De Nieuwe Taalgids. Jaargang 6
(1912)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 299]
| |
Kroniek en kritiek.Plagiaat in een Vondel-uitgave.Mej. Dr. C.C. van de Graft heeft eenige jaren geleden (is 't in 1907 of 1908 geweest?) Vondels Maeghden uitgegeven en toegelicht in 't Klassiek Letterkundig Panthéon. Goed, degelijk werk; de aanteekeningen beknopt en bijna altijd steekhoudend. Een uitgaaf, die reden van bestaan had. Want de Maeghden is een stuk, dat gekend moèt worden. Zooals Memlinc de oude legende in volle teerheid en reinheid heeft geschilderd op de wondermooie relikwieënkist van de Heilige Ursula, zoo fijn en innig heeft Vondel die uitgebeeld in dit drama, met gouden taal. Thans, in 1912, is in de Nederlandsche Bibliotheek onder leiding van de heer L. Simons, het stuk opnieuw uitgegeven door de heer C.R. de Klerk (Vondels Spelen, Deel I, 2). Goede aanteekeningen, nog een beetje beknopter, maar bijna altijd duidelijk genoeg. Alleen had de heer De Klerk eerlijk moeten vermelden, dat van zijn circa 330 verklaringen ongeveer 178 letterlijk en 54 met kleine wijzigingen of verkortingen zijn overgenomen van Mej. van de Graft. Hàd de heer De Klerk dit gedaan, natuurlijk met een woordje van verontschuldiging en van dank, dan was de toestand heel anders geworden. De Nederlandsche Bibliotheek heeft nu eenmaal haast en we waardeeren de spoed, waarmee de Vondel-deeltjes elkaar navliegen. Want een ieder, die 't vak bij ervaring kent, weet, dat woordverklaring geen werkje voor haastig-gebakerden is. Soms blijft men steken bij één regel, één enkel woord; men gaat twijfelen, zoekt naar analoge gevallen, vergelijkt, twijfelt weer, en wanneer men eindelijk een verklaring heeft gevonden, naar zijn beste vermogen, zijn al gauw een paar uur hiermee heengegaan. Dit alles in aanmerking genomen, zouden we 't vrij vergeeflijk hebben gevonden, indien de heer De Klerk, wiens Kultuurbeschouwende Inleiding een stoer brok werk is, en van wie nog veel verwacht wordt, een enkele keer de voortreffelijke uitgaaf van een voorgangster had gebruikt, wel te verstaan met haar toestemming. Misschien zouden alleen de uitgevers van het Klassiek Letterkundig Panthéon geprotesteerd hebben, aangetast in hun eigendomsrecht. Doch 't zou dan gebleven zijn bij een zuiver juridische en financieele uitgeverskwestie. | |
[pagina 300]
| |
Maar nu de heer de Klerk verzuimd heeft zijn bronnen te noemen, is 't geval veel ernstiger. Ik weet niet, of de wet iets vermag tegen dit onrecht; maar 't is genoeg, dat de meening van ieder fatsoenlijk mensch er zich tegen zal verzetten. Een wetenschappelijk man, die zich respecteert, geeft niet klakkeloos een anders werk voor zijn eigen uit. Thans het bewijs, dat ik niet lang zal maken. Wie de beide uitgaven wil vergelijken, kan zonder moeite tot dezelfde onverkwikkelijke conclusie komen. Ik waarschuw alleen, dat men bij het tweede bedrijf beginnend, meer positieve resultaten zal verkrijgen dan bij 't eerste. Het maakt op mij de indruk, dat de bewerker, verder komende, meer en meer de voortreffelijkheid van de andere uitgaaf heeft erkend en gevolgd. Zoo zijn er in 't eerste bedrijf nog circa 25 oorspronkelijke verklaringen tegen 30 letterlijk en 15 eenigszins gewijzigd overgenomene, terwijl die verhouding in 't tweede bedrijf respectievelijk circa 13 tegen 55 en 13 wordt. Nu zijn er bij de 178 letterlijk overeenstemmende noten een 55-tal, waarvan de verklaring zóó voor de hand ligt, dat twee personen al heel licht tot dezelfde uitleg moeten komen, en onder gewone omstandigheden zou men hier niet aan overschrijven denken; b.v. vrs. 13 ‘nadien: aangezien’; vrs. 42 ‘d'afgrond: de hel’; vrs. 43 ‘ontsteecken: ontstoken’, enz. Verdachter wordt al een overeenstemming als vrs. 485 ‘lasterstuck: schendig stuk’; vrs. 760 ‘uitgestreecken: opgeschikt’; vrs. 994 ‘verbaestheid: ontsteltenis’ en dergelijke. Toch zou men zonder eenige verdere bewijzen hier nog aan toevallige gelijkheid kunnen denken. Maar buiten kijf overgeschreven zijn de volgende plaatsen: vrs. 2 (Opdraght aen Agrippine) ed. v.d. Graft: ‘op eenen regenboogh: de Godheid wordt gewoonlijk, inzonderheid op afbeeldingen van 't Laatste Oordeel, voorgesteld als zittende op een regenboog. Vandaar dat de regenboog als de verhevenste zetel, als de zetel bij uitnemendheid beschouwd wordt’. ed. De Klerk: idem, idem, alleen met een komma na ‘vandaar’. vrs. 593 ed. v.d. Graft: ‘Op kruiswegh: Diana werd vooral op kruiswegen vereerd en aangeroepen’. ed. De Klerk: idem. vrs. 772-773 ed. v.d. Graft: ‘de Hunnen droegen een overkleed van aaneengenaaide wilderattenvellen’. ed. De Klerk: idem. vrs. 882 ed. v.d. Graft: ‘zeissenwagenburgh: De zeisewagens waren groote legerwagens, welker raderen, van zeisen voorzien, bij het | |
[pagina 301]
| |
indringen op den vijand gruwelijke slachtingen aanrichtten. De wagenburg diende ook tot verschansing van het legerkamp’. ed. De Klerk: idem; alleen is veranderd: ‘De wagenb. diende’ in ‘zij dienden’. Men spaar mij de rest.Ga naar voetnoot1) Jammer, dat de heer De Klerk zich in noot vrs. 19 (Opdraght aen Agrippine) niet bij letterlijk overschrijven heeft gehouden; de dwaze vergissing van 56 voor 52 jaar zou dan achterwege zijn gebleven. Ook onjuist, maar tenminste origineel is de aant. bij 1535, waar de heer De Klerk het participium ‘ontgost’ voor een imperfectum aanziet.Ga naar voetnoot2) Het werk van Mej. v.d. Graft heeft, ondanks 't vele goede, natuurlijk zijn kleine zwakheden, vlekjes en tekortkomingen. Merkwaardig is 't na te gaan, hoe de heer de Klerk ze gewillig heeft overgenomen. vrs. 88: ‘Zend krijghsvolck uit, als mut.’ Beide edities: ‘mut: stof’. Onjuist; de beteekenis is in dichte massa (zie bewijsplaatsen Wdbk. d.N. Tl. IX 1276). vrs. 122: ‘Noch liever oud en grijs gestorven, dan zo jong.’ Beide edities: ‘noch (liever): toch (liever)’. Zeer overbodig en niet heel precies; ieder Nederlandsch kind kent uitdrukkingen als ‘nu nog mooier.’ De verklaring van Mej. v.d. Graft van vrs. 1095: ‘Dit braef gewapent volck, dat in zijn volle krits Gereed staet....’ ‘krits: kracht’ is mogelijk goed bedoeld, maar gebrekkig uitgedrukt. In zijn krits, in zijn volle krits beteekent ‘volkomen’, ‘in zijn geheel’, zooals o.a. ook in Vondels Inwydinge van 't Stadthuis t' Amsterdam vrs. 602: ‘de pais in haeren krits voltogen....’ (zie ook Wdbk. d.N. Tl. VIII 296). De heer de Klerk heeft hier gelukkig een eigen opvatting, al is 't de ware niet: ‘krits: kreits, kring.’ Gaarne had ik bij Mej. v.d. Graft nog noten gevonden bij vrs. 40 (‘toetsteen’), vrs. 289, vrs. 341, vrs. 531, vrs. 542 (‘geloof’ in de beteekenis van ‘vertrouwen’), vrs. 1314 en vrs. 1768.Ga naar voetnoot3) De heer de Klerk geeft evenmin een verklaring van één dezer plaatsen, getrouw aan zijn voorgangster. | |
[pagina 302]
| |
Mijn onaangename taak is volbracht. Ik had kunnen zwijgen en mijn ergernis in stilte verwerken, maar 't leek mij beter het volle licht op deze praktijken te laten schijnen. Als ook anderen op hun hoede willen zijn, zullen dergelijke diefstallen niet opnieuw straffeloos gepleegd kunnen worden. Deventer, Sept. '12. M.E. Kronenberg. | |
Ontleden en ontleden zijn twee!Ontleden om te begrijpen, of omgekeerd? vroeg M.R. Dijkman, niet lang geleden.Ga naar voetnoot1) Dat hier met ‘ontleden’ bedoeld werd het traditionele taal- en redekundig ontleden, zal de lezer zich herinneren. En dat dit niet verward mag worden met het psychologies ontleden van taal, dat aan elk begrijpen vooraf moet gaan, is in de bedoelde bladzijden m.i. duidelik aangetoond. Die verwarring komt, tot schade van ons taalonderwijs, maar al te vaak voor. Zelfs een scherpzinnig man als Dr. J. van der Valk gaf onlangs blijken daarin verstrikt te zijn. In een artikel over De taal van Jacques Perk's SonnettenkransGa naar voetnoot2) uit hij zijn verontwaardiging over een onderwijzer, die in Het Onderwijs geschreven had: ‘Gij studeerenden, wat ik u bidden mag, ontheilig Perk's sonnetten niet door ze taal- en redekundig te ontleden. Neen, doe dat vooral niet, het zou heiligschennis zijn.’ ‘We zien hier het merkwaardige geval - zegt Van der Valk - dat een onderwijzer tot studeerenden zegt: tracht niet te verstaan wat gij leest!’ (blz. 576). Dàn zou het geval inderdaad zeer merkwaardig zijn. Gelukkig is de oplossing onschuldiger. De ons onbekende bewonderaar van Perk zou in een idiotengesticht thuis horen, als hij de leer verkondigde: tracht de dichter niet te verstaan. En zijn beschuldiger zou dadelik zijn uitval terugnemen, als hij zich een paar dagen in de examenzalen van onderwijzers op de hoogte ging stellen, wat nu eigenlik taal- en redekundig ontleden is. Met schrik zou hij bemerken dat èn Jacques Perk èn hij zelf te licht bevonden zouden worden in het taalkundig ontleden voor die alleswetende examinatoren. Als voorbeeld hoe noodzakelik de taalkundige ontleding is, kiest Van der Valk deze verzen uit sonnet 59: | |
[pagina 303]
| |
‘Wat kan, wien weet te wezen, zóó beloonen
Voor levend dood-zijn, als ten sprekend teeken
Van vreê, met wat hij weet, 't geloof te honen?’
Jacques Perk weet nog niet eens dat wien hier wie moet zijn (1ste nv. als onderwerp van een lijd. vw. zin, type c!). En Van der Valk wil met wat hij weet beschouwen als ‘een bepaling tusschen twee begrippen geplaatst zóó, dat die bepaling bij beide begrippen past.’ Dat doet Horatius wel, maar een Hollandse schoolmeester weet beter. 't Is al haast een ketterij dat een woord niet in het hokje van één woordsoort gebracht kan worden. Maar een bepaling die niet nauwkeurig ergens bij past! Dan staat alles op losse schroeven. Terwey noch Den Hertog spreken er van. Ergo! En dan is Van der Valk zo naief, te menen dat de ontleding ophoudt als de verzen volkomen begrepen zijn. Dan begint de pret juist! Op de finesses komt het immers aan. De ontleding is de proef op de som of iemand zijn Den Hertog op zijn duimpje kent. De aangehaalde regels zijn inderdaad voor een ontleder om van te watertanden. Je kunt er wel een uur op examineren. Zo'n ‘type c’ mèt een voorzetsel, als met wat hij weet is immers prachtig materiaal. Tien tegen één dat de kandidaat er in loopt, en wat 4de naamval noemt omdat er een voorzetsel voor staat, terwijl het een lijdend voorwerp is. En dan de ‘taalfout’ wien! Natuurlik begint de kandidaat met te denken dat de dichter wel geen fout gemaakt zal hebben! Ook het thuisbrengen van de bepaling ten sprekend teeken in het ware hokje is lang niet mis. En wie begrijpt ten, als hij het niet ontleden kan in te den. Dat het hier tot een betekent doet minder ter zake, en wordt de kandidaat graag geschonken. Als de taal van een bewonderd dichter zo stukgeplukt wordt, dan kunnen we ons uitstekend de uitroep begrijpen: houd uw schoolmeesterlike handen thuis en zoekt elders lijken voor uw dilettantensnijkamer! Een tweede voorbeeld van ‘noodzakelijke taalkundige ontleding’ vindt Van der Valk in de regel: ‘'t Geluk ontkiemt uit droefenis en troost.’
Er zijn drie opvattingen mogelik: 1o. 't Geluk ontkiemt uit troost, 2o. (Ook) troost ontkiemt uit droefenis. 3o. 't Geluk troost. Van der Valk verwerpt de eerste als ‘wat onnoozel’, en kiest de laatste. Doet hij dat op grond van een taalkundige ontleding? Of ontleedt hij Perk's gedachte, en komt hij van daar uit tot de rubri- | |
[pagina 304]
| |
ceringen: 1ste of 4de naamval, substantief of werkwoord? Hij zelf doet alsof het eerste het geval is, en zegt o.a.: Troost kan niet afhangen van uit. Als troost dan niet de 4e naamval is, kan hij dan de eerste zijn? enz. Maar is het niet duidelik dat iemand die alle grammatika's van buiten kent en duizenden ontledingen gemaakt heeft, tegenover dit zinnetje niet beter voorbereid komt te staan dan iemand die geen enkele grammatiese term kent en eenvoudig, geschoold door veel lektuur, de verschillende opvattingen formuleert als hierboven is geschied? Niet tot beste ‘ontleder’, de beste ‘classicus’, maar tot de beste kenner van Perk's innerlik leven en van Perk's poëzie zullen we ons richten, als een plaats uit de dichter ons niet duidelik is. | |
Nog eens: een aanval van officiële zijde.Dr. J.H. Gunning Wz. schrijft ons, naar aanleiding van de noot op blz. 266: ‘In mijn verslag stond: “dat Lezen spreken is”; in het Regeeringsverslag staat het verkeerd. Zooals ik 't geschreven had hebben de heeren 't inderdaad beweerd en volgehouden, en heb ik volgehouden en houd vol, dat 't een tastbare onwaarheid is.’ Bij deze mededelingen hebben we twee opmerkingen. Ten eerste dat de verplaatsing van de fout naar hoger regionen de zaak eer erger dan beter maakt. De Inspekteur neemt dus een beschuldiging over, waarvan hij de strekking zò weinig begrijpt, dat hij er nonsens van maakt, en grondt daarop zijn bedreiging. Ten tweede dat Dr. Gunning zijn verouderde taalkunde met de ‘waarheid’ vereenzelvigt, en de nieuwere beschouwing als ‘tastbare onwaarheid’ verkettert. Want hij ziet ons natuurlik niet voor zò onnozel aan, dat wij lezen (d.i. taal van anderen reproduceren) en spreken (d.i. eigen uiting) niet zouden weten te scheiden. Trouwens, hij verwijst zelf naar een diskussie die hij voor enige jaren met mij voerde in De School, en waar de betekenis van deze, praegnant uitgedrukte, leuze onzerzijds zo verduidelikt werd, dat misverstand omtrent de bedoeling niet mogelik isGa naar voetnoot1). Aan welke zijde zou nu de verblinding van het fanatisme te zoeken zijn? C.d.V. | |
[pagina 305]
| |
De uitspraak van het Latijn.Het is vaak genoeg gezegd dat de strijd om de Vereenvoudigde niet alleen een kwestie van praktijk betreft. De diepere grond in elk geval is een verschil van taalopvatting. De spelling de Vries - te Winkel is het monument van de geestdrift voor de in het midden van de vorige eeuw voor ons land nieuwe historiese taalstudie, dezelfde geestdrift als een leraar aan een gymnasium er nog in de tachtiger jaren toe kon brengen de ‘klankverschuivingen’ in het Oudgermaans in de klas met grote uitvoerigheid te behandelenGa naar voetnoot1). De Vereenvoudigde is het uitvloeisel van de nieuwere taalwetenschap, die heeft ingezien dat het historiese worden op zich zelf geen verklaring is, en dat vooral de studie van de levende taal ons de psychologiese processen moet helpen begrijpen. Bij de diskussie over de hervorming van de uitspraak van het LatijnGa naar voetnoot2) kon men met meerder of minder duidelikheid die twee stromingen onderscheiden. Maar tot verrassing van sommigen hoorde men ook, en allereerst, een stem uit de vóórhistoriese tijd (van de taalwetenschap, wel te verstaan). Prof. Hartman trad op zoals men van de nazaat van onze roemrijke zeventiende-eeuwse klassieke filologen kon verwachtenGa naar voetnoot3). Van de motieven van de hervormers begrijpt hij niets, en kan hij niets begrijpen. Hij bestrijdt ze dan ook in hoofdzaak door de hulp in te roepen van de leken (i.c. de minister van binnenlandse zaken), en door te schimpen. Ook dit laatste ligt volkomen in de lijn van zijn zeventiende-eeuwse voorgangers, ofschoon die misschien zouden zeggen dat ‘zwakhoofdige docenten’ niet die forsheid van klank heeft die men van een klassiek geleerde mag verwachten. De bewuste of onbewuste verdedigers van de historiese taalwetenschap uit het midden van de vorige eeuw kwamen natuurlik met soortgelijke argumenten als waarmee men ook het bestaan van een algemeen beschaafd in de levende talen bestrijdt. Men kent de klanken van het Latijn niet, het is niet ten allen tijde hetzelfde geweest, enz. Alles waarheden die niemand ontkent, maar die niets te maken hebben met het beginsel: een taal moet onderwezen worden als taal, als een verkeersmiddel tussen mensen van eenzelfde tijd in de eerste plaats, een mondeling verkeersmiddel vóór het een schriftelik werd. Dit laatste standpunt kwam bij de verdediging van het hervormings- | |
[pagina 306]
| |
plan niet tot zijn recht. Ja, men kan de vraag opwerpen of de verdedigers in de Rotterdamsche Courant zich van de principiële grond van hun voorstellen wel helder bewust waren. Als een van hun verzoekt niet over de Vereenvoudigde te spreken omdat die er niets mee te maken zou hebben, mag men daar aan twijfelenGa naar voetnoot1). Immers de Vereenvoudigde en de hervormde Latijn-uitspraak zijn uitvloeisels van dezelfde taalinzichten, die ook op het onderwijs hun invloed doen gelden. Wat die invloed op het onderwijs in het Latijn betreft, veroorloof ik mij te verwijzen naar het rapport over de nieuwe methode van Latijn-onderwijs aan de Perse-school in Cambridge (direkteur: de bekende klassieke geleerde zowel als schoolman Dr. Rouse): The Teaching of Latin at the Perse School Cambridge (Educational Pamphlets no. 20, 1910, uitgegeven door het Ministerie van Onderwijs). Ik wil daaruit slechts één plaats aanhalen (bl. 3): ‘The method is based on the spoken word, since that is the proper medium of language, more real to the learner, quicker of use, easier to correct; only when the correctGa naar voetnoot2) expression has been taught is the learner allowed to write, and this he does partly as a test of his having learnt, partly as a help to the memory. Nothing can be fully learned until it has been both correctlyGa naar voetnoot2) spoken and correctly written.’ E. Kruisinga. |
|