De Nieuwe Taalgids. Jaargang 6
(1912)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 98]
| |||||||
Kroniek en kritiek.Ontleden om te begrijpen, of omgekeerd?Op de laatste jaarvergadering van Normaalonderwijzers in N.-Braband prees iemand de zinsontleding aan, ‘omdat 't 'm meermalen overkomen was, dat kwekelingen 'n stuk proza of poëzie eerst niet begrepen, en later, na de gebruikelike ontleding, wèl.’ Degenen die in de laatste jaren gevolgd hebben wat zoal over de gangbare taaloefeningen geschreven is, begrijpen wat volgde: Heel gemakkelik viel 't 'n ander 't gezegde te weerleggen door er op te wijzen ‘dat de psychologiese taalstudie al voorgoed had uitgemaakt, dat juist omgekeerd 't begrijpen nodig was om goed te ontleden.’ Toch meende ik op te merken, dat de eerste spreker nog zo overtuigd niet was. En tot op zekere hoogte was ie in 't gelijk. Alleen zag ie 'n toevallig samengaande omstandigheid voor oorzaak aan, 'n bekend sophisme. Door voorbeelden is dat duidelik te maken, maar eerst is 't goed op te merken, wat de officiële ontleding, door hem bedoeld, eigenlik is: 't Is 'n schoolse benoeming van de syntaktiese betrekkingen tussen de reeds schriftelik gescheiden zinsdelen: 'n ontleden in gewone zin is 't dus eigenlik niet. Voorbeeld: Prijst vry den Nachtegael
Als hij u menighmael
Verlust en schatert uyt,
Een zingend veedertje en een gewieckt geluyt.Ga naar voetnoot1)
De grote afstand tussen regel 1 en regel 4 is mede oorzaak, dat regel 4 meest verkeerd wordt opgevat: sommige leerlingen zien er 'n aparte onvolledige zin in, teruggaande op ‘Nachtegael’. Ontleedt men ze nu vóór, dat die regel ‘'n bepaling van gesteldheid’ is bij ‘Nachtegael’, met de schoolse bijvoeging ‘volgens de werking’, dan zal er voor sommigen al 'n licht opgaan. 't Duidelikste is men nog door te zeggen: In plaats van Noem Willem van Oranje vrij de Vader des Vaderlands zou men ook kunnen zeggen Prijs W.v.O. vrij de | |||||||
[pagina 99]
| |||||||
V.d.V. Deze ongekunstelde betekenisparallel heeft 't zelfde resultaat als de ‘ontleding’ nl. besef van de syntaktiese verhouding tussen de zinsdelen. Voor oudere leerlingen kan de schoolse term om z'n kortheid soms 'n voordeel zijn. Zo geeft De Groot, Leop. en Rijk. kortweg in 'n noot aan: ‘Veedertje en geluyt komen voor als accusatief van prijst.’ In 't behandelde geval was 't de meester die ontleedde. Maar als nu de leerling 't zelf eens moet doen, en zo tot begrijpen komt? Bijvoorbeeld: Zoo gij, wiens wijsheid bij 't vergaadren
Der vrucht van andrer arbeid blijft,
Geleefd hadt in den tijd dier vaadren, enz.
(Beets).
Sommige leerlingen vatten onder 't luid lezen ‘wijsheid’ heel gemoedelik op als 'n manier van 't ‘vergaderen’; dan komt de tweede regel wel in de lucht te hangen, maar zo iets komt meer voor: ze soezen dan 'n ogenblikje, zoals ze op hun leeftijd gedwongen zijn zoveel halfbegrepen te lezen. En als 't hun dan niet interesseert, zoals de grootste helft van onze ‘bloemlezingen’, dan tellen ze zo'n misverstand heel gering.Ga naar voetnoot1) Maar behoort zo'n halfbegrepen coupletje tot de wekelikse ontledingsportie, dan zien ze zich gedwongen met alle aandacht te lezen en te herlezen, want eerst op dat begrijpen kan de juiste ‘ontleding’ volgen. In 't gegeven geval rijst nl. de vraag ‘Waar is der vrucht 'n “bepaling” of “oorzakelik” of “meewerkend voorwerp” bij?’ Maar ook zonder ‘ontleding’ had de ongekunstelde vraag ‘waar hoort der vrucht bij?’ tot dezelfde aansluiting aan bij 't vergaadren geleid. Zo'n vraag zou kunnen gesteld zijn naar aanleiding van 'n verkeerde leestoon, zo'n vraag stelt ook de leerling zich zelf bij 't parafraseren, ook bij 't vertalen van vreemde konstrukties b.v. uit 't Duits. Men ziet, nodig is de ontleding ‘om 't begrijpen’ niet. Is de wekelikse ontleding daarom te verwerpen? Daarom niet, maar om andere redenen: Behalve onduidelike zinnen laat men als schriftelike opgave ook zeer gewone konstrukties ontleden, uit den treure, om de kunst aan te leren, elk zinsdeel steeds | |||||||
[pagina 100]
| |||||||
in een der zovele officiële vakjes thuis te brengen. Dat maakt van de spraakkunst 'n logika-surrogaat en aan die goedkope lekkernij zijn de meesten van ons, alledaagse denkers als we zijn, verslaafd geraakt. Ook voor dit drankmisbruik is 't beste remedie voorlopig ‘geheelonthouding’, minstens ‘afschaffing’. M.R. Dijkman. | |||||||
De term ‘regels’ als aanleiding tot misverstand.Op dezelfde vergadering (zie boven) kwam 't voorstel ter sprake, afgedrukt in de vorige aflevering blz. 60, ‘Als men wil kontroleren of 'n leerling de regels van de spraakkunst kent, dan geve men zelf de zin of 't woord waarin de regel is toegepast.’ Wie geregeld dit tijdschrift leest, zal de praktiese strekking van dit voorstel direkt begrijpen: Er is 'n ouderwetse en 'n nieuwerwetse manier van taalbekijken. Nu kan de leeftijd van sommigen voor ons 'n reden zijn om tegenover hun verouderde idees geduld te oefenen; maar we willen beslist de methode van dat oude andersom. Dat sommigen b.v. met 'n ernstig gezicht 't verschil laten motiveren tussen ‘Hij werd aangesteld als eerste bediende’ en ‘Hij werd benoemd tot eersten bediende,’ dat brengt ons gemoed niet verder dan tot 'n glimlach; maar dat men omgekeerd vraagt: ‘Geef u eens 'n geval dat de bepaling van gesteldheid in 'n andere naamval staat als 't bepaalde woord,’ dat brengt ons tot 'n ernstig protest. Van die averechtse methode heb ik in de vijfde jaargang blz. 12 en 13 een en ander gezegd, op duidelike manier, want 'n recensent schreef er over in De Kath. School: ‘Wellicht ziet deze of gene in, hoe pedagogies en hoe gezond het beginsel is, om bij de grammatika niet de gevallen te vragen, maar te geven en dan de kandidaat te laten konkluderen.’ Ten overvloede heb ik in de Inleiding op m'n Mondelinge Examens 'n heel examen in die geest omgewerkt als 'n vergroot model voor bijzienden. Toch steunde de inleider op de vergadering bij z'n behandeling van 't ‘voorstel’ niet geheel op aanhalingen uit mijn werk; hij werkte zelf nog verschillende gebruikelike vragen naar de geest van 't ‘voorstel’ om. Maar, tevergeefs. Immers, iemand verklaarde dat hem de zin van 't ‘voorstel’ volstrekt nog niet gebleken was. ‘'n Regel,’ zei ie, ‘was 'n abstraktum; en als men naar de kennis daarvan 'n onderzoek instelde, dan kon men toch aan de kandidaten 'n geval vragen waarin die regel was belichaamd, om te zien of de regel begrepen was. En dat 't juist de kandidaat of de leerling was die 'n konkreet voorbeeld gaf, was heel goed; waarvoor leerde men anders spraakkunst.’ Men ziet, hier werd de zaak die | |||||||
[pagina 101]
| |||||||
door de inleider recht op de benen was gezet, weer met frisse moed op de kop geplaatst. De inleider meende nu, dat 'n te militaire opvatting van 't woord ‘regel’ hier belemmerend werkte. Hij zei daarom: ‘Regel’ betekent behalve ‘voorschrift’ ook ‘overeenkomst tussen taalverschijnselen,’ zoals bv. loos in woorden als vaderloos steeds zoveel als ‘zonder’ betekent, en zoals 'n bijv. nw. als hedendaags in verschillende gevallen steeds attributief voorkomt. Hoe moeilik 't soms daarbij is als men de regel niet als eindpunt maar als uitgangspunt neemt, was pas gebleken bij de laatste examens, toen 'n examinator die moeilike taak van de kandidaat eens overgenomen had, maar toen 't begeerde voorbeeld zelf niet kon vinden. Toen ook deze toelichting niet hielp, zocht 'n ander lid hulp in 'n andere formulering van 't voorstel: ‘Spraakkunststudie is taalwaarneming, en 'n examen in spraakkunst is 'n onderzoek of de kandidaat in taalwaarneming geoefend is.’ Ofschoon deze nieuwerwetse redaktie aanvankelik de schijn wekte licht te hebben gebracht, verklaarde men zich ten slotte evenmin voldaan: 't Was blijkbaar al te laat: de fout van de inleider was niet meer te herstellen: zijn tegemoetkomende ouderwetse redaktie van 't voorstel had de principiëler nieuwerwetse met onvruchtbaarheid geslagen. Hij had gemeend door in de geest van de ouden te spreken van ‘regels’, ‘gevallen’, ‘regels toepassen’, meer aansluiting te verkrijgen, maar hij verkreeg afsluiting: men was er, zonder opzet, in geslaagd de band te verbreken tussen de ‘voorstellen’ en z'n lezing over de nieuwe praktijk. Deze lezing was met 't vluchtige gesproken woord in de lucht vervlogen, maar de ouderwetse formulering van 't ‘voorstel’ stond op de papieren agenda, zwart op wit, en daaraan had men de ouderwetse praktijk onmiddellik vastgeknoopt. Gelukkig was deze opponent niet ‘de tolk van de vergadering’: in deze streken is trouwens De N. Taalgids te zeer 'n goede kennis. Maar ook elders zal 't nieuwe taalonderwijs aan kweek- en normaalscholen ter sprake komen, op vergaderingen met de meest heterogene elementen. 't Kan dan goed zijn, z'n zwart op wit zo principiëel mogelik te formuleren, zonder enige koncessie, en de oppositie geen houvast te geven door te spreken in hùn termen. M.R.D. | |||||||
De Spraakkunst 'n katechismus.Op dezelfde vergadering laakte de inleider de gewoonte om de spraakkunst van buiten te laten leren, en eindigde daarbij aldus: ‘Moesten we ons eigenlik niet schamen dat we ons zelve gelijk maken | |||||||
[pagina 102]
| |||||||
aan bagijntjes en vrome oude vrijsters, die als rechterhand van de pastoor in drukke stadsparochies, de jeugd de katechismusvragen overhoren? En dan is de katechismus ten minste nog 'n boekje dat de korte inhoud is van 'n levensbeschouwing waarop onze beschaving eeuwenlang gerust heeft. Maar wat doen wij, als de willige werktuigen van Terwey en Den Hertog? Een boek overhoren dat we juist daardoor tot 'n bespotting maken van onze moedertaal, die we uit moeders mond leerden, verder leerden kennen aan de hand van moeder natuur in 't rijke leven, maar niet in 'n armzalig bundeltje papier van ƒ 1,90 of zo. En wat ìs dat dan nog àls boekje? 'n Parodie op taalstudie, vol schoolmeesterlike pedanterie, vol halfgare redeneringen, vol onrijpe indukties, vol peuterige kasuïstiek.’ Dat was blijkbaar iemand te veel gezegd; hij vond de gesproken woorden onnodig: ‘Voor veertig jaren wisten we dat al!’ meende hij. Maar weten en doen is twee. De Inlcider kreeg dan ook hulp, de opponent niet. Men kende zelfs 'n inrichting, waar niet alleen ‘de regels met voorbeelden,’ maar ook de plaats op de bladzijden werd overhoord. De Inleider had zich ook kunnen beroepen op geschriften uit de allerlaatste tijd: Werkjes als Taal en Stijl op het Mondeling Examen voor onderwijzer door G. van den Berg, Het Mondeling Examen in Nederlandsche Taal door H. Sasburg dwingen tot van buiten leren van geweld.Ga naar voetnoot1) In 1907 werd 't record geslagen door Terwey in Vragen en Opgaven door C. Groustra, bv. op blz. 47 (eerste druk)
Geef de verschillende soorten van afgeleide werkwoorden op.
Zelfs in kindertijdschriften spookt die averechtse methode: Zo is er in De Engelbewaarder XXVII, 86 'n ijdel meisje dat aan de hand van moeder Grammatica op 't goede pad terugkeert. 't Kind was | |||||||
[pagina 103]
| |||||||
zich op d'r schrijfboek op z'n Engels ‘Kitty’ gaan noemen, en werd nu in 't nauw gebracht door de vraag: ‘Hoe verdeelt men de toevallige bepalingen naar de beteekenis?’ Maar ‘'t groote woord moest er dus uit en beverig zei Toos: ik weet 't niet zoo juist meer, Zuster.’ ‘En bestraffend klonk 't nu: Ja, dat heb je er van, als je te veel aan vreemde talen doet, voor je je eigen moedertaal goed kent.’ Zou de schrijfster van dit verhaaltje nu werkelik menen, dat zij d'r moedertaal zo talentvol weet te gebruiken, omdat ze d'r spraakkunst zo goed van buiten kent? Ze zal me misschien antwoorden: ‘Ik moest 'n hond slaan en kon toen licht 'n stok vinden’. Juist! En zo'n stok die direkt bij de hand ligt, is dan ‘je eigen moedertaal’. M.R.D. |
|