De Nieuwe Taalgids. Jaargang 7
(1913)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdUit de tijdschriften
| |
[pagina 61]
| |
lijke en bijna wanstaltige zonderlingheid, als om de verwonderlijke schoonheid, daarin verstard, zal worden bestaard. Doch juist nu er geen gevaar meer is, dat iemand dit proza zal gaan nabootsen, is de lectuur den jongeren, die er zich aan ontgroeid achten, ten zeerste aangeraden. Want die kunnen er zich schamen en ontstellend tot het besef komen, wat ook weer is: zíen, doorvoelen met geheel de gespannen ziel en zinnen, beelden met al de gescherpte vermogens; en wat geduld is, zullen zij leeren, en wat ernst, en nooit-tevreden-zijn.’ | |
Groot-Nederland. Nov.Frans Coenen geeft opmerkelike Aanteekeningen over Hollandsche Beschaving en Literaire Kunstenaars in de 19e eeuw. ‘De letterkundige kunstenaars - zegt hij - vertoonen het eigenaardige, dat hun beste gaven telkens in een vroeger tijdvak wortelen.’ Hij tracht dat aan te tonen in twee geheel verschillende persoonlikheden: Jacob Geel en Multatuli. In Geel ziet hij een achttiende-eeuwse geest, maar dan van ‘dien meer volmaakten 18e- eeuwschen geest, waartoe Holland tachtig jaar te laat eindelijk gerijpt scheen.’ Maar ‘bij Geel vindt men van dezen geest enkel het fijne en gematigde, niet het prikkelende, gespannene, vlijmscherpe en ijskoude. Want Geel was niet gansch van de 18e eeuw, eenvoudig omdat hij ook van de 19e was.’ Het volgende geslacht volgt zijn voetsporen: men erkent bij hem ‘het redelijke en geestige der 18e eeuw, maar zooals het in de 19e verzwakt en vermengd was.... met romantisme.’ Geel heeft blijkens zijn Gesprek op den Drachenfels ‘van de romantiek nooit iets kunnen verstaan.’ ‘Op dit enorm belangrijke punt heeft zijn woord nooit helderheid kunnen brengen in den mistigen staat van den Hollandschen geest, waar een licht zoo noodig was.’ Multatuli wordt door de schr. gekenschetst als ‘de eerste en zeker de machtigste, om voor het Hollandsche volk het Individualisme stem te geven’, maar de geschiedenis herhaalt zich: tegelijk was Multatuli ‘de eerste waarachtige romantische kunstenaar in Holland, en het was weer precies dertig jaar te laat, dat een algemeen Europeesche geestes-beweging hier in haar volheid te voorschijn kwam.’ Of beter: ‘in haar kracht, want ten volle is Multatuli geen romanticus geweest, omdat hij ook individualist was.’ Uit het verschijnsel van achterlikheid verklaart de schr. waarom ‘de cultuur hier nooit boven het middelmatige steeg’, en daarop mag z.i. vóór het jubeljaar 1913 wel eens gewezen worden. - In de Vlaamsche Kroniek bespreekt H. van der Wal de schetsen Uit Belgisch Limburg van Lambrecht Lambrechts; Edm. van Offel een drietal boeken, | |
[pagina 62]
| |
van Lambrecht Lambrechts, Felix Timmermans en Karel van den Oever. Des. In de rubriek Literatuur bespreekt Edmond van Offel met waardering Landelijk Minnespel van F.V. Toussaint van Boelaere. H. van der Wal beoordeelt André de Ridder's roman Filiep Dingeman's Liefdeleven, die hij, ondanks voortreffelike fragmenten, als geheel niet geslaagd acht. | |
De Nieuwe Gids. Nov.W. Kloos beoordeelt in de Literaire Kroniek: Nederlandsche Schrijvers en Schrijfsters van L. Leopold. Met de keuze van auteurs kan hij zich niet altijd verenigen: Helmers zag hij graag wijken voor Rotgans, Smits, De Lannoy en Van Merken; Schaepman en Ter Haar voor Alberdingh Thijm en Hofdijk. Van de levende schrijvers noemt hij niet minder dan veertig die z.i. ten onrechte overgeslagen zijn. Aan het slot krijgt Eigenhuis een vermaning, omdat hij er zich op beroemde ‘weinig onder den invloed der Nieuwe-Gids-beweging geweest te zijn’, om daardoor ‘zijn oorspronkelijkheid niet in 't gedrang te helpen.’ Die afsluiting en quasi-oorspronkelikheid verklaart juist waarom zijn werk ‘ten deele slecht-ouderwetsch’ en daardoor tweeslachtig is. - A. Aletrino bespreekt uitvoerig twee Noord-Nederlandse, zeer beknopt twee Zuid-Nederlandse auteurs, van wie Frans Verschoren geprezen, Ary Delen verworpen wordt. Des. W. Kloos prijst in de Literaire Kroniek de Verzen van J.H. Leopold. Hij acht deze dichter ‘een der beste uit onze heele literatuur.’ | |
De Tijdspiegel. Nov.J.W. Muller behandelt in een artikel Over historische en literaire namaak ‘een drietal meer of min beruchte gevallen van “geschiedkundige namaak” in ons vaderland’, n.l. de Rijmkroniek van Klaas Kolijn, Thet Oera Linda bok, en de ‘Clapper’ der Calkoens (1902). Des. Deze aflevering bevat enige Onuitgegeven gedichten van Guido Gezelle. - W.H.W. de Kock schrijft opnieuwGa naar voetnoot1) een requisitoir tegen Multatuli, onder de titel De omkooping van den Regent van Lebak. Hij sluit zich aan bij de mening van H.J. Lion, die na de verschijning van Max Havelaar de schrijver beschuldigde door ‘een zamenraapsel van leugens en valsche aantijgingen’ de goede naam van de Resident van Bantam te hebben aangetast, zodat Douwes Dekker ‘het brandmerk der diepste verachting’ verdiende. In Mul- | |
[pagina 63]
| |
tatuli's karakter weet De Kock geen enkele lichtzijde te ontdekken. Vandaar dat het Max-Havelaarfonds hem een ergernis blijft. | |
Stemmen des tijds. Nov.-Des.J. Th. de Visser herdenkt Hasebroek ter gelegenheid van zijn eeuwfeest, en tekent hem in de kring van Heilo als de eenvoudige en bescheidene. Een biezondere plaats neemt hij in, doordat hij, meer dan anderen, de kunst in dienst trachtte te stellen van het Evangelie. Bij hem is naast de weemoedig-humoristiese causeur steeds de predikant aan het woord. | |
Elseviers Maandschrift. Des.H. Robbers bespreekt met ingenomenheid Voor de Poort van Top Naeff, en verdedigt zijn gunstig oordeel over Drabbe's Onzichtbare Leider tegen de tegengestelde mening van Aletrino en Querido, die zijn kritiek een vergissing hadden genoemd. | |
Ons Tijdschrift. Nov.J. Petri zet in zijn artikel Kunst en Synthese de beschouwingen voort over Twee Hollandsche Romans. Na vergelijking van Armoede met De roman van een gezin komt hij tot het besluit: ‘Mevr. Boudier is meer charakteroloog, Robbers meer psycholoog’. ‘De personen in Armoede zijn op een hooger plan opgezet in dieper levensverband dan in Robbers' boek.’ Ondanks alle waardering is het slot een waarschuwing: ‘Het grootste gevaar voor onze beste romankunst is het interessant knappe, is om als kunstenaar te willen verkillen tot een eigenwijs kind van de gewaande toekomstige eeuw der psychologie.’ Des. J.A. vor der Hake leidt een uitvoerige bespreking van een aantal Jongensboeken in met een beschouwing over de noodlottige invloed die de averechtse taalopvattingen van de school op het schrijven van het grote publiek, en dus ook op de auteurs van jongensboeken, gehad hebben. ‘Er bestaan bijna geen goed geschreven jongensboeken.’ De meeste zijn geschreven in ‘die malle, konventionele, ouderwetse, foutieve taal.’ Dat geldt voornamelik voor de vertaalde, hoe voortreffelik ze ook van inhoud zijn. Naar taal en inhoud worden dan de oorspronkelike jongensverhalen getoetst, waarbij G. Schrijver, J.B. Schuil en H. Gordeau geprezen worden. | |
Van onzen Tijd. No. 4.Maria Viola bespreekt de studie van Eug. de BocK over Hendrik Conscience, zijn persoon en zijn werk. No. 9. Caesar Gezelle deelt biezonderheden mede omtrent de familie van zijn oom Guido Gezelle, in de eerste plaats over Zijn vader. | |
Den Gulden Winckel. Nov.Constant van Wessem schrijft een | |
[pagina 64]
| |
artikeltje over Onze hedendaagsche letterkunde, om te betogen dat de literatuur van '80 weldra verviel, en na 20 jaar geheel doodgelopen was. Zola ‘heeft in Nederland nooit navolging gevonden.’ Alleen Frederik van Eeden en Lodewijk van Deyssel ‘hebben de opbloei van deze literatuur overleefd en zijn zichzelf gebleven.’ - Everard Gewin herdenkt Joannes Petrus Hasebroek door een beknopte biografie, en biezonderheden omtrent zijn verhouding tot de vriendenkring en tot bekende tijdgenoten, ten dele uit onuitgegeven brieven geput. Een portret en een facsimile versieren dit artikel. - I. Esser schrijft met weinig waardering over de jongste Musset-vertaling, door Hélène Swarth, nl. De Nachten. Des. Gerard van Eckeren prijst Voor de Poort van Top Naeff als een voortreffelijk boek. - H. van Loon bespreekt met ingenomenheid Een vijf en twintigste boek, n.l. Bloeiende Oleanders van J. Reyneke van Stuwe. | |
Dietsche Warande en Belfort. Des.J. Simons schrijft over Conscience als verteller van de Kempen; Ed. Vlietinck over Conscience en de politiek. | |
Museum. Nov.J. Prinsen J.Lz. bespreekt de studie van Jan Ligthart over De Kleine Johannes. | |
Weekblad voor Gymn. en M. Onderwijs. 5 Des.H.W.J. Kroes publiceert, naar aanleiding van R. Eilenberger's Penälersprache, een verzameling Schoolwoorden, d.w.z schooljongenstaal, uit allerlei delen van ons land,Ga naar voetnoot1) die hij zoveel mogelik in hun oorsprong naspoort, en uit woordenboeken van dialekten en Bargoens toelicht. In de volgende nummers vindt men nog een reeks aanvullingen van verschillende belangstellenden. | |
School en Leven. 14 Nov.T. van den Blink vertelt een en ander uit zijn onderwijspraktijk over Mondeling en schriftelijk stellen; hoe hij zijn leerlingen laat vertellen uit hun lievelingslektuur. Daarbij blijkt z.i. dat het kind niet de meest bevoegde criticus is in zake kinderlektuur. Aan het slot kritiseert hij de te moeilike opgaven van verscheiden admissie-examens. C.d.V. |
|