De Nieuwe Taalgids. Jaargang 7
(1913)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 102]
| |
Nieuwe tekstuitgaven.C. Huygens' Trijntje Cornelisdr. Klucht. Uitgegeven, en van eene inleiding en aanteekeningen voorzien door Dr. H.J. Eymael. (Zutphen - W.J. Thieme en Cie - 1912). Pr. ƒ 1.50, geb. ƒ 1.90.
| |
[pagina 103]
| |
had leren kennen, zou er geen schade van ondervinden, en de letterkunde als ‘ars liberalis’ graag deze vrijheid gunnen. De wijze ‘geckt en lacht met alles wat hij siet’; bij hem gaat het grappige vóór het vieze. In een derde hoofdstukje wijst de uitgever de twee bronnen van Huygens aan: een vertelling in de anekdoten-verzameling De gaven van de Milde St. Marten (1654), n.l. 't Nieuwsgierig Aegje van Enkhuisen, en een Latijns schooldrama van Macropedius (d.i. Langeveld): Aluta (1535). Verrassend en overtuigend laat Eymael zien dat Huygens de stof eerst als berijmde vertelling wilde bewerken (gedeeltelik in de Proloog bewaard), en onder de bewerking tot dramatisering overging.Ga naar voetnoot1) Als letterkundig werk stelt de uitgever deze klucht, om de oorspronkelikheid van bewerking, de verdienstelike techniek en karakteristiek, boven de Warenar en de Spaensche Brabander. Bewondering voor zijn lievelingsschrijver blijkt uit de woorden: ‘Wanneer Huygens, wiens onmisbaar dramatisch talent uit deze enkele proeve overtuigend blijkt, er toe had kunnen besluiten, zijne diepe menschen- en wereldkennis, zijne uitgebreide wetenschap, zijne fijne opmerkingsgave en zijn onmisbaar vormtalent onverdeeld te wijden aan het blijspel, en hij zich daarbij edeler onderwerpen gekozen had, zou hij Langendijk niet overtroffen, Bredero geëvenaard, misschien een Nederlandsche Molière geworden zijn?’ De vergelijking met zijn navolgers, Bormeester en Bogaart, die dezelfde stof kozen, doet te beter zijn meesterschap uitkomen. De tekst van deze uitgave berust op die van Worp. Bij de verklaring heeft Eymael ‘zich beijverd om alles wat maar eenigszins moeielijkheid kon veroorzaken, uit den weg te ruimen’. Dit is m.i. het juiste standpunt: een teveel schaadt minder dan een teweinig. Bij het doorlezen krijgt men dan ook de overtuiging dat deze weloverwogen, op grondige bekendheid steunende verklaring alles geeft wat men redelikerwijze verwachten mag, en waarschijnlik zelden mistast.Ga naar voetnoot2) | |
[pagina 104]
| |
Als Aanhangsel werd opgenomen het artikel Huygens versus OudaenGa naar voetnoot1) en een uitvoerige taalkundige verklaring van op zijn plat vallen en bontwerker. - In deze uitnemende uitgave zal Trijntje Cornelis ongetwijfeld veel nieuwe lezers en meer waardering vinden.
Een grondige studie werd door Mej. Van Schaick Avelingh gewijd aan de onuitgegeven prozatekst Dat scaecspel. Zij had een omvangrijke litteratuur door te werken en niet minder dan tien handschriften vergelijkend te bestuderen. Sedert de Lombardiër Jacobus de Cessolis in de eerste jaren van de 14de eeuw zijn Ludus Scaccorum schreef, drong deze ‘wellevenskunst’, tevens inlijsting van een boeiende exempelenreeks, in de meeste Europese landen door. Het merkwaardigste resultaat van deze studie is, dat de Middelnederlandse tekst zich van bijna alle bewerkingen door oorspronkelikheid van opvatting onderscheidt. Het is geen vertaling, maar een zelfstandige omwerking en uitbreiding van Jacobus de Cessolis. Tot nu toe werd dit slechts vermoed; een grondig onderzoek maakte dit tot zekerheid. Van de auteur kennen we slechts de naam: Franconis. Tegenover mijn vermoeden dat hij een Hollander was, wellicht verwant aan de Leidse familie Francken,Ga naar voetnoot2) stelt de uitgeefster baar overtuiging dat de schrijver een West-Vlaming is. Haar betoog (blz. LIV-LIX), niet zonder aarzeling opgesteld, is voor ons niet overtuigend. Van een hoofdargument (blz. LVI) zegt zij zelf dat het ‘weinig bewijst’. En mag het groot aantal bastaardwoorden als bewijs gelden voor de Zuid-Nederlandse herkomst, wanneer we weten dat de auteur een Latinist was, vertrouwd met de rechtstaal, en dat hij - naar zijn eigen getuigenis - in Parijs gewoond heeft? Het is hier niet de plaats om daar uitvoeriger op in te gaan. Wel wil ik er op wijzen dat we niet alleen te doen hebben met Hollands of Vlaams dialekt, en dat dus de vraag van groot belang is: in hoeverre was het spreken en schrijven van de meest ontwikkelde Hollanders omstreeks 1400 onder Vlaamse of Brabantse invloed? | |
[pagina 105]
| |
Een afzonderlijk hoofdstuk (V) is gewijd aan een bronnenonderzoek van De Exempelen, een taak die alleen met vlijt en volharding volbracht kon worden. Aan de tekst is het oudste handschrift van de Noord-Nederlandse groep (gedateerd 1403), ten grondslag gelegd.Ga naar voetnoot1) Deze tekst (164 blz.) met tal van varianten, is een belangrijke bijdrage tot de kennis van het Mnl. proza. Om taalkundige redenen hadden we bij deze uitgave gaarne een doorwerkt glossarium gevonden. C.d.V. |
|