De Nieuwe Taalgids. Jaargang 6
(1912)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 81]
| |
Lessen over spreekwoorden.Voor iemand die op ouderwetse manier in de klas aan spreekwoordenverklaring wil doen, is het boek van Stoett een ware uitkomst geweest. Een uittreksel kost enkele uren, en kan vele jaren als diktaat dienen. Ik bezit nog zo'n diktaat uit mijn eigen schooljaren, en ik herinner mij nog heel goed dat ik die keurig gedikteerde verklaringen van soms uiterst zeldzame uitdrukkingen zeer gewichtig vond. Maar ditzelfde diktaat heeft mij nog altijd weerhouden om mijn leerlingen op die schijn-geleerdheid zonder samenhang te onthalen. Geen geleerde zal het in zijn hoofd krijgen, de verdienstelike verzameling van Stoett van buiten te gaan leren. Zou een slap aftreksel daarvan, zonder geur, geschikt en vormend kunnen zijn voor jeugdige hersens? Voor de onderwijzers is die stof al meermalen pasklaar gemaakt en.... versneden. De Nieuwe School heeft er zeer terecht de spot mee gedreven, en het onvermijdelike dilettantisme aan de kaak gesteldGa naar voetnoot1), maar deze hardnekkige liefhebberij zal vooreerst wel niet wijken voor een degeliker beschouwing, die inzicht boven pronkkennis stelt. Zonder mijn afkeer van de anekdotiese spreekwoorden-behandeling zou ik waarschijnlik eer ervaren hebben dat ook op dit gebied uitstekende oefen-stof is te vinden. Nu deed ik deze ‘ontdekking’ eerst verleden jaar. Met een derde klas behandelde ik een fragment uit Baas GansendonckGa naar voetnoot2), en, als gewoonlik, werden de spreekwoorden, waarvan de knecht Kobe overvloeit, aardig gevonden. Onwillekeurig kwamen we tot vergelijking van de onbekende Vlaamse met bekende gelijksoortige Noord-Nederlandse, tot bespreking van de eigenaardige vorm, van merkwaardige varianten, van een ander spreekwoorden-liefhebber, nl. kapitein Pulver in Ferdinand Huyck. Er ontstond een levendige belangstelling, die mij en de leerlingen lust gaf, enkele lessen aan dit onderwerp te besteden. De weg was aangewezen: we | |
[pagina 82]
| |
moesten meer materiaal hebben om te bekijken. Ieder ging dus aan 't verzamelen, vooreerst buiten de boeken. De een bracht er 10, een ander 40, een derde zelfs 100. In de klas werden ze gelezen en besproken; natuurlik gaven ze niet allemaal stof tot opmerkingen, maar er kwamen toch meermalen verrassingen, ook voor mij. Daarin vond ik ondertussen aanleiding om zelf materiaal te zoeken tot nadere toelichting van de ‘ontdekte’ verschijnselen.
De weg door onze spreekwoordenlitteratuur hebben VerdamGa naar voetnoot1) en StoettGa naar voetnoot2) gewezen. De folklorist A. de Cook bracht een rijke voorraad bijeenGa naar voetnoot3). Ik leerde al bladerend met veel belangstelling de werken kennen van W.H.D. Suringar, over de Proverbia Communia en de Adagia van Erasmus; ik snuffelde in de Byspraax Almanack van H.L. Spieghel, die zooveel moois en diepzinnigs bevat, sloeg Cats op, en haalde het weinig bekende boekje Vlaamsche spreuken en luimige gezegden, verzameld door Guido GezelleGa naar voetnoot4) uit de kast. Zonder een diepgaande studie te maken van de spreekwoorden-litteratuur, vindt de docent daar overvloed van aardige en leerzame voorbeelden, die aanvulling en toelichting verschaffen van wat in de klas ter sprake kwam. Aan het einde van de behandeling werden, na schifting en ordening, gezamenlik de hoofdzaken vastgesteld, en met enkele sprekende voorbeelden aangetekend. In de volgende bladzijden vindt men geen verslag van deze lessen - dit zou veel te uitvoerig en omslachtig worden - maar evenmin een afdruk van de zeer beknopte gedikteerde samenvatting, die weer te mager zou zijn. Mijn bedoeling is, in een kort overzicht te laten zien wat ik zelf door deze lessen leerde, en in welk opzicht ze voor leerlingen ontwikkelend kunnen zijn. 1. Wat is een spreekwoord? Als men uit de spreekwoorden zelf tot een definitie tracht te komen, dan blijkt dat naar alle kanten scherpe omlijning onmogelik is. Verdam heeft de aanvankelike scheiding tussen spreekwoorden, spreuken en spreekwoordelike gezegdenGa naar voetnoot5) terecht | |
[pagina 83]
| |
opgegeven. Door alleen een spreuk-in-beeld spreekwoord te noemen, sluit men de vele spreuken buiten, die voor een groot deel beeldspraak zijn, als Praatjes vullen geen gaatjes. Een spreekwoordelik gezegde (b.v. Haal toch geen ouwe koeien uit de sloot!) zou met een kleine omzetting een spreekwoord worden (Men moet geen ouwe koeien uit de sloot halen). Spreekwoorden zijn uitspraken die een of andere algemene levenservaring of wijze les inhouden, en die door kernachtigheid, welluidendheid of vernuftige inkleding gemakkelik in het geheugen blijven hangen, zodat ze in kleiner of groter kring als gemeengoed worden beschouwd, en grotendeels mondeling overgeleverd worden. Zelfs bij deze brede en vage bepaling zijn er grensgevallen, b.v. de spreukachtige gezondheidsvoorschriften, weervoorspellingen, en spotspreuken als: Een goede gevel versiert het huis (gezegd tegen iemand met een grote neus). Maar in hoofdzaak omvat deze definitie m.i. wat men gewoonlik onder spreekwoorden verstaat. Aan de andere kant staan op de grens een lange reeks citaten, die, in verschillende graad van populariteit, op weg zijn om spreekwoorden te worden, maar die als de ‘mode’-schrijver invloed verliest, weer spoorloos kunnen verdwijnen. Hoe klein de gebruikskring van zo'n aanhaling mag zijn om nog de naam van spreekwoord te verdienen, is natuurlik niet aan te geven. Volkseigendom in de ruimste zin zal een spreekwoord bijna nooit zijn. Wie een spreekwoord bestudeert, heeft rekening te houden met de landstreek en de mensengroep of stand waarin het gebruikelik is, met de verbreiding in ruimte en tijd, die crescendo's en decrescendo's kan vertonen. Het is mogelik dat een gezegde in opeenvolgende streken en tijdperken nog niet, wel, en niet meer een spreekwoord genoemd kan worden. Opzettelik is in de definitie gezwegen van de oorsprong en de vorm, omdat daarbij een grote verscheidenheid mogelik is.
2. De oorsprong van het spreekwoord. De mening dat, vooral in oude tijden, ‘het volk’ de eigenlike maker van spreekwoorden is, die in een zekere onbewustheid tot vaste vormen kristalliseerdenGa naar voetnoot1), | |
[pagina 84]
| |
vereist herziening. De ervaring mag algemeen zijn, de eigenaardige uiting, in klank en beeld, is in wezen individueel. Volkslitteratuur zijn de spreekwoorden, niet omdat ze volksprodukt, maar omdat ze volkseigendom zijn. De eerste oogst in de klas - een willekeurige greep dus - kan daar de bewijzen al voor leveren. Naast veel overoude spreekwoorden, die al onder de Proverbia communia te vinden zijn, komen er al dadelik waarvan de oorsprong aan te wijzen is. Om de wille van de smeer likt de kat de kandeleer en Al draagt een aap een gouden ring, hij blijft altijd een lelik ding; Vroeg rijp, vroeg rot; Al is de leugen nog zo snel, enz. dragen het stempel van Cats. De laatsten zullen de eersten zijn; Wie met pek omgaat wordt er mee besmet; Niemand is een profeet in zijn eigen land; Het is zaliger te geven dan te ontvangen; Aan de vruchten kent men de boom e.a. zijn bijbelteksten. Tijd is geld; Wie zwijgt stemt toe; Ieder is de smid van zijn eigen geluk zijn over de grenzen gekomen. Zoals het klokje thuis tikt, tikt het nergens is als wandbordenspreuk waarschijnlik in de laatste jaren van een onbekend ‘auteur’ afkomstig. De wereld is een speeltoneel; Elk speelt zijn rol en krijgt zijn deel, door Vondel gemaakt, werd een spreekwoord, doordat het een opschrift in de Amsterdamse schouwburg was. Beidt uw tijd (door een meisje uit Amsterdam meegebracht) is het onderschrift, door Albert Verwey bedacht voor de klok van Berlage's Beurs. Al deze gevallen zijn leerzaam, als we de wegen willen leren kennen waarlangs een uitspraak tot een spreekwoord wordt. Al zoekende vindt men veel meer voorbeelden. Er waren en zijn populaire dichters van wie verzen van buiten geleerd en gekend werden, b.v. de Nova Zembla van Tollens. Denk b.v. aan de spreekwoordelike regel: Men rekent d' uitkomst niet, maar telt het doel alleen. Er waren en zijn alom bekende toneelstukken (b.v. de Gysbreght van Aemstel voor veel Amsterdammers), café-chantant-liedjes, straatdeuntjes, die opgang maakten. Uit het heden kan men tot het verleden besluiten: menig | |
[pagina 85]
| |
spreekwoord van onbekende afkomst is in oorsprong een aanhaling uit een nu onbekend auteur. Vroeger, waarschijnlik meer dan nu, kende men in 't openbare leven pittige opschriften, bedacht door vindingrijke handelaars voor hun uithangbord, door bouwmeesters en ambachtslieden voor binnenhuizen, door rederijkers voor hun tonelen of als ‘stock’ voor hun refereinen. Zulke spreekwoorden hebben een geboortedatum en een auteur, al kennen wij die niet meer. Weer een andere groep bevatten zinspelingen op algemeen bekende verhalen of anekdoten, fabels of sprookjes, b.v. Als de vos de passie preekt, boer pas op je kippen! (of ganzen). Om in luilekkerland te komen moet men door de rijstebrijberg etenGa naar voetnoot1). Het sprookje dat ten grondslag ligt aan Boontje komt om zijn loontjeGa naar voetnoot2) is tegenwoordig weinig bekend. Achter andere spreekwoorden kan dus evengoed een nu geheel vergeten verhaal schuilenGa naar voetnoot3). De gedachte van het spreekwoord mag algemeen zijn, het ontleent zijn vorm niet aan een onbewuste volksneiging, maar aan de gelukkige vondst, aan de kunstzin, mogen we in veel gevallen zeggen, van één individu. Daarbij moeten we niet aan ‘letterkundige’ begaafdheid denken: originele denkers en zeggers vindt men niet zelden juist onder de ongeleerden en ongeletterden. Hiervoor geldt hetzelfde dat vroeger omtrent de vergelijking gezegd isGa naar voetnoot4). En de kunstzin die bij de vormgeving van het spreekwoord aan den dag komt, staat op één lijn met het talent van de eenvoudige handwerksman, dat we in het oude pottebakkerswerk, in de vroegere meubels voor dageliks gebruik opmerken. Maar men moet vroegere eeuwen, met minder ‘beschaafdheid’, zich niet zo geïdealiseerd voorstellen, alsof het volk toen louter uit oorspronkelike mensen bestond, in wie een natuurgave werkte. Napraters zullen er in verhouding niet veel minder geweest zijn dan nu. De levenswijsheid, in de spreekwoorden vergaard, is van alle kanten samengevloeid. De ongeleerden konden er een ruim aandeel in hebben, | |
[pagina 86]
| |
want - gelijk Spieghel optekende - de gheleerdste en zijn de wijste niet. Daarnaast moet het aandeel van de internationale litteratuur niet onderschat worden. Suringar's vergelijkende spreekwoorden-studie heeft daarover veel licht verspreid. Onder de Proverbia Communia en de spreekwoorden van Erasmus vindt men, onder de meest populaire en nationaal-schijnende vorm zeer veel internationaals en zeer veel litterairs. De folkloristiese beschouwing van het spreekwoord kan leerzaam zijn: de zeden en gewoonten, de moraal en het geloof van een volk of een tijd vindt men in spreekwoorden weerspiegeld. Toch zal deze beschouwing licht op dwaalwegen voeren, als men geen oog heeft voor het letterkundig karakter van het spreekwoord, gelijk Cats dat zo sterk gevoeld heeft, blijkens zijn pittige Voorreden voor de Spiegel van den ouden en nieuwen tijt. Voor hem zijn de By-spreucken en Spreeck-woorden ‘overgebleven voncken van de hoogdravende wysheyt der Voor-vaderen van d' eerste waerelt’. Ze hebben ‘in sig den ganschen keest (= pit) van de wyste boecken’. Nuttig zijn ze, als ‘gewisse leermeesters van den loop des levens’, en omdat ze, ‘mids de spitse haerder scherpheyt, krachtelijck door-dringen in de gemoederen der menschen, latende in de selve als seeckere weer-haken, dienstig tot opweckinge van dieper bedenckinge, als wel voor eerst daer in scheen te schuylen’. ‘Vermaeckelijck’ zijn ze bovendien, omdat ze ‘een reden versieren als gezaeyde paerlen, in der waerheyt bevonden worden te wesen even die gulde appelen in silveren schalen, daer de Wyseman van gewaeght’. Door hun kortheid gemakkelik te onthouden, zijn ze ‘mitsdien bequaem om gebruyckt te werden tot Sin-spreucken en Op-schriften in Veldt-teyckens, Glasen, Gebouwen en diergelijcke gelegentheden meer’. Een andere aantrekkelikheid is ‘datse geheel buygsaem en reckelyck zynde tot veelderley saecken, oock verscheyden van aert wesende, met groot vernoegen van hoorders en lesers, gevoegelijck konnen werden verdraeyt, en tot andere gelegentheden van saeken merckelijcken konnen werden uytgebreyt’. Eindelik is nog een voordeel ‘datse door een aengename duysterheyt sonderlinge bevalligh zyn, en wat anders in den schyn, wat anders naer de waerheyt in sich hebben, waer van de Leser naderhandt het rechte wit en oogmerck komende te treffen, placht in sijn gemoedt een sonderlingh vernoegen t' ontfangen; niet ongelyck den genen, die onder de dichte bladeren een schoonen tros druyven, nae langh soecken, eyndelyck komt te ontdecken’. Men ziet dus: voor Cats zijn spreekwoorden niet allereerst litteratuur uit en door het volk, maar opvoedingsmiddel voor het volk. De schrijver schift en vormt. De spijs wordt opgedist, met voorschriften voor het | |
[pagina 87]
| |
nuttigst gebruik. Naast de spontane aanwending komt de bewustdidaktiese.
3. De vorm van het spreekwoordGa naar voetnoot1). Kortheid - we hoorden het al van Cats - is een van de aantrekkelikheden: een wijze les in twee of drie woorden klinkt verrassend! Arbeid adelt; Vrijheid blijheid; Overdaad schaadt; Ongevraagd ongeweigerd; Rust roest; Ploeg vroeg; Soort zoekt soort; Leer om leer. Leerzaam is het, op het ritme van de spreekwoorden te letten: de voorliefde voor symmetrie, de treffende overeenkomst met het oud-germaanse vers-ritme (twee vershelften, elk met twee heffingen): Zo heer, zo knecht; Jong gewend, oud gekend; Oog om oog, tand om tand; Een man een man, een woord een woord; Eind goed, al goed; Eens gezegd, blijft gezegd; Oost west thuis best; Komt tijd komt raad; Komen die tijden, komen die zorgen; Buiksken vol, harteken rust; Volle krop, dolle kop. In verband daarmee kan men door het spreekwoorden-materiaal een juist begrip aanbrengen van alliteratie, een onmisbaar element in het oud-germaanse, een gewaardeerd element in het moderne vers. Wie waagt die wint; Als de katjes muizen dan mauwen ze niet; Hebben is hebben, en krijgen is de kunst. Daarbij dient opgemerkt, dat de allitteratie gedragen wordt door de hoogtepunten van het ritme; dat het iets is voor het oor en niet voor het oog. In: beter benijd dan beklaagd; Zo gewonnen zo geronnen valt de gelijkheid van het zwak betoonde be en ge nauweliks op. Daarentegen klinkt Dromen zijn bedrog zeer duidelik met een dr-allitteratie. Dat het rijm een belangrijk element is, blijkt al uit de bovenstaande spreekwoorden. De voorbeelden zijn voor 't grijpen, van de enkele rijmende woorden (Kinderen hinderen) over het rijmende woord in 't begin of 't midden (Praatjes vullen geen gaatjes; De heler is zo goed als de steler), tot de volledige rijmende versregels. Ook het onzuivere rijm (assonnance) is niet zeldzaam: Goede raad is goud waard; Wiens brood men eet, diens woord men spreekt. Na wat over de oorsprong gezegd is, zal het duidelik zijn dat de spreekwoorden in versvorm een grote verscheidenheid opleveren: van de meest onbeholpen rijmelarij tot technies knappe verzen.
4. Spreekwoorden in de vorm van beelden en anekdoten. Over het beeld in het spreekwoord zou een afzonderlike verhandeling te schrijven | |
[pagina 88]
| |
zijn. Bij schifting blijkt, evenals bij de vergelijkingen, de grote meerderheid gegrepen uit het dagelikse leven, zoals alle mensen dat kennen. Dat de ‘beschaving’ juist op zulke spreekwoorden verdelgend werkt, ziet men het best, als men nagaat hoe de overvloed uit Spieghel's Byspraax Almanack of uit Cats, ten minste onder de tegenwoordige stedelingen, ineengeschrompeld is, of wanneer men hoort hoe welig de oude spreekwoorden in Vlaanderen nog leven. Met geleidelike overgangen onderscheidt men daarnaast meer individueel-dichterlike en litteraire beelden, als het bijbelse: Men moet geen paarlen voor de zwijnen werpen. In een belangrijk artikel over Griekse en Nederlandse spreekwoorden heeft D.C. Hesseling gewezen op de anekdotevorm, die het spreekwoord kan aannemen, en die bij de Nieuw-Grieken en Arabieren veelvuldig voorkomt. Wij zeggen: ‘Men mag een gegeven paard niet in de bek zien’; de Nieuw-Grieken: ‘Men gaf iemand een ezel en hij bekeek zijn tanden’. Hesseling verklaart dit uit de aanleg voor het akterende, het dramatiese van het volkGa naar voetnoot1). Eigenlik zijn het anekdoten, die met een enkel trekje worden aangeduid, en waarvan de hoorder zelf (evenals trouwens bij het beeld) de toepasselikheid of de moraal moet vinden. Een Griek zegt b.v. in plaats van: ‘dat slaat als een tang op een varken’: ‘Gaat het goed Jan? - Ik zaai bonen.’ Of als hij de neiging om met een aanzienlik bloedverwant te pronken in beeld wil brengen: ‘Muildier, wie is je vader? - Mijn moeder is een paard!’ Daarnaast vermeldt Harrebomée het omslachtige Nederlandse: ‘Ik ben een zoon van 's konings lijfpaard, zei de muilezel; maar hij vergat te zeggen, dat zijn moeder een ezelin was.’Ga naar voetnoot2) Dit eigenaardige type van spreekwoorden, door hun inhoud van de meest gebruikelike sterk afwijkend, bewaren we voor een afzonderlike paragraaf. Eén voorbeeld vond ik, in het bundeltje van Gezelle (blz. 14), dat zeer dicht bij de Griekse dramatisering komt: ‘Gij zwarterik!’ zei de moor al scheldend tegen den ketel. Daarvan is de inhoud dezelfde als: De pot verwijt de ketel dat hij zwart ziet.
5. Het spreekwoord wordt gewoonlik als eenheid opgevat, en dus niet geanalyseerd. Een bekende aardigheid is, in gezelschap met een strak gezicht te zeggen: ‘Spreken is zwijgen, en zilver is goud’, of: ‘Niemand is oud genoeg om te leren’, en dan met voldoening te | |
[pagina 89]
| |
konstateren dat niemand de onzin bemerkt. In een gewone zin zou zo'n verspreking niet doorglippen, maar bij 't spreekwoord analyseert men zelden: de enkele woorden, als deel van een bekende reeks, roepen de gedachte te voorschijn. Die woordenreeks kan, letterlik opgevat, zelfs zinloos voor ons worden, doordat het beeld verouderd is, of in onze sfeer niet thuis hoort, of doordat de zin inderdaad vervormd is tot onzin. Bij de bespreking merkte ik meermalen met verbazing dat de leerlingen of ik zelf jaren lang gebruikte spreekwoorden nooit ontleed hadden, b.v.: Leer om leer; Wie zich aan een ander spiegelt, spiegelt zich zacht; Vrienden in de nood, honderd op een lood; 't Eerste gewin is kattegespin; Bij gebrek aan brood eet men korstjes van pasteien (vgl. Stoett); De kruik gaat zo lang te water tot ze breekt; Gelijke-monniken, gelijke kappen; Hoogmoed komt voor de val. Soms associëren we met woorden voorstellingen die allerminst een verklaring zouden opleveren. Ik herinner mij nog, dat mij, in het eerste geval, bij ‘leer’ vaag zoiets als een leerstelling voorzweefde. Verscheiden jongens hadden, in het laatste voorbeeld, aan een muizenval gedacht. Daar is alle aanleiding toe, omdat het oorspronkelik tijdelike vóór, toen het beeld niet meer begrepen werd, met minder nadruk gezegd, en dus licht als het plaatselike voor opgevat werd.Ga naar voetnoot1) Een verkeerde analyse kan tot een gewijzigde opvatting aanleiding geven, zonder dat men er zich rekenschap van geeft. Zoo bleek bij onderzoek dat een schrander meisje het spreekwoord De pot verwijt de ketel dat hij zwart ziet altijd opgevat had als: zó erg, dat hij er zwart van gaat zien (vgl. hij liegt dat hij zwart ziet). Dit ongeanalyseerd voortbestaan is een van de oorzaken dat de verklaring van oude spreekwoorden zoveel en soms onoverkomelike moeielikheden oplevert. Daardoor staan ze ook aan voortdurende vervorming bloot.
6. De onwillekeurige en de opzettelike vervorming van het spreekwoord. Bij alle mondelinge overlevering is verandering onvermijdelik. Niet ieders geheugen is zo getrouw, dat het een eenmaal gelezen of zelden gehoord spreekwoord precies in dezelfde vorm weergeeft. Het oplezen van de verzamelde spreekwoorden levert onophoudelik varianten. Dikwels zijn ze onbeduidend en betreffen ze een enkel woord, b.v.: Een ongeluk zit op een klein plaatsje of in een klein hoekje; Kleine potjes hebben oren of hebben ook oren of hebben grote oren; Blaffende konden of Honden die blaffen bijten niet; Lege (of holle) vaten klinken (of bommen) het meest (of het hardst). Met behoud van de gedachte | |
[pagina 90]
| |
en het beeld kan de uitdrukking vrij sterk gewijzigd worden: vergelijk b.v. Tis goed breede riemen snijden in ander luyden leer en Uit vreemder huyt snijdtmen breede riemen. Soms verandert er een klein trekje door, b.v. Een vliegende vink (of een vliegende kraai) vindt altijd wat of Een lopende hond vindt altijd wat. Bij een vervorming als de laatste, waarbij in het beeld zelf een verandering gekomen is, zal het moeielik uit te maken zijn of de wijziging onbewust of bewust geschiedt. Dit laatste is stellig het geval als men gaat zeggen: Een vliegende kraai vindt altijd wel een botje. De opzettelike vervorming kan uit verschillende motieven voorkomen. 1o. Uit een streven om de vorm door rijm, allitteratie, ander ritme of andere woordkeuze aantrekkeliker te maken. Waar een berijmde en onberijmde vorm naast elkaar staan, b.v. Jong gewend, oud gedaan, en Jong gewend, oud gekend, zal het moeielik na te gaan zijn of de eerste het rijm verwierp of de tweede het herstelde. Vergelijk: Die aan de weg timmert heeft veel bekijk en het Hollandse: Die timmert aan de dijk heeft veel bekijk.Ga naar voetnoot1) Kinderen hinderen werd in Groningen en Drente, waar kinder het gewone meervoud is, opnieuw rijmend gemaakt in de vorm Kinder zijn hinder. Gekken en dwazen schrijven hun namen op deuren en glazen, is met een andere inzet opnieuw rijmend gemaakt: Dwazen en gekken schrijven hun namen op deuren en hekken. - Wie 't kleine niet eert is 't grote niet weert heeft een bijvorm Wie 't kleine niet en acht, Die 't grote niet en wacht. Naast Geen potje zo scheef of er past een deksel bij kent de Groninger de gedrongener, allitterende vorm: Scheve pot, schillige deksel. Hiertoe behoren ook de nieuwe berijmingen, die spreekwoordelik kunnen worden. Voor Honger is de beste saus of De beste saus is appetijt vond ik er b.v. vier verschillende: Geen beter saus men oyt en vond
Als is de honger voor den mond.
Die honger heeft en appetijt
Wat brood het zij, met lust ontbijt.
Van zoete saus of saus die bijt
Geen beter saus als appetijt.
De saus van spijs is appetijt
En dranck, door dorst, zeer zoet inglijt.
| |
[pagina 91]
| |
Zoals men west was Cats daar onuitputtelik in. Het zou aardig, maar voor een groot deel ondoenlik zijn, eens na te gaan over welk spreekwoordenmateriaal Cats beschikte, en wat hij er, vertalend en omwerkend van maakte, om dan verder de lotgevallen van de door hem gestempelde rijmen te volgen.Ga naar voetnoot1) In Gezelle's bundeltje vindt men er verscheidene, die min of meer gewijzigd in Vlaanderen gangbaar zijn. 2o. Uit lust tot variëren, of door de omstandigheden er toe gebracht, werd het overgeleverde beeld door een ander origineel vervangen. Een paar aardige voorbeelden ontleen ik aan Stoett. Voorzichtigheid is de moeder van de wijsheid, van de porceleinkast, van de porceleinwinkel, van de glazekens, van de bierglazen, van de fijne bierglazen,en Het zijn niet allen koks, die lange messen dragen, doctoren die rode bonnetten dragen, papen die cruyne dragen, lantsknechts die lange spietsen dragen, apostelen die wandelstokken dragen, of Het zijn niet allen wijse die 't schijnen te zijn, jagers die horen blazen, ziek die stenen; Het slapen niet allen die snuven. Hier wordt dus de vinding ontvonkt door een bestaand spreekwoord, dat meer of minder bewust als model dient. Feitelik is dit dus meer nieuwvorming dan vervorming. Wijziging naar plaatselike omstandigheden hebben we b.v. in Aken en Keulen (Coelen, Deventer, Rome, Gent en Brugge, Parijs) zijn niet op één dag gebouwd. Uit aardigheid varieert men: Als je van de duivel spreekt dan is hij vlak bij je, met: dan trap je op zijn staart, dan rammelt hij met zijn keten, dan rinkelen zijn bellen. Aardig is het, als bij de behandeling onverwacht een zelf gekonstateerd voorbeeld van dit verschijnsel voor den dag komt. Bij het noemen van De beste stuurlui staan aan wal, zei een van de jongens: ‘Meneer A. (een van de leraren) zei laatst bij 't biljarten: De beste biljarters zitten op de stoel. Is dat ook een spreekwoord?’ Zo'n opmerking geeft een kostelik aanknopingspunt. Bij het bespreken van dit opzettelik variëren sloegen we het onlangs in de klas gelezen gedichtje Spreekwoordjes van De Genestet nog eens op. Daarbij bleek dat niet van de innerlike kwaliteiten, maar louter van het gebruik afhangt of dergelike individuele nieuwvormingen spreekwoordelike kracht krijgen. 3o. Uit de behoefte om een overgeleverde onbegrijpelike vorm begrijpelik te maken. Een verouderd woord wordt door een ander vervangen. Het Middeleeuwse Stade (d.i. gelegenheid) leert stelen | |
[pagina 92]
| |
vindt men later terug in de vorm Stonde leert stelen.Ga naar voetnoot1) Door een vergeefse poging om Hoogmoed komt voor de val ontledend te begrijpen, ontstond waarschijnlik de bijvorm Hoogmoed komt ten val. Een aardig voorbeeld leverde de klassikale behandeling op. Bij Vieze varkens worden niet vet merkte een Groningse jongen op, dat hij het spreekwoord alleen kende zonder niet. De oorzaak ligt voor de hand. Wie vies = kieskeurig niet meer kent, en het als ‘vuil’ opvat, verbetert het ‘onzinnige’ spreekwoord door niet weg te laten. De Groningers kennen trouwens ook, in de landstaal: Roege swijnen dijen best.Ga naar voetnoot2) Ook hier is eigenlik een nieuw spreekwoord ontstaan; nu met een nauw verwant beeld, maar met een geheel andere betekenis. 4o. Uit de overtuiging dat de inhoud van het spreekwoord niet juist, of de les verkeerd is. Men plaatst zodoende naast het oude spreekwoord er een met tegengestelde of verzwakte kracht, met gewijzigde strekking. Aardige voorbeelden kan men zonder veel moeite verzamelen, b.v. Berouw komt altijd te laat en Berouw komt nooit te laat. - De kleren maken de man en De kleren maken de man niet. - Paarden die de haver verdienen krijgen ze niet en krijgen ze niet altijd. - Tijd gewonnen al gewonnen en Tijd gewonnen veel gewonnen. Men behoeft dus het spreekwoord Men noemt geen koe bont of er is een vlekje aan niet te beschouwen als een ‘verbastering’ van het Middeleeuwse, met omgekeerde strekking: Men schelt wel een koe blare, die nochtan niet wits en heeft, met omgekeerde strekking. 5o. Uit de lust om het spreekwoord, ernstig of schertsend, aan te vullen, dikwels met een rijmend pendant of vervolg, b.v. Eendracht maakt macht; tweedracht breekt kracht, of bij Cats, verduidelikend: Vroeg rijp vroeg rot; vroeg wijs vroeg zot. Schertsend zijn: Leer om leer, sla je mij, ik sla je weer; Met grote heren is 't kwaad kersen eten, want ze gooien met de pitten.Ga naar voetnoot3) De schertsende toevoegingen zijn natuurlik van jonger datum. In het eerste geval mag men niet dadelik aannemen dat de kortste vorm altijd de oudste is. Wij kennen: Het einde zal de last dragen. Daarvóór zei men vroeger als inleiding: 't beginsel mag behagen. Wie zal | |
[pagina 93]
| |
uitmaken wat oorspronkeliker is? Dat geldt ook voor: Hebben is hebben, krijgen (of aanraken) is de kunst.
7. Een eigenaardige vorm van spreekwoorden. Bij het verzamelen van spreekwoorden zal men licht het type vinden dat de jongens uit Pulver's verhaal, bij Van Lennep, het best kennen. Hesseling heeft daarop, in verband met de Griekse anekdote-vorm, de aandacht gevestigd: ‘In onze taal zijn zeer talrijk de spreekwoorden waarin de uitspraak van een bepaald persoon vermeld wordt: “Ieder zijn meug, zei de boer, enz.”; “alles met mate, zei de kleermaker, en hij sloeg zijn vrouw met de el”; “dat nooit, zei van Speyck, dan liever in de lucht”; “een mooi begin van de week, zei de dief, en hij werd op Maandag gehangen”. Van de laatste soort vindt men welsprekende staaltjes in de mond van Pickwick's trouwe Sam Weller.’Ga naar voetnoot1) Omtrent ouderdom en verspreiding heb ik maar schaarse gegevens.Ga naar voetnoot2) In onze oudste spreekwoordenverzamelingen is het type al vertegenwoordigd, b.v. in de Proverbia Communia (1480) No. 664: Tis quaet water, sprac die reigher, ende en conde niet zwemmen.Ga naar voetnoot3) Een andere verzameling, door Suringar gebruikt (Campen) heeft: Daer lichtet, seyde die guede maecht. Doe ontviel haer dat kint ander dantz. Dit is blijkbaar aan het Duits ontleend.Ga naar voetnoot4) Harrebomée nam ze op: zonder opzettelik zoeken tekende ik b.v. aan: Alle ding met vriendschap, zei Govert, en hij nam de eieren uit zijns buurmans hoendernest. In het biezonder schijnen ze in Zuid-Nederland te tieren. In de Spreekwoorden en Zegswijzen van A. de Cook vindt men verscheidene van zulke ‘spreekwoorden-in-voorbeelden’, met parallellen uit het Nederduits.Ga naar voetnoot5) De verzameling van Gezelle noemt er een | |
[pagina 94]
| |
groot aantal van, en daaronder heel aardige. Uit Volkskunde herinner ik mij: Bloed trekt, zei de boer, en hij liep achter 't zwijn. In Noord-Nederland schijnen ze veel zeldzamer te zijn. Ik, als Zuid-Hollander, kende ze bijna alleen uit de boeken. Voor mijn Drentse leerlingen gold hetzelfde.Ga naar voetnoot1) Een Groningse jongen kende er enkele, die blijkens de dialektvorm, volkseigendom waren.Ga naar voetnoot2) Uit de enkele voorbeelden die Hesseling noemt, blijkt al dat er in deze groep veel ongelijksoortigs schuilt. Misschien kan schifting tevens dienen om ons het ontstaan van zulke gezegden begrijpeliker te maken. Aan de ene kant staat een groep van lijfspreuken en historiese gezegden, met vermelding van de zegsman: 't Kan verkeren, zei Breêro; Dan liever de lucht in, zei van Speyck. Dit zijn dus ‘gevleugelde woorden’, die niet van ‘beroemde’ mannen afkomstig behoeven te zijn. In kleiner kring worden zulke lijfspreuken - meestal meer ‘stopwoorden’ dan ‘spreuken’ - met lichte spot aangehaald. J. de VriesGa naar voetnoot3) noemt uit de omtrek van Den Helder: 't Is eenmaal wel, zei Harmen Kramer. Toevallig zeiden wij vroeger spreekwoordelik, bij ons thuis, om de zuinige moeder van een vriendje te bespotten, bijna gelijkluidend: 't Is al wèl zo, zei juffrouw K. Nu behoeft men maar één stapje verder te gaan, door een bepaald grappig geval te bedenken, en het type is voltooid. Het noemen van een geheel onbekende zegsman kan op zich zelf al komies werken, als bespotting van de neiging om een spreekwoord gezag bij te zetten door het noemen van de ‘grote man’, die het bedacht. Denk aan Martha de Harde in Willem Leevend!Ga naar voetnoot4) Aan de andere kant staat een groep, waar de anekdotiese aardigheid vastgeknoopt is aan een willekeurig woord of gezegde, dat aanleiding geeft tot een woordspeling, b.v. Dat valt mee, zoals de kajuitsjongen zei toen hij met de borden van de trap viel. Zulk gedramatiseerd woordenspel heeft eigenlik met het spreekwoord niets uit te staan, | |
[pagina 95]
| |
maar het gaat er weer in over, wanneer de woordspeling wordt vastgeknoopt aan een gezegde, dat een algemene waarheid of les bevat, zoals het bovengenoemde Bloed trekt. Dan krijgen ze een middengroep, die met de beide vorige aanrakingspunten heeft. Behalve om een woordspeling of om een grappige onmogelikheid (b.v. Daar hoor ik je, zei doove Klaas en d'r liep 'n muis op zolder)Ga naar voetnoot1) kan een min of meer spreekwoordelik gezegde om een andere reden gedramatiseerd worden. Men bereikt een komies effekt door de wijze lessen, die sommige mensen in de mond voeren, in scherpe tegenstelling te brengen met de dwaze toepassing. Daartoe worden ten tonele gebracht òf spotvogels en boeven, met galgenhumor, òf onnozele halzen, het August-de-Domme-type, en slachtoffers van de volksspot, als begijnen. Voorbeelden van de eerste soort zijn: ‘Alle ding is mogelijk,’ zei Marten, ‘maar 't en regent nooit geen geld’; Alle goede beginselen met God, zei de veint, en hij sloeg zijn wijf met den gekruisten Ons Heere; ‘'t Zekere voor 't onzekere’, zei de veint, en hij bond den dooden hond zijnen bek toe: ‘Het noodigste eerst,’ zei Jan, en hij ontstak zijn pijpe eer hij zijn dronke Triene uit den gracht hielp; van de tweede soort: ‘Overal moet ontzag zijn,’ zei de koster, en hij geeselde de beelden; ‘Het begint te gaan,’ zei Ko, en hij schoor drie uren aan één baard; ‘Daar volk is, is er neringe,’ zei de mosselman, en hij reed met zijn karre in de kerke; ‘Werken is zalig,’ zeiden de begijntjes, en ze waren met zeven om een ei te klutsen.Ga naar voetnoot2)
8. Verklaring van spreekwoorden. Uit het bovenstaande zal gebleken zijn waarom de verklaring van spreekwoorden zulke grote, vaak onoverkomelike moeielikheden oplevert. Het oude dilettantisme, o.a. door Carolus Tuinman vertegenwoordigd, dat gissingen voor zekerheid gaf, vindt in gemoderniseerde vormen nog altijd aanhang, vooral bij onderwijzers. De tegenwoordige wetenschappelike beschouwing, ten onzent door Stoett in praktijk gebracht, gaat terecht van twee beginselen uit: 1o. Voordat men zich aan een verklaring waagt, moet het spreekwoord in al zijn varianten tot de oudste tijden nagespoord worden. 2o. Omdat gedachte en beeld van het spreekwoord zo vaak internationaal gemeengoed is, en langs onnaspeurlike wegen in natio- | |
[pagina 96]
| |
nale vormen opduikt, is vergelijkende spreekwoorden-studie een onmisbare grondslag. Een uitgebreid materiaal waarborgt nog niet een stellig resultaat. De verklaarder moet bedenken hoeveel schakels er ontbreken uit de lange keten, en hoe uiterst zelden het mogelik is tot de oorsprong op te klimmen. Toch zou juist die oorsprong, d.w.z. de landstreek, de kultuur, het individuele karakter waaruit de gedachte en het beeld voortsproten, voor een afdoende verklaring noodzakelik zijn. Wie niet zeer krities staat tegenover verleidelike gevolgtrekkingen, zal op dit glibberige terrein licht uitglijden. De redaktie die het eerst opgetekend is, behoeft niet de oudste te zijn. Wanneer één redaktie blijkbaar vervormd of onzinnig, en de ander volkomen helder is, dan mag men niet a priori aannemen dat de laatste de oorspronkelike is. Evengoed is bet mogelik dat de laatste een jongere verduideliking is.Ga naar voetnoot1) Een enkel voorbeeld. We hebben naast elkaar in verschillende streken: Eerste gewin is kattegespin, kattegegrim, kattewinst (katjeswinst) en koppegespin. Wie zal daar een stamboom van opmaken? Een ander zwak punt in sommige verklaringen is, dat men een spreekwoord op één lijn stelt met een oude tekst, en dus zoekt naar een ‘oorspronkelike’, authentieke vorm, die als de ‘echte’ de voorrang heeft boven alle ‘verbasteringen’. Zoveel piëteit is in dit geval ongepast. Van verbastering of verminking kan eigenlik alleen sprake zijn als inhoud of vorm onbegrijpelik worden. Anders hebben we veeleer nieuwe loten van een oude stam, die een zelfstandig leven gaan leiden. Het oude spreekwoord Zoals de ouden zongen, pijpen (of piepen) de jongen, het beeld van een losbandige huishouding, ons o.a. door Jordaens in beeld gebracht, geeft aanleiding, door klankassociatie, tot een nieuw spreekwoord Zoals de ouden zongen, piepen de jongen, met het beeld van een vogelnest. Die 't eerst komt, 't eerst maalt bevat een vergelijking, die op sommige dorpen nog dadelik begrepen zal worden, maar voor onze stedelingen duister geworden is. Ontstaat daaruit: Die 't eerst komt, 't eerst maant, dan hebben we, door het verschijnsel van klank- en begrips-associatie (de zogenaamde volksetymologieGa naar voetnoot2) feitelik een nieuw spreekwoord, met het beeld van de voortvarende schuldeiser. | |
[pagina 97]
| |
Het nut van de vergelijkende spreekwoordenstudie heeft Hesseling met een paar aardige voorbeelden overtuigend aangetoond. Het eerste laat ik hier volgen: ‘Geen waarde kan men hechten aan de verklaring van Harrebomée, die bij ons spreekwoord: “Komt men over de hond, dan komt men ook over de staart”, aan de naam van de Wester-Schelde dacht. Er is stellig sprake van een dier, maar de verklaring is m.i. niet bij 't woord hond te zoeken. Het Duitse “auf den Hund kommen” en ons “de bonte hond” hebben er niet mee te maken. Dit blijkt reeds uit de Franse parallel: “Quand on a avalé un boeuf, il ne faut pas s'arrêter à la queue.” Die laatste uitdrukking toont dat de naam van het dier niet de hoofdzaak is, en dit wordt bevestigd door de volgende Griekse spreekwijze: “Iemand at een os op, maar bij de staart gaf hij 't op.” Zo luidt het in de Middeleeuwse verzamelingen. Daarnaast vindt men in 't Nieuwgrieks: “Hij heeft de gehele ezel opgegeten, en bij de staart gaf hij 't op.” Met Krumbacher mag men aannemen, dat hier de ezel voorkomt om 't zware werk nog moeiliker voor te stellen. Aan een dergelike neiging om te vergroten, heeft men vermoedelik in ons spreekwoord 't woord hond te danken. Hiermee in overeenstemming is 't Russiese spreekwoord: “De hond at hij op, maar in de staart stikte hij.” Ik veronderstel dat al die gezegden hun oorsprong danken aan 't verhaal van iemand die een Herculestaak had te vervullen en ondervond dat de laatste loodjes het zwaarst wegen. Wij hebben de optimistiese opvatting van 't geval in spreekwoord gebracht.’Ga naar voetnoot1)
Spreekwoordenverklaring als doel is dus een taak voor de voorzichtige en kritiese geleerde. Een uittreksel uit een spreekwoordenboek is geen leerstof voor de school, en geeft de onderwijzer anekdotiese, geen vruchtbare kennis. De verklaring van enkele goed gekozen voorbeelden, kan als middel nuttig zijn. Dan moeten ze niet dienen om gememoriseerd te worden, maar om, op de juiste tijd en plaats te pas gebracht, inzicht te geven in de wording en de betekenis van onze in veel opzichten merkwaardige spreekwoordenschat. C.d.V. |
|