De Nieuwe Taalgids. Jaargang 6
(1912)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 173]
| ||||||||||||||||||||||
Langs en op de rand van de zelfstandigheid. (De woorden zo c.s. en 't).De voortzetting van m'n studie over de (voornaamwoordelike) aanduiding bracht me in 't biezonder op de aanduiding van abstrakta, als goedheid, opening e.a. Daarbij plaatste ik me weer herhaaldelik voor de vraag Is hier de aanduiding iets dat op 't zelfstandig naamwoord teruggaat? of iets dat recht uit de ziel komt zonder 'n omweg langs 't zgn. mannelike of vrouwelike of onzijdige zelfst. naamwoord? Ik vond beide en lette vooral op 't laatste. Maar als rechtstreekse aanduiding van de voorstellingen zelf i.c. de hoedanigheden en werkingen, komen dan de aanduidende woorden die parallel lopen met goed en openen evenzeer ter sprake als die parallel lopen met ‘goedheid’ en ‘opening’, m.a.w. voor 'n goed begrip van de aanduiding der abstracties zijn de woorden zo en 't even belangrijk als de woorden die, hij, ie, m, zij, ze, haar e.a.; daarom worden de twee eerste woorden apart behandeld. Men weet al, dat niet alle konkrete zelfstandigheden even hoog in rang staan: de aanduiding door Z.M. of Z.Ed. wees op 'n hoogste, de aanduiding door 't op 'n laagste rang. Maar 'n hoedanigheid die krachtens z'n aard afhankelik is van de zelfstandigheid dus niet zelfstandig is, moet nog wel lager staan dan de rang die in 't uitdrukking vond. Die nog lagere rang vindt z'n uitdrukking in zo: ‘Zo is mijn hoed ook’ of ‘Zo ben ik nu eenmaal’. Tot dezelfde kategorie van woorden (de zo-kategorie noemde ik die al) behoren hoe, welk, wat voor'n, zulk, dergelik, zo'n, zodanig, als volgt, eender, de- of 'tzelfde, ander, anders, verschillend e.d. Van de vijf kategorieën die ik al aangafGa naar voetnoot1), vormen die zo-woorden dus de tweede; de eerste, de plaats-kategorie, bevat aanduidende woorden als hier, daar, er e.a. en bijna op één lijn er mee, de aanduidende tijdswoorden toen, nu e.a. De woorden boven dit artikel geplaatst, respektievelik de typen van de tweede en derde kategorie, doen tegelijk 'n bespreking verwachten over de verhouding tussen die twee kategorieën. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 174]
| ||||||||||||||||||||||
Eerst worden nu hier de zo-woorden besproken. Niet steeds op even duidelike wijze onderscheidt men bij 't spreken de hoedanigheid van 'n zelfstandigheid als zodanig van de hoedanigheid van 'n werking. Zulk duidt alleen op hoedanigheden van zelfstandigheden; ook zo dergelik, welk, wat voor ('n)Ga naar voetnoot1); deze woorden komen ook alleen attributief voor. Anders is 't gesteld met zo, hoe, anders, 'tzelfde; die woorden duiden zowel op hoedanigheden van zelfstandigheden als van werkingen, maar in 't eerste geval zijn er aparte vormen voor 't attributief gebruik:
Minder, maar toch ook verschil tussen attributieve en predikatieve vorm vertonen eender, zodanig. verschillend:
Deze aanduidende hoedanigheidswoorden gedragen zich dus geheel als de noemende hoedanigheidswoorden, immers
Inhoever die overeenkomst alleen uiterlik of misschien ook innerlik is, waag ik voorlopig niet uit te maken. Specificeren we 't karakter van de behandelde woorden met als type 't woord zo, dan krijgen we: hoe ('n), welk en wat voor ('n) zijn 'n vragend zo; ander(s) is 'n negatief zo; verschillend is 'n wederkerig anders; dezelfde, 'nzelfde of 'tzelfde is 'n gelijk of ongeveer zo; dezelfde, van personen gezegd, is steeds 'n identiek zo (vgl. blz. 68.) zulk, zodanig, dergelik zijn 'n ongeveer zo, met graad- of stijlverschil. 't Spraakkunstig geweten van sommigen eist hier 'n geruststelling omtrent 'tzelfde in 'n zin als ‘Mijn hoed is 'tzelfde’ ‘want “hoed” is toch mannelik’. Mij is bekend dat er korrectors zijn die in rekenkundige vraagstukken steeds eisen ‘De som is (of blijft) dezelfde’, zoals ze ook eisen ‘Die weg is de langste’ i.p.v. ‘'t langst’. De taal buiten de school zelfs van de meest beschaafden zou hun anders kunnen leren. ‘Maar sprekende past men de regels gebaseerd op 't spraak- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 175]
| ||||||||||||||||||||||
kunstig geslacht minder goed toe’. Maar ook deze verouderde zienswijze kan de verbetering van 't predikatieve 'tzelfde in dezelfde niet motiveren: 't geldt hier direkt geen geslachts- maar 'n substantiekwestie. Hoe dat met betrekking tot 't woord ‘dezelfde’ bleek als 't personen gold, voor ons substanties van de hoogste rang, toonde ik al op blz. 68. In 'tzelfde verschil van substantie-graad tussen personen en dingen ligt ook de reden waarom men niet zo licht zal horen ‘Die som is dezelfde gebleven’ als ‘Je broer is nog net dezelfde’, ofschoon in 't laatste geval toch ook weer ‘'tzelfde’ voor zou kunnen komen, even goed als bij zaken. En bij zaken en personen kan dan die laagste substantiegraad, te kennen aan 'tzelfde, dat, wat, 't, op zijn beurt verdwijnen en plaats maken voor hoedanigheidsidee b.v. Vgl. ‘Die tuin is niet meer wat ie vroeger was’ en ‘die tuin is niet meer zoals ie vroeger was’. Al die substantie-graden hangen van zoveel bijkomende idees en gevoelens af, dat alleen 'n nivellerende spraakkunst uit vroeger dagen van goed of slecht zou mogen spreken.Ga naar voetnoot1) Zoals al bleek, onderscheidt zich van alle zo-woorden 't woord dezelfde, dat in de vorm van 'tzelfde in de derde kategorie staat. In ‘ik zie 'tzelfde’, ‘ik maak 'tzelfde’ betekent 't dan ook duidelik niet 'n gelijk zo, maar 'n gelijk 't of dit. 't Woord 'tzelfde vormt dus de schakel tussen de tweede en derde kategorie. Dat zo werkelik 'n lagere rang vertegenwoordigt dan 't, blijkt wel vooral negatief uit 't feit, dat de (konkrete) zelfstandigheden zelfs bij de diepste daling in de waardering of vervaging, nooit 'n zo worden. Maar er is nog iets, dat wel niet als bewijs maar misschien als geloofwaardig getuige gehoord mag worden. De gelijkheid tussen ‘Hij is 't (= ziek) niet meer’ en ‘Hij is 't | ||||||||||||||||||||||
[pagina 176]
| ||||||||||||||||||||||
(= soldaat) niet meer’ brengt sommigen, o.a. Den Hertog, er toe te besluiten dat ‘soldaat’ als predikaat 't karakter van 'n hoedanigheidswoord heeft gekregen. Maar als men eens andersom konkludeerde? Namelik dat ‘ziek’ anders aangeduid door zo, nù als predikaat aangeduid door 't, op een lijn is komen te staan met ‘soldaat’ en dus 't karakter van 'n zelfstandigheidswoord heeft gekregen? Immers 't duidt op de laagste substantie-graad. Waàr blijft dan toch, dat ‘soldaat’ als predikaat wat minder is geworden dan als onderwerp of voorwerp, nl. van ie of 'm is afgedaald tot 't, gedegradeerd dus van vierdetot derde-ranger. De lezer begrijpt dan ook 't tekort als men steeds zo nauwkeurig aangeeft, wat 't zoal betekenen kan, nl. zelfstandigheden, hoedanigheden, werkingen enz. Men vergeet daarbij 't voornaamste nl. dat dat 't 't woord is waarin die logiese kategorieën elkaar ontmoeten als ze tijdelik door de momentele waardering of vervaging d'r natuur kwijt zijn en in rang zijn gedaald of geklommen, om gezamenlik plaats te nemen op de middelste sport van de waarderingsladder, nl. op de derde van de vijf. De gebruikelike logiese beschouwing die in dat simpele 't 'n wonderlike passe-partout ziet, blijft daardoor taalkundig 'n achteraffe, in plaats van 'n nuttige aanloop te zijn tot de psychologiese.Ga naar voetnoot1) Op welke manier de hoedanigheid daarbij is geklommen, blijkt uit 'n vergelijking van de woorden zo en 't in de volgende parallellen. Iemand heeft 't over 'n kennis: ‘Als Jansen vandaag z'n woord geeft, breekt ie 't morgen’. ‘Neen,’ zegt nu de hoorder die Jansen beter kent, ‘zo is ie niet!’ ‘Da's wel!’ zegt de eerste weer, ‘hij is wat men noemt karakterloos’; en de tweede weer: ‘Dat is ie niet’. Dus eerst ‘zo’, later ‘dat’. A zegt: ‘Ik kan moeilik tegen m'n mening in handelen. Ik ben nu eenmaal zo. Iedereen is maar niet even inschikkelik’; en B: ‘Dan moet je zien dat je 't wordt’. Weer eerst: zo, later 't, ofschoon 't in elke parallel maar over één zelfde hoedanigheid ging nl. ‘karakterloos’ en ‘inschikkelik’. Maar die hoedanigheid | ||||||||||||||||||||||
[pagina 177]
| ||||||||||||||||||||||
werd telkens pas in de tweede helft van de parallel als zodanig vermeld in 'n noemwoordGa naar voetnoot1) en eerst dan aangeduid door 't of dat; in de eerste helft van de parallel konkludeerde men maar tot de hoedanigheid en duidde die aan door zo. Dus 'n gedachte hoedanigheid wordt aangeduid door zo, 'n als zodanig genoemde door dat of 't: de naam, 't (noem)woord bewerkt hier rangsverheffing. - Maar niet altijd. Bij v. ‘Ik heb hier 'n boek dat uitstekend geschikt is voor aankomende schilders; maar je begrijpt dat zo'n boek geld kost’. Op de genoemde hoedanigheid volgt hier toch zo. Dat komt omdat die aanduiding van de hoedanigheid niet predikatief voorkomt, zoals boven: 't predikatief gebruik moet tot de rangsverheffing meewerken. Hoe dat kan is te begrijpen; men weet immers dat 't predikaat per se gewichtiger is dan 't attribuut: de inhoud van 't gezegde is 't dan ook in de regel wat tot spreken dwingt. In dit verband is op te merken, dat wel zo, anders en 'tzelfde als predikaat voorkomen en niet andere zo-woorden als zulk, dergelik: de eerste hebben, ten minste als predikaat, 'n beslistere betekenis: nl. ofwel zò, of ‘niet zo’ of ‘'n gelijk zo’; maar ‘mij hoed is dergelik’ voel ik dan ook als iets slaps, iets dat zo'n opzettelike vermelding als 't gezegde is niet waard is. Maar als attribuut staan zo'n en dergelik voor mijn gevoel tamelik wel op één lijn. We spraken boven van 't klimmen en dalen van hoedanigheden, werkingen, zelfstandigheden rondom de middelste sport van de waarderingsladder, rondom 't. Maar bij al die beweging is de werking kalm blijven staan: die hoort ambtshalve op die middelste sport thuis. Men vergelijke daartoe 't besproken geval van de hoedanigheden ‘karakterloos’ en ‘inschikkelik’ met de volgende werking. 'n Turner gaat op z'n handen staan en z'n jongere broer zegt direkt: ‘Dat ken ik ook wel’, zonder dat de werking eerst door 'n woord b.v. ‘op de handen staan’ is genoemd, wat met de hoedanigheid wel nodig was.Ga naar voetnoot2) | ||||||||||||||||||||||
[pagina 178]
| ||||||||||||||||||||||
De werking schijnt dus in onze schatting over 't algemeen hoger te staan dan de hoedanigheid. Vanwaar die superioriteit voor 't gevoel? Zeker is, dat werking verandering is en dat verandering de impuls is van alle gevoelsleven zoals omgekeerd eentonigheid de dood is. 'n Hoedanigheid die uiteraard meer konstant is dan de werking, kan dan ook maar alleen interesseren, inzover 't iets anders is dan... nu ja dan iets anders. Hier kan daar niet verder op worden ingegaan. Men kan daartegen opwerpen dat de substantie, ook iets onveranderliks (?), toch meestal hoger staat dan de veranderlike werking, immers in de 4e en 5e kategorie. Maar hier speelt weer 'n andere waarderingsfactor 'n rol: Elke substantie schatten we in ons onlogies gevoel als 'n hoger- of lagerstaande kopie van ons eigen ik: nu ben ik zelf van meer belang dan m'n handelingen, en zo stel ik ook buiten mij substantie boven aktie.Ga naar voetnoot1) Ook de hoedanigheid ondervindt die superioriteit van substantie boven aktie, immers als ondergeschikte van de eerste is ie meer in tel dan als ondergeschikte van de tweede: in de eerste funktie b.v. ‘Hij is vlug’ kan ie zoals gezien van zo tot 't (of dat) worden, maar in de tweede funktie ‘Hij loopt vlug’ wordt ‘vlug’ alleen maar zo: ‘zo loop ik ook’. Zelfs hoort men hier dikwels ‘Dat doe ik ook’, waarbij van de hoedanigheid nog minder dan zo is terecht gekomen; immers ‘dat’ duidt op vlug lopen en de hoedanigheid is daarbij helemaal in de aanduiding van de werking zelf, opgegaan. Ten slotte dient aangestipt te worden dat 'n hoedanigheid vàn 'n hoedanigheid al te inferieur is om zich ooit van 'n zo tot 'n 't op te werken. Immers parallel met ‘verrukkelik schoon’, ‘onnozel onprakties’ loopt als enige aanduiding 'n zo-woord bv. ‘zo schoon’, die dan nog maar alleen 't graad-element van ‘verrukkelik’ en ‘onnozel’ heeft kunnen redden; 't hoedanigheidselement zelf is in de vervaging die de aanduiding (in tegenstelling tot de benoeming) meebrengt, verloren gegaan; 't gevoel heeft hier het intellekt opzij gedrongen. Omtrent de verhouding van zo en 't kan, speciaal wat 't gevoel betreft, nog worden opgemerkt: In sommige gevallen is zo dramatieser, in andere weer is dat energieker, interessanter. Immers tegenover ‘Dat moet je zeggen’ of ‘Je moet zeggen, dat enz.’ staat: ‘Ik zeg maar altijd zo: Gekken en kinderen zeggen de | ||||||||||||||||||||||
[pagina 179]
| ||||||||||||||||||||||
waarheid’. De van nature plastiese kinderen zeggen ook meer dan volwassenen: ‘En toen zeidie zo: Je moet maar enz.’ Bekend is ook 't dramatiese versje van E. Laurillard over: ‘O!’ met 't telkens gevarieerd refrein: ‘Dan zegt ie zo: O!’ De dramatiek in ‘zo-doen’ als 't 'n gebaar geldt, is nog verhoogd door de verandering van doen in 't beweeglike komen: ‘Hij komt altijd zo’ (volgt 'n gebaar). Door de verandering van zo in dat wordt de schildering krachtiger, energieker. 'n Akademieleraar die met z'n leerlingen voor 't portret van schilder Neuhuijs stond (Museum Boijmans) zei, terwijl ie 'n scheve schouder namaakte: ‘Hij heeft dàt weet je’. Hij had bij dat gebaar ook kunnen zeggen: ‘Hij is zo’. - Tegelijkertijd dat men 'n mimiek voordoet aan 'n jeugdig speler is 't ook veel interessanter te zeggen: Je moet dàt doen als ‘Je moet zo doen’: Door dat dat wordt de manier van doen ('n hoedanigheid) meer iets aparts, iets op zich zelf, 'n soort zelfstandigheid; trouwens ‘dat’ hoort tot de substantie-kategorieën, al is 't ook de laagste; terwijl zo tot 'n nog lagere kategorie behoort. En dat verhoging van kategorie energie bijzet of uit energie voorkomt, zagen we al in 't geval dat 't tot 'm werd: Hoe vin j' 'm (= 'n aardigheid; zie § 29 blz. 170; zie ook in dit artikel blz. 175, noot; ook de personifikatie, die van 'm zelfs 'n hem kan maken, in 'n ander geval natuurlik, is 'n kwestie van gevoelssterkte als tegenvoeter van 't onderscheidend intellekt.) Als Ary Prins z'n vriend Huijsmans in diez'n tweede periode wegens religieus verschil niet meer volgen kan, en de korrespondentie en de verhouding niet meer zo is als vroeger, dan drukt ie dat zelf tegenover H. Robbers energieker uit in ‘Het was niet meer dàt, begrijp je’Ga naar voetnoot1). Dr. De Vooys wees me op de Sergeant-instructeur van Leendertz (in Analecta I), de ‘kranige’ sergeant, die na de bewegingen uitgelegd te hebben, zegt: ‘Kort dus dàt gedaan!’ In m'n vorig artikel blz. 34 wees ik op 't verschil tussen ons 't en 't engelse it; hier kan men iets dergeliks opmerken: In ‘I hope so’ is so tegenover ons 't of dat begrijpelik: in 't engels duidt 't woord dat zoveel dikwelder dan bij ons op konkrete zelfstandigheden, de gemiddelde inhoud schijnt weleens wat zwaar voor weinig-substantiële gevallen als 't geciteerdeGa naar voetnoot2). | ||||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| ||||||||||||||||||||||
Zoals van de noemwoorden de betekenis blootstaat aan wijziging, zo staat de betekenis van de vagere aanduidende woorden bloot aan verdwijning, vooral bij die van de drie lagere rangen, respektievelik 't, zo en er. 't Woord 't bv. in ‘'t regent’ wordt dan 'n zgn. loos onderwerp of voorwerp, en in dezelfde terminologie zou er in ‘d'r is iemand in de gang’ 'n loze bepaling kunnen heten. Misschien is 't de moeite waard die twee woorden eens apart te behandelen; hier wil ik er alleen op wijzen dat ze, allebei in eigen sfeer, overgangen betekenen van iets tot bijna niets. Vandaar dat speciaal 't woord 't zo dikwels op de logiese pijnbank wordt geradbraakt om 't z'n ware naam te doen bekennen waarbij 't slachtoffer dan slechts te kiezen heeft tussen nu eenmaal genoemde namen i.c. ‘onbepaald’ of ‘persoonl. vnw.’ 't Woord er is er tot nog toe beter afgekomen; nog beter 't woord zo. Toch is 't ook 'n woord dat zich soms graag onkenbaar maakt. Behalve in de reeds genoemde gedaanten verschijnt 't o.a. in de volgende:
Bij a herinnerde me Dr. De Vooys aan 't middelnederlands, waar herhaaldelik so gebruikt wordt om iets erg evidents dat aan 't begin van de zin apart is komen te staan, daarna in meer tammer vorm in de ordelike zinseenheid op te nemen: Hare vrucht so heet men daden. Broot so at hi harde cleeneGa naar voetnoot1). Maar niet alleen werden zelfst. nw. zoals vrucht en broot door so herhaald, 't woord scheen in d'r mond bestorven te liggen: ‘Daarna so’, ‘wanneer so’, ‘Doe so’, ‘Dit so’, Die so, ‘In 't leste jaer so’ etc. en aan die gevallen sluit zich nu misschien aan ons hierzo, daarzo; ook Flinkzo? In c treffen we dat vaag aanduidend karakter ook aan, waar 'n voorafgaand meer algemeen geval als inleiding tot 'n meer biezonder geval nogeens herhaald wordt. Maar overigens schijnt 't woord zo | ||||||||||||||||||||||
[pagina 181]
| ||||||||||||||||||||||
zich, in tegenstelling tot 't middelnederl., waar 't zowat van alles aan kan duiden, tot de meer bescheiden aanduiding van hoedanigheden, plaatsen (a) en tijden (d) te beperken. Tot louter gevoelswoord of tussenwerpsel is 't afgedaald in e, dikwels met perplexe en slappe inhoud; dit laatste element heeft zich weer tot predikaat opgewerkt in ‘'t Is maar zozo met 'm’, en tot bepaling in ‘'t scheelde maar zus of zo’; in beide gevallen steekt de betekenis maar eventjes boven 't niets uit. Treffend is de geregelde overeenkomst tusschen 't vnw. 't dat op hoedanigheid en werkingen duidt, en 't lidw. 't in ‘'t goede’, ‘'t wandelen’ e.d.; nog nooit heb ik hieromtrent de minste onregelmatigheid opgemerkt. In dit geval is dan ook 't lidw. 't aktueel psychologies in tegenstelling tot veel gevallen waarin 't voor 'n konkreet zelfst. nw. staat, welk geval in dit hele artikel genegeerd is. Men kan die overeenkomst tussen lidw. en vnw. heel natuurlik vinden en denken, zoals dikwijls gebeurt, dat 't vnw. 't eenvoudig 'n foneties gevolg is van 't lidw. 't, en als er heel geen z.nw. met lidw. voorafgaat, die twee eenvoudig ‘veronderstellen’. Maar uit al 't voorafgaande zal gebleken zijn, dat dit ‘veronderstellen’ helemaal niet nodig is en voor 'n goed begrip van de voornaamwoordelike aanduiding zelfs schadelik kan zijn.
Ten slotte iets voor degenen die van termen houden. Zijn nu de op één lijn gestelde woorden zo('n), ander(s), de- en 'tzelfde, eender, verschillend, allemaal voornaamwoorden? Zeker zijn 't geen van alle noemwoorden, wel allemaal aanduidende woorden. Maar als in onze terminologie aanduidende woorden pas voornaamwoorden zijn, als ze voor naamwoorden in de plaats treden, dan zijn al de genoemde woorden toch geen voornw. Immers zoals we zagen (zie blz. 177) gebruikt men soms zo, als 'n hoedanigheid nog niet als zodanig is genoemd in 'n naamwoord. Wat zo dan wèl is? En wat al die andere aanduidende woorden dan wel zijn? Ziedaar belangrijkheden in overvloed. En veronderstel eens dat men in ‘Mijn hoed is anders’ 't woord ‘anders’, zoals geloof ik wel gedaan wordt, 'n bijwoord noemt tegenover ‘Mijn andere hoed’, wat doet men dan met ‘hij is vlug’ tegenover ‘de vlugge man’? Er zijn er die in de onveranderlikheid van vlug als predikaat, 'n reden zien om 't 'n bijwoord te noemen; en als we in de taalkunde allereerst van de vorm uitgaan, dan hebben ze bijna gelijk. Bijna. Immers 't korresponderende voornaamw. is ook 'n vorm (in onze gewichtige (?) geslachtskwesties zelfs de vorm); en nu korresponderen met de drie volgende vormen: | ||||||||||||||||||||||
[pagina 182]
| ||||||||||||||||||||||
‘de vlugge man’, ‘de man is vlug’ en ‘hij loopt vlug’ respectievelik de vormen zo'n, 't en zo; 't tweede 't heet 'n voornaamwoord, gaat dus op 'n naamwoord, niet op 'n bijwoord terug; zo zijn in onze terminologie tot nog toe onze manieren. Verder zijn er gevallen waarin de woorden welke, dezelfde, andere, verschillende heel iets anders betekenen dan in dit artikel, nl. niet 'n variatie van zo, maar van die; dat is 't geval als ze niet op hoedanigheden duiden, maar op zelfstandigheden. De betekenis is dan in ‘Welke koning leefde toen?’ 'n vragend die, beperkt door 't soort idee ‘koning’; in ‘Dezelfde (winkelier) was er gisteren ook’ 'n gelijk die (beperkt door 't soort-idee ‘winkelier’) in ‘Jansen moet maar gaan, de anderen kunnen blijven’ 'n negatief die; in ‘Verschillenden dachten er anders over’ 'n soort enigen. Gelukkig zijn er altijd sterker mensen, die in deze kwesties als 't op termen aankomt, kunnen beslissen. Want voor de meesten van ons zal 't altijd 'n toer blijven, nieuw en oud, nationaal en vreemd, aaneen te smeden. Ph. J. Simons. |
|