De Ziel en 't Wezen van elke beschaving is z'n godsdienst of z'n filozofie; dat is dus: z'n blik op de wereld, op de mens, op leven en dood. Die blik met heel 't leven van ziel en geest dat er aan vastzit, bepaalt het karakter van 'n individu, als van 'n volk.
Om dus te begrijpen het wezen der Renaissance die 'n vermenging was van twee beschavingen, moeten we het karakter kennen van de Grieks-Romeinse wereldbeschouwing en van de Christelik-Middeleeuwse godsdienst.
Heel kort gezegd, is 't zó: de Oudheid was humanisties; de Middeleeuwen waren mystiek.
Dat is gauw gezegd, maar niet gauw begrepen.
Mystiek wil zeggen: verborgen, geheim. Bestaan en niet-bestaan, leven en dood, zijn geheimzinnige dingen waarover de mensheid altijd heeft gepeinsd. Nooit heeft ze 't begrepen, nooit zal ze 't begrijpen, en altijd toch, altijd wil ze zoeken, vinden. 'n Mens wiens aard zó is, dat hij zich eeuwig gedrongen voelt om te peinzen over leven en dood, over oorzaak en doel van dit leven, over de oorzaak aller oorzaken, over God dus; 'n mens wiens blik dus altijd is gericht in de duisternis die deze aarde omringt; die z'n armen uitsteekt naar die duisternis waarin schuilt 't eeuwig onbekende, ‘'t een en enig middelpunt’ waarom alles draait; zo'n godzoekende ziel die hierbeneden geen geluk vindt, maar in God haar enige steun zoekt, haar enige troost en hoop, roepend: ‘O Heer, waar is het mij ooit wèl geweest zonder u? waar Gij zijt, daar is de Hemel; en dáar is dood en hel, waar Gij niet zijt’; zo'n mens is mystiek. (Thomas a Kempis. Nav. III. 59.)
De Middeleeuwen waren mystiek. Hier beneden is het niet; dat was de leus. 't Aardse leven is maar tijdelik en waardeloos. En alle begeerte om hier te genieten en gelukkig te zijn, is dwaas en slecht. De menselike verlangens naar zingenot en geld, eer, macht, roem, gezondheid en lang leven, moeten zoveel mogelik beperkt; als 't kan, moeten ze uitgeroeid. Aards geluk is geen levensdoel. Integendeel: werelds lijden is 't doel om 't hemels geluk te vinden. ‘Niets beter, niets nuttiger voor de zaligheid der mensen, dan lijden. De ware vrome zou niet zonder smart en pijn willen leven’. (Th. a K. Nav. II. 12.)
Dat is de geest der Middeleeuwen.
Maar de Grieken zagen deze wereld niet door een dikke duisternis omhuld waarvan een uitvloeiende grauwe nevel deze aarde nog somber maakt. Ze vonden 't hier een zonnig verblijf. 't Doel des levens was: vreugde. De menselike begeerten zijn goed en hun voldoening moet ons bestaan veraangenamen. En àls men ze beperkt, dan is dat maar