De Nieuwe Taalgids. Jaargang 6
(1912)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 248]
| |||||||||||||||||
Uit mijn praktijk.
|
1. | Ik schrijf. Onv. teg. t. |
2. | Ik heb geschreven. Volt. teg. t. |
3. | Ik schreef. Onv. verl. t. |
4. | Ik had geschreven. Volt. verl. t. |
5. | Ik zal schrijven. Onv. toek. t. |
6. | Ik zal geschreven hebben. Volt. toek. t. |
7. | Ik zou schrijven. Onv. verl. toek. t. |
8. | Ik zou geschreven hebben. Volt. verl. toek. t. |
In plaats van die mooie namen te gebruiken, zal ik ze nummeren. De 1e, de 3e, de 5e en de 7e, dat zijn de zogenaamde onvoltooide, zie je wel? Kom jij 'ns hier aan 't bord. Ga er 'ns met je rug naar toe staan, 's Kijken of je ze nu kent. De 2e tijd, wat is dat? En de 5e? Enz. Goed, nog 'n paar keer oefenen en dan kennen we dat. Men spreekt ook wel van de 1e, 2e en 3e persoon, en van de 1e, 2e, 3e en 4e naamval, waarom zouen we niet van de 1e, 2e of 3e tijd spreken?
Wat ik nu met jullie wil zoeken, is dìt: er zijn acht tijden van 'n werkwoord, en in de werkelikheid kennen we maar drie onderdelen van de tijd; hoe kan dat?
Ik zie de Tijd als 'n punt dat zich beweegt, waardoor 'n lijn ontstaat. Zo:
T is 't tegenwoordige. Dat duurt maar éen sekonde. Al wat er links van ligt, is 't verleden, en rechts: de toekomst.Ga naar voetnoot1)
Als ik spreek in de 1e tijd: ‘Ik schrijf een brief’, dan sta ik in mijn gedachten op 't punt T. Ik schrijf is dus wel 'n echte tegenwoordige tijd van het werkw. Met dat voltooid of onvoltooid moei ik me niet. Wat tegenwoordig is, is tegenwoordig, en wat verleden is, is verleden; geen draaierij.
De 2e tijd: ik heb geschreven, is die tegenw. of verl.? Tegenwoordig? Dat kun je begrijpen! Zeker omdat-ie heet volt. tegenw.? Als ik zeg: ‘Ik heb een brief geschreven,’ waar staat nu de schrijvende persoon op de lijn van de tijd? Links van T. Dat spreekt. Dus? In 't verleden. Ik heb geschreven is dus 'n verleden tijd. En wat dunkt je, ligt die handeling van 't schrijven verweg in 't verleden of dichtbij? Goed, dat doet er niet toe. ‘Gisteren heb ik een brief geschreven’. ‘De Batavieren hebben in holle boomstammen gevaren’. Of 't 'n sekonde geleden is, of 'n eeuw, dat geeft niet. Verleden is verleden. Links is links.
En nu de 3e tijd: ik schreef, is die verleden, tegenwoordig of toekomend? Verleden natuurlik.
En de 4e: ik had geschreven? Verleden!
Dat zijn dus al drie verleden tijden. Ja zo, op die manier kun je wel aan 't getal acht komen. Nu begint die ongeschoolde jongen met z'n heldere kop die ik mee in de les heb gebracht, er iets van te begrijpen. Namelik, hoe 't mogelik is dat er meer dan drie zijn. Maar hij is toch nog erg nieuwsgierig. Waarnaar denk je? Naar 't verschil in betekenis tussen die drie verl. tijden. Goedzo; dan gaan we daar samen naar zoeken.
't Verschil tussen drie dingen ineens te zien, is te lastig; we gaan er dus eerst twee nemen, n.l. de tweede en de derde tijd.
Ik heb gisteren 'n brief geschreven. Ik schreef gisteren 'n brief.
Wat zou nu 't verschil zijn? 't Is alles 't zelfde in die zinnen: onderwerp, gezegde, lijdend voorwerp, bijw. bepaling van tijd. Alleen de vorm van 't gezegde verschilt. Zou men 't aan de brief kunnen zien of men 'm heeft geschreven of dat men 'm schreef? Nee, heelemaal niet. Maar wat is dan 't verschil? De feiten zijn dezelfde. Als ik 'n plaatje teken bij de eerste zin, en 'n plaatje bij de tweede, dan zijn ze presies net eender. Als 't verschil niet zit in de inhoud van de zinnen zelf, dan moeten 't zitten in ons, in de persoon die spreekt en in de persoon die luistert.
We zullen dit 't best begrijpen als je 'n heel verhaal eerst in de tweede tijd vertelt en dan in de derde. B.v.b.
Gisteren ben ik uit gegaan. Ik heb 'n tremmetje genomen naar
't Mastbos. Ik heb gelopen tot achter in 't bos. Daar is opeens 'n man op me toe gesprongen die me m'n beurs heeft gevraagd. Maar ik heb 'm 'n slag gegeven met m'n stok, dat-ie achterover in de sloot is gevallen. Enz.
Ja, jullie denkt dat ik opsnij. Maar dat doet er nu niet toe.
Geef nu 't zelfde verhaal nog eens, met alle werkwoorden in de 3e tijd: Gisteren ging ik uit. Enz........ Ik gaf 'm 'n slag, dat-ie achterover in de sloot viel.
Wie merkt al verschil?
En je kunt 't verhaal ook zo vertellen dat je begint in de 2e tijd, en eindigt in de 3e.
Gisteren ben ik, enz. Ik heb 'n tremmetje, enz. Ik heb gelopen tot.... Daar sprong.... Hij vroeg.... Maar ik gaf....
Wie merkt verschil? Ha, nu zie ik veel vingers. Nou? Presies. Als men in de derde tijd vertelt, is alles veel levendiger, 't is net of 't nu op 't ogenblik voor je ogen gebeurt, of je 'r vlak bij staat; 't verschil is weggevallen tussen 't Verleden en 't Heden; 't is of dat Verleden 'n nieuw Heden is geworden. Dat is maar fantazie, natuurlik; manier van zich de zaak voorstellen. En daar zit 't verschil dus: in de manier van zich de zaak voor te stellen. Als men in de tweede tijd vertelt, dan blijft er 'n ruimte tussen ons en de handeling. We staan op 'n afstand te kijken naar 'n feit dat gebeurt op onze weg, maar achter ons; we staan stil, kijken terug, en zien toe uit de verte. Maar in de 3e tijd is heel die afstand weg, en we staan midden tussen die gebeurtenissen.
Ik teken dat zo:
Ik blijf me bewust dat de dingen in 't verleden gebeurden.
't Verband met 't heden is weg. Ik sta met m'n gedachten niet meer op 't punt T, maar bij 3e t., dat nu 'n gefantazeerd Heden is geworden.
Ik merk dikwels in jullie opstellen dat je begint in de 2e t. en later overgaat in de 3e. Wanneer zul je dat doen? Juist; als de handeling begint; eerst 'n beschrijving of inleiding in de 2e t. en dan 'n levendige handelïng in de 3e. Ja, 't gebeurt soms dat men zelfs....
Wie begrijpt me? Presies,.... dat men in de 1e tijd gaat spreken. B.v. Hij vroeg me m'n beurs. Maar ik geef 'm 'n slag, enz.
Als 't voorafgaande goed is begrepen, dan zal de verklaring der volgende tijden al veel makkeliker vallen. 't Komt er maar op aan, om in ons eigen hoofd te kijken en te zien hoe onze gedachten zich daar bewegen over de lijn van de tijd. Soms is dat 'n heel ingewikkeld gedraai en dan zijn we verwonderd over de vaardigheid der gedachtenbeweging, zelfs bij 'n klein kind.
Pas op, we gaan weer kijken; nu naar de 4e tijd. Ik zal 'n verhaal vertellen, waar-ie in voorkomt: ‘Gisteren zei ik tegen 'm, dat ik eergister die brief al had geschreven.’ Da's m'n hele verhaal. Och, elke volzin is feitelik 'n vertelling. Heb je 't gezien? Ik zei,.... had geschreven.... Wie durft aan 't bord komen om die tijd te tekenen?
Daar staat-ie. Eerst naar 't verleden, en los van 't heden. En van daaruit weer naar 't verleden. Een goede naam voor deze tijd zou dus zijn?.... Verleden verleden tijd. Juist, verleden in 't kwadraat. Maar hij heet gewoonlijk: ‘voltooid verleden.’ Och, dat voltooid is 'n mal woord, maar we kunnen 't toch wel houden als we 't maar opvatten in de betekenis van?.... Van: verleden. Dat komt uit. Als 'n werk voltooid is, dan is 't àf, en de arbeid behoort tot 't verleden.
En de tweede tijd, de voltooid tegenw., daar moet ik de naam van verklaren als: voltooid of verleden met betrekking tot 't tegenwoordige.
't Verschil tussen de 2e en de 4e tijd zit dus alleen maar in?.... 't uitgangspunt. Vergelijk maar de tekeningen. Die zien er net eender uit. Maar de ene beweging gaat uit van 't werkelike heden, en de andere van 'n gefantazeerd heden dat echter in 't verleden ligt. En zo kon men nog wel van 'n derde punt uit naar 't verleden gaan. Ik bedoel natuurlik niet van 'n ander punt uit, dat ook in 't verleden ligt, want dat blijft allemaal 't zelfde, maar....? Van 'n punt in de toekomst. Laten we dat verhaal van die brief nu 'ns zo vertellen, dat we inplaats van gisteren zeggen: vandaag over 'n week.
‘Vandaag over 'n week zal ik die brief geschreven hebben.’ Dat ìs al weer 'n verleden tijd, maar nu verleden met betrekking tot 'n punt in de toekomst. ‘Voltooid toek. t.’ is de gebruikelike naam. We zien dus nu de gelijkheid van de 2e, de 4e en de 6e tijd. En ook 't verschil. De tekening van de 6e t. is nu makkelik:
Er kan echter twijfel zijn,.... waaraan? Juist, of ik dat boogje erbij moet tekenen of niet; of we 't heden helemaal loslaten, en er dus 'n nieuw heden ontstaat in de toekomst, of dat we blijven staan in 't tegenwoordige en van daar uit kijken naar de toekomst.
Ik geloof dat 't laatste 't geval is. Vooreerst is 't al niet zo makkelijk om in z'n verbeelding te leven temidden van dingen die nog komen moeten, als wel temidden van dingen waar we in de werkelijkheid al tussen geleefd hebben. 't Laatste is meer herinnering dan fantazie. Maar de fantazie kan toch even sterk werken als de herinnering. Dit hangt af van de levendigheid van ons denken. Merk in elk geval op, dat men in plaats van te zeggen: ‘Ik zal morgen komen’, ook kan zeggen: ‘Ik kom morgen’. Ondanks 't woordje morgen schijnt men hier 't heden te vergeten en meer in de toekomst te leven, als was 't 'n nieuw heden.
De moeilikste tijden blijven ons nu nog over om te verklaren.
Ik zal weer aan 't vertellen gaan, en dan moet jullie in je eigen hoofd kijken om te zien, hoe we draaien en keren over de weg van de tijd.
Pas op. 't Is vandaag de eerste September. 't Verhaal begint: Verleden week, de 26e Augustus, zei ik tegen m'n vriend, dat ik drie dagen later,....
Volg je me? De hoeveelste Augustus was dat? Knap! De 29e.
Nou:...., dat ik drie dagen later, de 29e Augustus, bij hem zou komen.
Wie komt die tijd tekenen? Goed zo.
Is dat nu 'n verl., of 'n toek. tijd?
Natuurlik 'n toekomende, want je moet rekenen van 't laatste uitgangspunt af.
Dit is pas de tweede toekomende tijd, die we bespreken. De andere was de 5e: ik zal komen. Wat verschil is er nu tussen die twee
toek. tijden, de 5e en de 7e? Dat verschil bestaat alleen in 't uitgangspunt. Zou er nog 'n derde toek. t. mogelik zijn? Ja, dan moest 't uitgangspunt in de toek. liggen. Laat eens proberen, of-ie er is: ‘Ik zal morgen tegen hem zeggen, dat ik drie dagen later zal komen.’ Hij ìs er, gelijk je merkt. Maar, er is geen aparte vorm voor. Deze tijd kon heten: de toekomend toekomende tijd. Hij doet me denken aan de 4e, de verleden verleden.
Je merkt dus, dat er nog wel meer tijden hadden kunnen wezen dan acht.
Maar nu weer naar de 7e tijd kijken. Hoe heet-ie? De verleden toekomende tijd. Verklaar die naam nu: die tijd is toekomend ten opzichte van 'n punt in 't verleden.
En ten slotte de 8e tijd, de moeilikste van allemaal. Maar toch geloof ik dat-ie jullie geen moeite zal kosten na al ons gepraat.
Hier is 't verhaal: ('t is vandaag de eerste September).
Verleden week, de 26e Augustus, zei ik tegen m'n vriend, dat ik drie dagen later, de 29e Augustus, die brief zou geschreven hebben.
Op welke dag is dat schrijven nu werkelik gebeurd? Op de 27e of de 28e Augustus.
We gingen in onze gedachten eerst naar 't verleden, toen naar de toekomst en toen weer naar 't verleden. Wat 'n gedraai. In hoofdzaak is 't dus 'n verleden tijd. Dat is al de vijfde. De naam kon wezen: verleden - toekomend - verleden tijd.
Het spreekt vanzelf dat we ook 't Heden voorbij hadden kunnen schieten, toen we van 't Verleden uitgingen, Aldus: De 26e Aug. zei ik, dat ik 14 dagen later, de 9e Sept. die brief zou geschreven hebben.
De tekening is zó:
Of zó:
Ik teken twee boogjes van 9 Sept. uit. Want het punt, waarop 't schrijven werkelik plaats heeft, kan vóór of achter de 1e Sept. liggen. Daaruit blijkt wel, dat 't Heden helemaal wegvalt in onze gedachten doordat we 'n nieuw Heden aannamen, in 't Verleden.
En wie van jullie er zin in heeft, moet 'ns proberen of-ie met zulk gedraai nog niet veel meer tijden kan scheppen. Maar, er zijn maar acht vormen.Ga naar voetnoot1)
J. Mathijs Acket.
- voetnoot1)
- Bijna al de dingen die ik hier en verder als meedeling neerschrijf, worden in de klas natuurlik verkregen door vragen en antwoorden.
- voetnoot1)
- Ik heb van te voren met m'n leerlingen de afspraak gemaakt, dat we 'n werkw. met z'n hulpmiddelen van vervoeging samen één vorm zullen noemen. Dus: ik zal geschreven hebben, beschouwen we als één vorm van schrijven. Ik wijs er m'n leerlingen op, dat dit slechts 'n manier van spreken is, 'n makkelike manier, maar, streng genomen, niet juist.