn. Zo verklaren we de ijver van v.d.B. en d.V. tegen de termen ‘spreeken schrijftaal’; zo weten we dat den Hertog de termen ‘konkreet en abstrakt’ opruimde van zijn domein en van Wijk de termen met 'n afspraak handhaafde.Ga naar voetnoot1) Omdat bij mijn indeling (die berust op de vorm) van misverstand | |||||
[pagina 203]
| |||||
geen sprake kan zijn, kan ik de gebruikelike termen ‘abstrakt en konkreet’ te geruster gebruiken. Ik begin met wat we bij die onderscheiding overgangsvormen zouden kunnen noemen. | |||||
Aanduiding door ‘het’ (of ‘dat’), soms door de woorden ‘ding’ of ‘iets’ (3e kategorie).Duidelijk ziet men dat in de volgende samenspraak: A. Ik ben blij dat ik die pijn hier kwijt ben; dat was 'n vervelend ding. B. Je hebt het er uitgeslapen.Ga naar voetnoot1) ‘Wat 'n rare lucht!’ ‘Nou, ik vind het lekker.’ - ‘Wat 'n bittere smaak! Proef jij het ook?’ - ‘Als hij geen goeie zin heeft, wie zou het dan hebben?’ Uit opstellen: De winter is in het land gekomen en met hem vreeselijke koude. In het begin is dit niet zoo erg, maar tegen Kerstmis wordt dit erger. - Daar vertoont zich aan den Westelijken hemel een zwarte stip. Het komt nader en nader. - Eindelik werd de brand wat minder, tegen den morgen was het zo goed als uit; 'n brand is 'n verward komplex van lijnen en kleuren, te weinig 'n voorwerp. Iets dergeliks is 'n bui. 'n Huisgenoot zei: Ze kwamen naar buiten om te zien of de bui nog niet over was, maar het was nog niet over; en Kollewijn schrijft: Wie niets gehoord heeft en gezien van de geweldige bui...., moet doof en blind zijn geweest. In zekere zin kwam het niet onverwacht. Daar plotseling begon het opnieuw. En hoe! De eerste bui leek er kinderspel bij. Men zal zeggen: Dat het ziet niet juist op die bui;'t is ongeveer hetzelfde het als in ‘het regent’ n.l. 'n ‘loos onderwerp’. En men heeft enigzins gelijk. Want dat het slaat niet op die bui zoals die was in de geest, toen ie werd aangeduid door het woord ‘bui’, maar op 't geen die bui in de geest werd, langzaamaan vervagende. Maar daarom is het idee ‘bui’ nog niet zeker zo geheel uit het hoofd, dat het voornw. het even ‘onbepaald’ is als in ‘het regent’. Iedereen zal trouwens weleens gemerkt hebben, dat de grens tussen ‘onbepaald’ en ‘persoonl.’ voornw. niet scherp is, tenzij bij aankomende pedagogen, die moeten leren desnoods met kracht op te treden. Even weinig substantiëel is 'n zin e.d. Zo hoort men soms in de klas: ‘Wat is er aan die bijzin op te merken?’ Antw: ‘'t Heeft de woordorde van de hoofdzin’, en van 'n bijstelling: omdat het in dezelfde naamval staat als het bepaalde woord. Ook klanken d.i. dingen die maar met één zintuig worden waargenomen maar niet met de ogen, | |||||
[pagina 204]
| |||||
behoren dikwels tot de derde kategorie. Zo las ik in 'n diktaat: Er is geen absoluut verschil tussen konsonanten en vokalen. 'n Onderscheid waarbij het een het ander uitsluit, is niet op te geven. Zelfs 'n opera wordt zodoende ten slotte niet meer dan daar juist 'n simpele klank. Wij hebben hem samen gezongen.... Dan begon ik en Papa zong 't verder.Ga naar voetnoot1) Hier zijn twee dingen op te merken: Dat 't zou ook weg kunnen gebleven zijn: het is het kleine restantje substantie-idee dat zich naast veel werkingen van nature handhaaft. Dat de opera hier eerst 'n hem en eerst daarna 'n 't is, komt door de invloed van het woord ‘opera’; die invloed is natuurlik maar tijdelik en in het begin het sterkst; daarover apart in 'n volgende paragraaf. Op dezelfde lijn staat het volgende van Fr. Coenen: Met blague kan men een kranten-artikel vullen.... ook wel een één-akter als 't heel goed is.Ga naar voetnoot2) Lezers voor wie het meest opmerkelike van deze gevallen is, dat zelfst. nw. en voornw. van ‘geslacht’ verschillen, zullen ook in de volgende §§ geen ‘onzijdige’ zelfst. nw. vinden: Na deze woorden immers is de aanduiding door het genoeg bekend; om plaatsruimte te winnen, spreek ik er dus niet van.
Abstrakta die ieder als zodanig erkent, zijn hoedanigheden en werkingen. Het ‘iets’-karakter daarvan zolang ze niet in 'n substantief zijn genoemd, is vooraf expres aangetoond in Jaarg. VI, 173. Freule Lohman deed hier 'n voorbeeld aan de hand, hoe zelfs het substantief dat ‘iets’-karakter niet neutraliseert: Als 'n wonderbaar iets kwam 't in mijn leven, de verlossing uit de kleine stad;Ga naar voetnoot3) en uit 'n gesprek: Het zit er bij hem nu eenmaal niet in, bijeenhoudendheid. Men kan hier tegenwerpen: ‘Hier ging het voornw. aan het substantief vooraf en moest daardoor de heilrijke geslachtsinvloed van dat vrouwelike substantief ontberen.’ Enigzins heeft men daarin gelijk. Enigzins! want het komt nog al eens voor, dat het ‘iets’-karakter van genoemde abstrakties zich ook nà 'n niet-onzijdig substantief handhaaft. Zo las ik van 'n Vereenvoudiger in 'n brief: Volgens afspraak zou a.s. Zondag de boedelscheiding plaats hebben. Maar nu krijg ik 'n briefkaart, dat het niet kan gebeuren. 'n Ander Vereenvoudiger schreef, evenzeer zonder erg, alleen gedreven door argeloos, trouw taalgevoel: Toen het tijdschrift zijn eervolle taak neergelegd had, werd dit overgenomen door ‘Vlaanderen’.Ga naar voetnoot4) | |||||
[pagina 205]
| |||||
Niet zonder enig leedvermaak noteert men soms zulke ‘fouten’ van schrijvers died'r geloof in de ‘Schrijftaal’ zo vast is als 'n rots. Zo struikelde eens iemandGa naar voetnoot1) toen ie schreef: (Dan) ontstaat de ziekelijke toestand die wij bewusteloosheid noemen. Gewoonlijk treedt dit onder normale omstandigheden niet op. In het weekblad De Prins las ik eens: ‘dat de wedergave van de werkelijkheid door middel van de camera als het op deze wijze geschiedt, wel als kunst te beschouwen is.’ Uit fijnverzorgde beursoverzichten zijn deze zinnen: Een andere faktor is de ruimte der geldmarkt en ook dit laat niets te wenschen over. en: Voor de agitatie tegen de trust blijft de beurs onverschillig, nu zij gezien heeft welke uitwerking dit heeft gehad op de Standard Oil. Uit ‘Onze eerste vijf jaar’ van L. Simons: De voltooiing van dit deel heeft den schrijver meer tijd gekost dan hij verwachtte. Doch hij hoopt het nu uiterlik 1 October te doen. Vraagt men deze schrijver ‘Wat hoopt u te doen?’ dan antwoordt ie: ‘dit deel te voltooien’ en met dit gebruik van ‘te voltooien’ is het bovenstaande het alleszins gerechtvaardigd. Evenzo kan wat eerst ‘critiek’ heette, in het verder verloop van de zin tot ‘critiek uitoefenen’ worden, ten minste in de geest, en dan in 'n voornw. het of dat uitdrukking vinden. Zo zijn de volgende zinnen te verklaren: Geen gedokumenteerde critiek; dat zullen we maar aan de geleerden overlaten. (De Kath. School, 3 Okt. '12). De aanval is fel, maar het zijn alleen de jongere honden die dat wagen in hunne onbezonnenheid. (Hofdijk). Gij kent geen aanbesteding, niet waar? 't Is ook van den goeden ouden tijd. (Snieders). Maar wel ligt binnen het regeeringsprogram een salarisherziening binnen afzienbaren tijd. Het zal geschieden na de Grondwetsherziening (Het Huisgezin 19,4, '13). Bij deze psychiese daling heeft natuurlik het te voren gebruikte zelfst. nw. z'n verheffende invloed verloren, en dit zal natuurlik het meest voorkomen in het gesprek, waar het woord van veel meer voorbijgaande aard is dan in het geschrift. Gevallen als de volgende zijn dan ook niet zelden waar te nemen: Ik sprak 'm toen over z'n kandidatuur en toen zei ie dat ie het aannam - Uit 'n improvisatie (Liturgies Kongres 1911): Die sociale betekenis van de mis heeft me getroffen; ik had het me te voren niet zo ingedacht. Uit 'n debat over schrijfmethodes: Dan ontstaat die druk van de hand, en als ze dat eenmaal te pakken hebben, dan leren ze 't niet meer af. - 'n Examinator: De schrijver gaat hier ineens over tot 'n beschrijving van z'n uiterlik. Vindt u dat hier op z'n plaats? Uit 'n rede: 's Ministers minder loffelike | |||||
[pagina 206]
| |||||
getuigenis treft mij niet. Het gaat mij voorbij. Over keizer Konstantijn: Met die overwinning hield de bloedige vervolging tegen de christenen hield het op. (Deze herhaling van persoonsvorm + onderwerp komt veel voor in het spreken). Tussen A en B: Vrouw P. heeft weer 'n bloedspuwing gehad. B: Heeft ze dat dan meer gehad? Samenspraak: Moeder: Heb je (piano-)les? Kind: Ja. M.: Heeft Krist het dan niet? K.: Die heeft het gisteren gehad. Na verwant aan het gesprek is wat men soms leest in gekolporteerde straatliedjes: De misdaad die hier keeft plaats gevonden, 't slaat onheelbaar diepe wonden en: Niemand zal deez' daad vergeten, wat deez' mannen hebben begaan. De meeste gevallen heb ik echter genoteerd uit schoolopstellen, eensdeels omdat bij schrijvende leerlingen de natuur nog dikwels boven de leer gaat en anderdeels omdat de waarneming daarvan gemakkeliker is dan van het vluchtige gesproken woord: Geluk, Holland! laat uw vermogen aangroeien, zoodat een vreemdeling zich verbaast over den vooruitgang en dit moet toeschrijven aan uw ijverig streven. - Twee bruidjes zeiden een aanspraak op en toen dit afgeloopen was, riepen allen enz. Zulk een wandeling doet ons herleven, 't doet ons a.h w. opnieuw jong zijn. - Die zucht naar sport kan geenszins afgekeurd worden.... ook ontwikkelt 't de lichamelike kracht. - Niet alleen is de sport 'n aangenaam ontspanningsmiddel, doch het is ook zeer gezond. - In lange redeneeringen betuigen ze, dat sport noodzakelijk is, dat 't een aangename ontspanning brengt, dat 't opwekt dat 't zorgen en vervelingen wegvaagt. - Die reis in zulk weer, doet gij dat? - Zij (= de stad Lochem) vroeg om hulp en dit bracht haar Ballochi. - De zucht tot werkzaamheid ligt in den mensch en dit moet ten goede geleid worden. - 'n Brand komt bijna altijd onverwachts. En 't gebeurt nog al dikwijls. - Brand is iets voor de R'damsche jeugd! Zij maken 't graag aan de gang maar blusschen 't aan den anderen kant ook graag. - De vrouwen hebben geen rust, vooraleer de schoonmaak ten einde is; want ze denken dat dit 't hoofdbestanddeel van het werk eener goede huisvrouw uitmaakt. Onder een van die opstellen schreef ik zelf eens zonder erg: Over de schoonmaak zelf en hoe dat in z'n werk gaat, schreef u niets. - Daar klinkt 'n vlugge stap op de trap, maar zij hoort het niet. - Een luide schaterlach klonk door het kantoor, dat in een zenuwachtig proesten overging. - De misdaad werd 's nachts gepleegd en niemand had het gezien. Maar door 'n noodlottige vergissing wordt daar aan iemand lof gegeven, aan wiens adres het niet bedoeld was. Men moet voorzichtig zijn, in bovenstaande gevallen niet te zeggen: ‘Dat “het” komt telkens voor de dag omdat we dan telkens niet | |||||
[pagina 207]
| |||||
meer zoals te voren “de wandeling” maar “het wandelen” bedoelen, niet meer “de schoonmaak” maar “het schoonmaken”. Immers waar de vorm “het schoonmaken” niet gebruikt is, kan die vorm ook geen oorzaak zijn van de onbewuste keuze van het vnw. “het”. Zo'n redenering zou trouwens de oude dwaling bestendigen dat 'n voornw. steeds in de plaats treedt voor 'n naamwoord, waarmee het dan natuurlik overeen moet komen in “geslacht”. Neen; dat voornw. het is de direkte aanduiding van een of ander iets in de ziel dat niet boven de derde waarderingsgraad uitgaat en dat in dit geval ook z'n uitdrukking zou hebben kunnen vinden in vormen als “het schoonmaken”, “het wandelen”. Men ziet, uiterlike overeenkomst tussen voornw. en naamw. is niet uitgesloten, maar die overeenkomst is, aktueel psychies, niet primair. Resten nog allerlei gevallen waarin de abstraktie niet eenvoudig 'n hoedanigheid of werking te noemen is, maar 'n min of meer gekompliceerde inhoud heeft. Zo zei eens 'n examinator: Wanneer begint eigenlik die “gewapende vrede”? Is dat niet eigenlik door de wrijving na 'n oorlog tussen die grote naties ontstaan? Uit opstellen: Nu is het te prijzen, dat er onder ons een geest van vooruitgang bestaat, maar helaas! het ontaardt zoo dikwijls in overmoed. - Uit 'n gesprek: De tarief wet dat dat goed was dat dat ingesteld werd, daarcoor moesten ze tekenen. Uit opstellen: De boer leed er veel schade bij, doch de assurantie vergold hem dit eenigszins. - Hoe gekker de mode is, hoe mooier 't gevonden wordt. Uit Het Beloofde Land van Van Eeden: heer Idse gaf uit eigen macht den moordenaar een kans; wij geven 't hem met beter uitzicht. In de volgende gevallen nadert het abstrakte weer het konkrete, maar niet zo sterk, dat dat ook in de vnw. aanduiding tot uiting komt: Een nauwkeurige opgave van alle titels.... zou te veel plaats ingenomen hebben. Dat kan men.... elders vinden. (De Vooys) De “opgave” is hier niet “het opgeven”, maar iets dat opgegeven wordt. Men moet de korte lessen goed leren, en beproeven of men dat werkelik bezit (dr. P.v. Noordhorn) de “lessen” zijn hier iets dat geleerd wordt zoals in het volgende de “meedeeling” en de “waarheid” iets dat meegedeeld of waar is: Door een meedeeling in ons orgaan bereik ik alle nieuwsgierigen, en de nog niet-nieuwsgierigen lezen het dan tevens. (Het Centrum 19-3-'13). - De opzichter deed al wat mogelik was om achter de waarheid te komen. Ten laatste had hij het gevonden. (Opstel). Hierbij sluiten gevallen aan als “De rest is voor jou, en als je 't niet wil, laat je 't maar liggen!” “Daar ligt nou m'n hele schat. 't Is wel niet veel, maar enz.” | |||||
[pagina 208]
| |||||
De diepere grond toch van de kwestie is, dat in “rest” twee elementen zitten, 'n substantiëel n.l. “iets” en 'n accidenteel element n.l. “dat rest of overblijft”. Zo is het ook met “opgave”, “mededeling”,’ waarheid e.d. in het daar juist gebruikte verband. 't Tweede element, het accidenteel element, is dan telkens verbazend sterk, (het drukt zijn stempel op het substantief) zo sterk dat van het substantiëel element in de vnw. aand. niets terecht komt dan 'n simpel ‘het’, zelfs als dat substantiëel element, nauwkeurig bekeken, iets zeer konkreets is, zoals b.v. de bedoelde ‘rest’ of ‘schat’ best 'n horlogeketting of 'n klok kan zijn. 'n Redelike kennis van dergelike voor de hand liggende feiten had al heel wat tijd en papier kunnen besparen. Velen denken nog net als twintig jaar geleden den Hertog, die voor onduidelikheid vreesde in 'n zin als: ‘Hij achtte zich beleedigd door een aardigheid van uw broer maar hij begreep haar niet.’ Dit ‘haar’ meende d.H., mocht daarom in geen geval worden prijsgegeven. De Geus merkte daartegen op, dat in geval niet de broer maar de zuster aardig was, het gehandhaafde ‘haar’ weer dezelfde onduidelikheid schiep. Aan deze dingen maakte v.d. Bosch in z'n Pleidooi blz. 44 met een slag 'n einde door de opmerking, dat men in goeie spreektaal noch hem noch haar zegt maar ‘et’ (= iets dat aardig is; vgl. boven ‘waarheid’). Wie lust heeft, op feiten als de behandelde zelf eens te letten, moet weten, dat de meeste gevallen die hij zal willen noteren, niets met het behandelde te maken hebben. Neem b.v. de volgende zin: Valse schaamte is inderdaad een van de oorzaken die ons vokabularium beperken, maar de enige is het niet.Ga naar voetnoot1) Dit ‘het’ loopt weliswaar parallel met ‘schaamte’, maar als onderwerp van 'n koppelwerkw. met 'n znw., zoals ook in ‘'t is m'n broer’, spot dit voornaamw. met alle logiese kategorieën, konkreta en abstrakta inkluis. Over dit identiteitsvoornw. zie men § 12 van de voorstudie in het begin van Jaargang VI.
Toen ik al de verzamelde feiten in de gegeven vorm gerangschikt had, viel het me op, dat er naast de vele werkingen, uitgedrukt door ‘het’, geen enkele hoedanigheid voorkwam. Ik vond er toch ten laatste enige. Uit 'n opstel: Ondankbaarheid is een van de grootste ondeugden die er bestaan. Het verlaagt den mensch beneden het redelooze dier. Tegen verhuizen ziet iedereen op om de ongezelligheid, de rommeligheid, dat 't met zich brengt. Deze schaarsheid sluit aan | |||||
[pagina 209]
| |||||
bij het in Jaarg. VI, blz. 173 opgemerkte taalfeit, dat alleen werkingen uiteraard tot de derde kategorie behoren, de hoedanigheden tot de tweede (uitgedrukt door ‘zo’). Andere abstrakta zoals ‘plaats’, ‘dag’ e.d. zal ik later tegelijk met de ‘Aanduiding van plaats en tijd’ bespreken; ook de kollektieven komen apart. | |||||
Aanduiding door 'n voornaamw. bijwoord.Het laagstaand karakter van de vnw. bijwoorden, waarop vroeger al gewezen is, schijnt die woorden te maken tot 'n konkurent van het woord ‘het’ in zake de aanduiding van abstrakties. Dit was na het voorafgaande te verwachten. Immers zo dikwels 'n werkwoord vergezelt gaat van 'n voorzetsel b.v. aan, zou dit na 'n abstraktum ‘aan het’ geven, iets dat in onze taal niet bestaat, maar ‘er aan’ luidt, zoals ook in Jaarg. VI, blz. 69 verklaard is. Nu wil het toeval dat juist de werkwoorden met onstoffelike betekenis die uiteraard veel in gezelschap van abstrakta zullen voorkomen, dikwels voorzetsels bij zich hebben b.v. twijfelen aan oprechtkeid, hopen op bevordering. Maar er is nog iets. Van de regen zegt men niet zo licht: ‘Hij maakt de weg zo vuil’ als wel ‘De weg wordt er zoo vuil van’; van 'n verkoudheid niet licht ‘Ze maakt me zo akelig’ maar ‘Ik word er zo akelig van’; van neutraliteit niet ‘Ze wordt tegenwoordig druk besproken’ maar ‘d'r wordt tegenwoordig druk over gesproken’; van 'n daad niet ‘Ze toont, dat’ enz. maar ‘Er blijkt uit dat’ enz. Die konstrukties kiest men onwillekeurig: regen, verkoudheid, neutraliteit, kortom weinig-substantiële dingen dringen zich in de geest te weinig op de voorgrond - tenminste in het vervagingsstadium dat de voornaamwoorden doet geboren worden - om vanzelf als onderwerp van de zin op te treden; ook niet als voorwerp: Van beleefdheid of onderdanigheid zegt men niet zoals van peren ‘Ik heb ze graag’ maar ‘Ik houd er wel van’ (wat van peren ook gezegd wordt) of ‘Ik zie het wel graag’. Allang voor ik tot deze konklusie gekomen was, had ik naast de zinnen van dr. Tinbergen (zie onder links) intuitief de mijne (zie onder rechts) gekantekend:
| |||||
[pagina 210]
| |||||
Ook uit 'n statistiek bleek me het grote aandeel dat de vnw.bijw. in de aanduiding van abstrakta hebben. In 'n fragment van Tegenover het Mysterie, door Emants, waarin ik uiteraard 'n levendige aandacht voor abstrakties mocht verwachten, vond ik op de 25 aanduidingen 11 vnw.bijw., 3 keer ‘het’, 2 aanw.vnw., 4 keer het abstraktum herhaald inplaats van aangeduid, 1 keer aangeduid door ‘de zaak’, 2 keer door 'n meervoudig ‘ze’ en geen enkele keer door ‘zij’ of ‘haar’, zelfs niet door ‘hij’, ‘ie’ of ‘'m’. 'n Heel andere uitkomst gaf 'n zelfde onderzoek van 'n toneelkritiek van Fr. CoenenGa naar voetnoot1) Van de 48 aanduidingen zijn er maar vier vnw.bijw., 13 keer ‘het’, 11 keer ‘ze’ of ‘haar’, 2 keer ‘zijn’en 14 betrekkelike voornw. Tot de oorzaken van dat verschil mag men rekenen dat het stukje van Emants 'n toneelstukje was,Ga naar voetnoot2) dus gesprekstaal, en ten tweede dat Emants 'n Vereenvoudiger is. Nu weten weliswaar de meeste Vereenvoudigers van de behandelde kwestie niets en Emants waarschijnlik ook niet; maar de geest die tot de vereenvoudiging dreef, brengt 'n zekere onbewuste trek naar het natuurlike mee, die dan natuurlik vooral in goede toneelstukken gelegenheid heeft zich te openbaren. | |||||
Aanduiding door z'n.Van 'n maatregel zegt men niet: ‘Z'n’ maar: ‘de uitwerking was boven verwachting.’ Abstrakties als ‘uitwerking’ delen het lot van de levenloze dingen in het algemeen; ze vervagen in de geest te spoedig, om nog door 'n bezittelik voornw. te worden aangeduid. Een en ander is vroeger al besproken; ook is daar (blz. 85) opgemerkt, dat 'n bezittelik vnw. nog wel voorkomt in dezelfde zin als waarin de ‘bezitter’ zelf voorkomt. In ons geval krijgen we dan 'n zin als uit het artikel van Kollewijn: ‘De liefde heeft ook z'n gevaren.’ Zo noteerde ik ook eens van 'n op ‘geslachten’ zeer beluste schrijver: Deze manier heeft echter ook zijne bezwaren. Wèl moet hier de natuurlike drang naar 'n z'n heel sterk geweest zijn, dat dezelfde ‘schrijftaal’ zorg, die van dat z'n 'n veel mooier zijne maakte, niet tegelijk de sierlikheid in 'n nog mooier hare ten toppunt voerde. Naast het vnw. ze heb ik nog nooit het bez. vnw. d'r van abstrakties gehoord; ik vermoed, dat het bezitt. vnw. hier veel minder voorkomt dan het pers. vnw. Daarbij komt, dat het bezitt. vnw. in deze ge- | |||||
[pagina 211]
| |||||
vallen meest als deel van 'n vaststaande uitdrukking voorkomt. Zo gebruikte Kollewijn in z'n vier voorbeelden: ‘op z'n beloop laten’, ‘tot z'n recht komen’, ‘z'n tijd gehad hebben’. Aan dit derde voorbeeld is het vierde verwant, ook met ‘hebben’, n.l. ‘z'n gevaren hebben’. In het voorbeeld dat ik zelf boven gaf, kwam ook ‘hebben’ voor. Zo heeft men nog: ‘z'n nut hebben’ e.d. Over dit min of meer stereotiepe z'n schreef ik vroeger al (blz. 82 e.v.).
(Slot volgt.) Ph.J. Simons. |
|