De Nieuwe Taalgids. Jaargang 7
(1913)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdBoekbeoordelingen.Vondel's Leven en Kunstontwikkeling door Henri C. Diferee. Met Portretten. - Amsterdam. Van Holkema en Warendorf, 1912.Het boek beoogt de ontwikkeling van Vondel's kunstleven te schetsen, ‘zooals zich dat in zijn protestantschen tijd in bijna voortdurend opgaande lijnen aan Tijdgenooten en nageslacht heeft geopenbaard.’Ga naar voetnoot1) ‘Het wil,’ breidt een volgende strofe woordenrijk uit, ‘eene psychografie van Nederlands grootsten dichter zijn, die ons de ontplooiing van zijn ziele- en geestesleven en zijne wording tot kunstenaar verklaart, objectief en zonder bij-oogmerken, in verband met zijne opvoeding, omgeving en levensomstandigheden; in verband ook tot al gebeurde in zijn dagen, dat den wordenden kunstenaar trof en diens belangstelling of afkeer verwekte’. Zodat, ook na Leendertsz biografie, dit nu eindelik de volle ‘ontplooiing’ zal geven, nu rekening is gehouden met ‘al het gebeurde in Vondels dagen’? Kunnen er nu inderdaad geen briefjes, rekeningen of toelichtende bescheiden meer voor den dag komen; zijn alle bronnen uitgebuit, en draaien nu de Vondel-onderzoekers de lanp uit en gaan ze naar huis? De heer Diferee weet wel beter. Op blz. 7 zegt hij dan ook bescheidener, en hiermee terecht de waarde van zijn werk binnen de juiste grenzen leidend: ‘Moge dit werk getuigen dat zijn tusschenkomst... althans heeft bijgedragen tot eene betere en meer objectieve kennis van het leven en de kunst van onzen grootsten dichter: Joost van den Vondel’. | |
[pagina 99]
| |
Inderdaad, de bescheiden, verstrekt door Dr. G.J. Vos Azn., in leven predikant bij de Ned. Herv. Gem. te Amsterdam, hebben aan dit boek zijn belangrijke waarde gegeven. En zonder die bescheiden zou het allerwaarschijnlikst niet samengesteld zijn. Het opzet n.l. van dit werk beoogt niet aan de hoge eis, die de schrijver zich, bij zijn eerste aankondiging, meende te kunnen stellen. Die eis vroeg van de bewerker allereerst een geconcentreerde éénheid. Doch de éénheid is onder het verwerken van de conceptie niet in 't oog gehouden. Hoofdstukken als ‘De stad Amsterdam en hare bevolking bij den aanvang der Zeventiende Eeuw’ en ‘Vondels Jeugd en eerste ontwikkeling’, hoe knap en leerzaam ook, leiden op een zijweg. Dit soort werk toont de heer Diferee in zijn volle kracht. ‘Vondels' Pascha’ daarentegen, is een zeer slap en besluiteloos, schier in zigzag voortzeulend stuk werk. Waarom, na heel veel omhaal en allerlei niets tot de zaak doende bijzaken, dadelik niet opgemerkt, dat Vondel in 1644 het ‘Pascha’ moest verlochenen, omdat het, hoewel Bijbelssymbolies onberispelik, als nationaal-symbolies te anti-Katholiek was.Ga naar voetnoot1) Onder de traagheid, waarmee de lijn wordt gevolgd, lijdt de vorm. De taal krijgt neiging rethories te worden.Ga naar voetnoot2) Uitspraken van anderen, aangehaald en plichtmatig aangeduid, dalen af tot naïeveteiten. Doch de kracht van dit boek ligt in Hoofdstuk V: ‘Vondel als Dichter en Hekeldichter voornamelijk met betrekking tot de kerkelijk-politieke twisten’. Dit is de kern van deze studiesGa naar voetnoot3) (bladz. 119-257). Aangetoond wordt, en nu aan de hand van de archieven der Amsterdamse Ned. Herv. Gemeente, hoe Vondel, eenmaal, door zijn aangeknoopte connecties met VorstiusGa naar voetnoot4) en de Reaal's, bekend met het streven van de Amsterdamse Kerkeraad, in verband met de hand- | |
[pagina 100]
| |
having van de Calvinistiese leertucht en de toepassing van de censuur op zijn vrienden, er van leer begon te trekken, en billik of te onpas, tegen Trigland, Cloppenburg, Bogaert en wie er meer het Consistorie mochten vertegenwoordigen, optrad. Zodoende is dit hoofdstuk een belangwekkend en uitvoerig commentaar geworden op Vondel's hekeldichten. Leggen wij een gedocumenteerd onderzoek, zoals Diferee dit in zijn interessant 5e Hoofdstuk heeft in 't licht gesteld, naast het 2e stuk der Inleiding van De Klerk op Vondels Spelen,Ga naar voetnoot1) dan bezitten wij in deze studies, die elkander op eene merkwaardige wijze aanvullen, een vrij volledig overzicht van de strijdende Vondel in het tijdperk van de politieke en kerkelijke kamp, die de Nederlanden en inzonderheid Amsterdam heeft beroerd, en die, sedert Bakhuizen's ‘Rommelpot’, bij jong en oud, geletterden en ongeletterden, inzonderheid in de liberalistiese aera, het onderwerp was, waaraan iemands kennis inzake Vondel en Vondel's werken werd getoetst. Het stoutste bedrijf in Diferee's werk geschiedt, wanneer hij, na schier 250 blz. historicus te zijn geweestGa naar voetnoot1) - uitgezonderd het vlakke geäesthetiseer in de ‘Pascha’, - even behendig als verrassend, de hoogte in gaat, om in de volgende en laatste 25, in het verkregen ‘evenwicht’ bij de dichter, de opbouw van diens leven en kunst voltooid te zien. Verrassend: omdat, ondanks de vele voorspiegelingen,Ga naar voetnoot2) de lezer de wens naar een ‘volledig en objectief-mogelijk inzicht’ onwillekeurig had opgegeven. Behendig: omdat het hoge moment een strijdzang betreft, op welks inhoud de ‘spil van 's werelds asse’ draait. Aan het ‘Decretum Horrible’, - wel merkwaardig, omdat er zo veel meer en moois is, waaraan zich de zelfde gang van redeneren kon laten vastknopenGa naar voetnoot3) is het, waaraan de schrij- | |
[pagina 101]
| |
ver de lijnen van Vondels toekomstig dichter- en kunstenaarsschap verbindt. Nu is die opbouw van Vondel, in de vorm als in de voorstelling, verre van onverdienstelik. Integendeel. Alleen is het bevreemdend, dat dit eindelike proces zich, na zoveel talmens, in een kort bestek moet volvoeren, en zich dan ineens laat afsluiten. De schrijver acht namelik in de ‘Gysbreght’ de vorming van Vondel voltooid. Zeker is het, dat Vondel destijds, een bezonken geest was. Zijn vroomheid, zijn erotiek, zijn historiese zin (of ‘economisch element’) treden er in een kalme, heldere harmonie. Ongetwijfeld is waar, wat Diferee in zijn ‘Slotwoord’ zegt, dat wij van nu af aan ‘de sociale en geestelijke stroomingen, waarvan Vondel zich nu harmonisch bewust is, volgens een vast omlijnd plan uiting zien geven in zijn kunstproducten. Doch, hoe goed ook gezegd, en hoe artistiek ook gevonden, om in de ster van de “Kerstnacht” het reine licht, dat van nu af uit Vondels brein zal stralen, als in een poolpunt samen te trekken, achten wij toch de “Gysbreght” niet alleen niet “maszgebend” voor zijn dramatiek, maar ook doet het resulteren van “Amstel's val” uit al de componerende talenten van de dichter, enkele voorafgaande produkten ongelijk aan. Vóór de Gysbreght’ zien wij een ganse Vondel zich openbaren in allerlei juweeltjes van kunstpraestatie en mensenleven. Wij noemen de ‘Lyckklaght’, ‘Op de tweedraght der Christe Princen’, 't Lykdicht op ‘Isabella’, de ‘Vertroostinghe op G. Vossius’, de ‘Stedekroon’, de Olyftack, ‘Maegdeburgh's Lyckoffer’, een tiental bruiloftsdichten, en zo wij zelfs wagen, tien jaar terug te gaan, de ‘Geboortklock’, ‘Grol’ en ‘Bruyloftbed Van P.C. Hooft en H. Hellemans’. Ook hierin uit zich reeds de echte Vondel, de volle artist en de volle mens. Het zij zo, dat ook in de ‘Gysbreght’, een gelukkige volmaking en onderlinge verzustering is aan te treffen van zijn gaven van schikking en zegging. Doch hiermee is Vondel's ‘drama’ voortaan niet aestheties bepaald. Welk een verschil b.v. tussen zijn ‘Jephta’ en heiligenlegenden als ‘Peter en Pauwels’. Daarom is voor ons Gysbreght nòch een zuivere grens tussen wat voorafging en wat volgde. Allerminst hebben wij er vrede mee, dat met dit stuk ‘de zelfopvoeding van Vondel tot kunstenaar voltooid is’. Wel beamen we, dat, zo het mensen- en dichterleven van Vondel in hoofdstukken valt te verdelen, dit ‘spel’ op gevoegelike wijze zulk een étape afsluiten kan. De gedachtenkring wordt een nieuwe, en in zekere zin leidt een nieuwe arbeid een nieuw leven in. J.K. |
|