De Nieuwe Taalgids. Jaargang 6
(1912)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 161]
| |
De invloed van de geschreven op de gesproken taal.Er is een tijd geweest waarin men aan het schrift een grote invloed toekende op de taal in het algemeen. In 1823 schreef het ‘Institut Royal de France’ een prijsvraag uit om te weten te komen of het ontbreken van alle schrijfkunst, het gebruik maken van een afbeeldend schrift (hiërogliefen) of van een klankaanwijzend alfabet invloed van betekenis had gehad op de lotgevallen van de talen die zulk schrift hadden gebruikt of onbekend waren gebleven met de schrijfkunst. Blijkens de toelichting geloofde de kommissie die de prijsvraag had ontworpen, dat afwezigheid van alle schrift een onophoudelike verandering van alle taalvormen had teweeg gebracht, en dat omgekeerd het gebruik van hiërogliefen meer dan iets anders verandering van taal tegenhield; 't gebruik van het alfabet zou tot een uitkomst hebben geleid die het midden hield tussen de starheid van het laatste sisteem en de taalverwildering onder de alfabeten. De kwestie vond men belangrijk genoeg om, toen er geen bevredigende antwoorden ingezonden waren, de prijsvraag drie jaar later nog eens uit te schrijven. Toen kwam er een antwoord dat bekroond werdGa naar voetnoot1); de schrijver ontkende dat het soort van schrift ooit invloed van enige betekenis had gehad op de vorming van enige taal of op het wezen er van, en hij trachtte zijn stelling te bewijzen door soortgelijke ontwikkeling aan te tonen bij talen die zich van zeer verschillend schrift hadden bediend. Alleen wanneer men 't woord schrift in zeer uitgebreide zin opvatte (hij dacht blijkbaar aan geschreven taal) kon er sprake zijn van werkelike invloed. De reaktie op de mening door de kommissie van het Institut in 1823 uitgesproken, zou nog verder gaan. Onder invloed van het geloof dat de taal een natuurprodukt was waarop de mens al heel weinig invloed kon hebben, heeft men in de tweede helft van de negentiende eeuw ook de macht van het geschreven op het gesproken woord zeer gering geschat. Wat ‘kunstmatig’ was kon immers niet | |
[pagina 162]
| |
‘leven’ en ‘zich voortplanten’; men ontleende allerlei vergelijkingen aan de natuurwetenschap en vergat menigmaal dat men zijn beelden op verschijnselen van geheel verschillende aard toepaste. Als de omstandigheden het meebrengen, kan de invloed van het schriftelik overgeleverde op de gesproken taal zeer groot zijn. Ten bewijze wil ik hier het een en ander meedelen uit de geschiedenis van het Grieks in de laatste 50 jaar. Een eeuw geleden kon er van 't Nieuwgrieks als geschreven taal nauweliks worden gesproken. Onder de Turkse overheersing was letterkundige ontwikkeling bijna uitsluitend te vinden bij de geestelikheid, en deze bediende zich, èn bij de kerkdienst èn bij 't schrijven, van een Oudgrieks dat maar enkele biezonderheden had opgenomen van de taal die zich in de laatste tien eeuwen gevormd had in de mond van het volk. Er bestond in het Nieuwgrieks wel een poëtiese litteratuur, maar die werd mondeling overgeleverd; een reeks volksboeken, op erbarmelike wijze te Venetië gedrukt, kunnen als uitzondering op die regel worden beschouwd. Door de strijd tegen de Turkse macht en de daarop gevolgde bevrijding van Hellas kwam in die toestand verandering. De litteratuur in de volkstaal nam toe; de Kleftenliederen maakten de helden van de opstand ook in het Westen van Europa beroemd, er stonden dichters van betekenis op (Vilaras, Solomos, Zalokostas) en hun werken werden door de druk verspreid. Maar het geleidelik ontstaan van een algemeen geschreven taal uit hetgeen eeuwen lang was gesproken en tans door grote dichters verrijkt, werd belemmerd door het klassicisme. Verering van de Oudheid had aan Griekenland de hulp van het Westen verzekerd en daardoor de vrijheidsoorlog doen slagen; men wilde de taalvormen van het voorgeslacht, waarin een onjuiste maar algemeen gehuldigde opvatting 't beste bewijs zag van de verwantschap tussen Oud- en Nieuw-Griekenland, niet prijsgeven. De meerderheid van de natie volgde de raadgevingen van een te Parijs levende Griek, Coraïs, die een middending voorsloeg tussen het Oudgrieks en de levende volkstaal; hij stelde zich voor dat men van lieverlede de woorden en ook de vormen van het Oudgrieks weer in gebruik kon brengen om zo tot een steeds in ‘zuiverheid’ winnende taal te komen. Natuurlik was er heel wat oppositie tegen dat streven. De dichters gingen bijna allen voort met zich van de volkstaal te bedienen; tegelijk met het wetenschappelik onderzoek van de mondeling overgeleverde taal ontstond, in de laatste jaren van de negentiende eeuw, een litteratuur in proza die reeds een zekere uitgebreidheid heeft verkregen. Radikale hervormers vertaalden het Nieuwe Testament en sommige schrijvers | |
[pagina 163]
| |
der Oudheid in de taal van het volk, zonder enige tegemoetkoming aan de schriftelike overlevering. Er brak een strijd los die meer dan eens menselevens heeft gekost. De officiële overwinning is echter tot heden behaald door de aanhangers van de z.g. ‘kathareuousa’ of ‘gezuiverde’ taal; een besluit van de volksvertegenwoordiging om elke vertaling van het Nieuwe Testament strafbaar te stellen en 't gebruik van de volkstaal bij alle uitingen van het publieke leven en bij het gehele onderwijs te verbieden, heeft verleden jaar die officiële overwinning vastgesteld.Ga naar voetnoot1) Aan welke kant is nu de eigenlike viktorie gebleven? Ik bedoel, welke taalvorm heeft de overhand gekregen of behouden in het mondeling en schriftelik gebruik, zowel te huis als in 't openbare leven? Om die vraag te beantwoorden kan ik mijn ervaring raadplegen, opgedaan in drie bezoeken aan Griekenland, in 1884, 1899 en 1912. Reeds bij mijn eerste bezoek vertelde me een Duitser die toen sedert 40 jaar in Athene woonde, dat de taal in zijn tijd heel wat puristieser was geworden. Men was er in geslaagd een groot aantal Turkse en Italiaanse woorden voor eenvoudige begrippen uit het dageliks leven door termen van Griekse herkomst te vervangen. Ik kende toen veel te weinig van het Nieuwgrieks om die getuigenis te onderzoeken, maar in 1899 kon ik zelf uitmaken dat woorden als ‘slager’, ‘groenteverkoper’, ‘postkantoor’ enz. enz. niet langer in uitheemse vorm werden gebruikt. Ook eigenaardige zegswijzen als ‘nu en tien jaar’ of ‘'t is nu tien jaar’, voor ‘tien jaar geleden’ werden dikwels vervangen door een klassieke uitdrukking als ‘voor tien jaar’, waarbij ‘voor’, tegen de aard van de nieuwere taal, gevolgd werd door een zelfstandig naamwoord in de genetivus. En 't woord voor ‘jaar’ was dan niet ‘chronos’, gelijk 't sedert vele eeuwen in de mond van 't gehele volk luidde, maar 't Oudgriekse ‘etos’. Dergelijke waarnemingen - ik heb maar een enkel voorbeeld aangehaald - kon ik dit voorjaar nog in veel groter aantal doen, en dat niet alleen bij 't luisteren naar 't gesprek van zeer beschaafde Atheners, maar ook in de omgang met mensen uit de minder ontwikkelde klassen der samenleving, en niet uitsluitend, hoewel toch voornamelik, in de | |
[pagina 164]
| |
hoofdstad. Verder nog dan tot het invoeren van nieuwe woorden en het terugbrengen van oude zegswijzen strekt zich de invloed uit van de geschreven taal. Verschillende woorden die nooit uit de mond van het volk verdwenen, maar op andere wijs verbogen of vervoegd werden, herkrijgen sommige van hun oude uitgangen; ja, in enkele gevallen worden klanken die sedert de Oudheid niet meer gehoord werden op nieuw uitgesproken, omdat de spelling nooit heeft opgehouden ze aan te duiden. Het is waar dat tegenover die winst van de oude taal ook heel wat geboekt moet worden dat ten goede komt aan de ontwikkeling der volkstaal. Voor het gebruik, in woord en schrift, van het in de loop der tijden ontstane Nieuwgrieks streed op 't eind van de negentiende eeuw een groep schrijvers die enkel litteraire invloed hadden. Zij waren slecht georganiseerd en hun tijdschriften hadden het leven van maandroosjes; wat zij schreven buiten hun kunst beperkte zich tot het hekelen van de bestaande toestand. De partij die tans opkomt voor de rechten van het levende woord ziet er geheel anders uit. De kunstenaars zijn haar trouw gebleven, maar ze telt bovendien onder haar leden mannen uit de aanzienlike kringen van Athene, ze is vertegenwoordigd in het parlement en sedert tien jaar is er een weekblad, de Noumas, dat op krachtige steun van allerlei aard kan rekenen. Van die partij is de Noumas vooral het orgaan der radikale zij; de rechtervleugel, die sommige koncessies doet aan 't geen nu eenmaal geworden is, heeft een genootschap, met een eigen maandblad, gesticht dat naar een bepaald programma verbetering van het onderwijs beoogt. Tot heden wordt de taal van het huisgezin op de school volkomen genegeerd en van hetgeen in die taal geschreven is wordt niet gerept. In een gesprek met de leerlingen van het gymnasium te Korinthe kon ik er me van overtuigen dat de dichters die in de 16e eeuw op Kreta hebben geleefd en de mannen die kort na de vrijheidsoorlog gedicht hebben, hun nauweliks of in 't geheel niet bij name bekend waren. Dat wil men natuurlik veranderen. De mannen van de Ekpaideutikos Omilos - zo heet dit Genootschap van Onderwijs - willen dat de taal waarin het onderwijs gegeven wordt niet langer voor alle vakken zogenaamd Oudgrieks zal zijn. Ik voor mij hoop en vertrouw dat de overwinning aan hun kant zal wezen, maar al wordt die verwachting niet beschaamd, dan kan men toch wel voorspellen dat heel veel van wat door de puristen gedaan is, en zeker nog steeds in sterker mate beproefd zal worden, in het Nieuwgrieks zal blijven bestaan. Zo moet ik dan toegeven wat ik vroeger geneigd was te ontkennen, dat n.l. hetgeen Paul Meyer te | |
[pagina 165]
| |
Parijs mij in 1889 zeide waar is: het Grieks toont hoe ver de macht van de mens over de taal gaat. Het is duidelik dat alleen onder zeer gunstige omstandigheden zo veel uit de boeketaal in de gesproken taal kon overgaan. Daarvoor is nodig dat zo goed als de gehele natie haar glorie zoekt in het verleden - een misplaatst gevoel van eer dat in Griekenland door het Filhellenisme van het Westen van oudsher is bevorderd -, dat die natie verder aanneemt dat de taal, door wie ook gebruikt, de eigenschappen zal behouden der beroemde voorouders - een ook bij ons zeer verspreid misverstand -, en eindelik dat het gehele volk buitengewoon leergierig is. Al die voorwaarden zijn in Griekenland aanwezig; daardoor duldt men er een leerplicht die aan de kinderen van de lagere school uitsluitend de Oudgriekse vormen laat onderwijzen, en een gymnasium dat voor het Grieks zich alleen met de Oudheid bemoeit. Voor men elders pogingen waagt om dezelfde lauweren te plukken als de Griekse puristen, dient men degelik te onderzoeken of men in 't eigen land naast dezelfde dwaalbegrippen ook dezelfde deugden bezit. Men moet zich vooral afvragen of die lauweren benijdenswaardig zijn. Het Grieks wordt, zolang de vermenging van oud met nieuw voortduurt, bij den dag moeiliker om te onderwijzen. De bestaande spraakkunsten, die van Pernot en Thumb b.v., kunnen niet meer gebruikt worden zonder dat na elk voorbeeld van verbuiging gezegd wordt: zo gaan de meeste woorden, maar de volgende wijken in die en die gevallen af doordat ze naar 't Oudgriekse sisteem behandeld worden. Bij de leerling is dus kennis van de oude taal noodzakelik en voor de onderwijzer nog bovendien de wetenschap wat op een gegeven ogenblik, in een bepaald milieu, niet langer een pedant invoersel mag heten maar algemeen is aangenomen. Bij 't behandelen van het vokabularium en de idiomatiese uitdrukkingen doet de moeilikheid zich in nog hoger graad gevoelen. Dat alles zal men nu misschien nog zo erg niet vinden, als men in 't Grieks alleen een voorwerp van wetenschappelik onderzoek ziet, of zich kan troosten met de overweging dat in verschillende Oosterse talen iets soortgelijks is te vinden, maar de Grieken, die in de Levant de Europese beschaving wensen te vertegenwoordigen, die er als handelsvolk te konkurreren hebben met Fransen, Italianen en Engelsen, zullen toch de nadelen van zoveel verwarring ondervinden. En de kortzichtigste moet toch aan 't twijfelen gaan omtrent de waarde van het purisme, als hij opmerkt dat in die ‘gezuiverde’ taal nog steeds geen litteratuur van enige betekenis is ontstaan, dat geen bezield dichter in die vijftig jaar iets van de | |
[pagina 166]
| |
lieveling der schoolmeesters heeft willen weten. Men zegt wel: die litteratuur zal komen, maar die belofte is al te lang onvervuld gebleven om te worden geloofd. De puristen zijn niet kortzichtig, maar blind; dat waren ook hun voorouders in rechte lijn, de Atticisten uit de eerste eeuwen van onze jaartelling, die even hardnekkig terug wilden naar een vroegere periode en evenmin begrepen dat ‘mooie’ oude woorden en vormen geen voorwaarde zijn van litteraire kunst. Het is niet aan te nemen dat een volk zo begaafd als het Griekse, dat in de laatste jaren op bijna elk gebied zo zeer is vooruitgegaan, maar steeds zal blijven zuchten onder een averechtse verering van de taal der voorouders. D.C. Hesseling. |
|