De Nieuwe Taalgids. Jaargang 5
(1911)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 246]
| |
Laakbare eenzijdigheid.
| |
[pagina 247]
| |
In elk geval zullen we goed doen onze kwekelingen op beide gevallen voorbereid te houden en ondertussen kunnen we 't karakter van de aanstaande bondgenoot eens analyseren. Als behorend tot de eerste Insp. vraag ik dus: ‘Wat zijn die hollandse deskundigen voor taalmensen?’ Aan hunne werken zult ge ze kennen. We nemen de laatste examenopgaven en beginnen met de spellingoefeningen.
In spellingoefeningen is wel wat goeds. Ze zorgen voor spelling-vastheid. Maar dat niet alleen. Immers, - en hier trachten we direkt de overdreven liefde voor die oefeningen te verklaren - onze aktieve natuur vindt daarin materiaal, onze energie afleiding, onze behoefte aan tucht bevrediging. Menigeen vindt dat alles ook op ander terrein, o.a. op 't exercitieveld bij de kazerne, op 't sportterrein. In ledige uren toch hoopt de ongebruikte energie zich op, die dan afgeleid wordt langs gestrekte rekrutebenen in militaire pas, of langs strakgespannen beenspieren die volgens internationale regels de bal in de goal schoppen. Zo wordt de jeugdige energie ook afgeleid langs penhouders, potloden, griffels, die volgens gangbare spelregels honderde letters in effen reeksen plaatsen. Speloefeningen zijn dan ook lang niet saai voor veel jongemensen zo min als voor de leraar die op dat punt jong gebleven is. Als ie dikteert: ‘Ten spijt van alle gunstige almanak-profetieën’Ga naar voetnoot1) dan voelt ie z'n attentie aangenaam gekitteld: ‘Pas op’, denkt ie, ‘op die ie valt de klemtoon; zouen ze daar allemaal wel aan denken en twee e's schrijven?’ En als ie voortdikteert: ‘was de winter eene eindelooze reeks van zonlooze dagen’, dan geniet ie 'nzelfde prikkel vier keer.Ga naar voetnoot2) En de leerlingen? Of ze op hun qui-vive zijn! Er is spanning in en vóór de banken. Vooral tegen de examens is zo'n animo geld waard. De foutecijfers, na afloop, werken als 'n loterijlijst: hier zuchtjes, daar handgewrijf, kortom er zijn emoties ontstaan, heerlike opgewondenheidjes in d'r effen leventje. Vooral de klassikale behandeling van 'n kakografie op 't zwarte bord drijft de opgewondenheid tot de passie van 'n ouderwetse strooiavond: kinderen, evenals grote mensen, grijpen graag, en hier zijn de fouten als gezaaid. Zo ook associeert zich aan 't idee ‘taalles’ | |
[pagina 248]
| |
dat van speelse kitteling, van animo, van vangen en grijpen, van qui-vive. Maar zo ook krijgt de taalles voor de nuchtere buiten- staander 'n bedenkelik karakter: ‘de bijzaak zou wel eens hoofdzaak kunnen worden’, denkt ie. Had ik wel 't recht de zaak zo voor te stellen? In de vorige jaargangGa naar voetnoot1) is er al op gewezen dat hollandse deskundigen vervielen in ‘letterdienst’, d.i. de spelling beoefenden òm de spelling. In de examen-opgaven van dit jaar zien we 't weer. Is die spelling dan op zichzelf zo'n begeerlik goed? 't Zou onzinnig zijn zo iets van 'n redelik wezen te veronderstellen. Er mòet dus aan die spelling iets vastzitten dat wèl als 'n algemeen-menselik goed onwillekeurig gewaardeerd wordt door 'n hele kategorie van personen, van 'n ander slag misschien dan ik of de lezer. En tot die kategorie behoren dan de hollandse deskundigen. Als dat ‘goed’ gaven we reeds aan: energie-afleiding. We willen hier nog verder in biezonderheden treden en als uitgangspunt nemen enige citaten uit 'n artikel, dat handelt over de twee bekende karaktergroepen: de maatschappeliken, de sociabelen, enerzijds - de meer eenzelvigen, de individualisten, anderzijds. Zo is er dan een groep menschen die opgaan in handel en nijverheid, die beweeglijk zwoegen; die willen geldmaken, en.... leven, licht en lustig. Een andere groep, die 's menschen innerlijk bekijkt; 't uiterlijke alleen in zooverre 't een openbaring is van 't innerlijke en den weg wijst naar het donkere gebied van het gemoedsleven. De verdere tegenstellingen kan de lezer desnoods zelf uitwerken. | |
[pagina 249]
| |
Men ziet, hier zijn uitersten gegeven, abstrakties. Feitelik hebben we allen iets van beide kategorieën: in zeker opzicht zijn we allen zakelui, dienaars der konventie, en de echte zakelui zijn ook tot op zekere hoogte ook in minder stoffelik opzicht ontwikkeld. Tot op zekere hoogte. Want al tamelik vroeg begint alle hersenenergie zich bij hen te koncentreren om 't vraagstuk van de stoffelike welstand, de groei in andere zin schijnt voor 't hele verdere leven gestaakt. En nemen ze dan nog iets van de andere kategorie over, dan vergroeit dat toch slecht met hun persoonlikheid. Hier is geen verwijt bedoeld. Beide groepen hebben recht van bestaan: ze vullen elkaar aan in de maatschappij, als in 't huisgezin de man en de vrouw. Maar - ieder werke op eigen terrein. En lere toch van den ander; want anders zou men ten slotte de eerste groep kunnen symboliseren in 'n bijekorf, waar 't domme instinkt 'n bewonderenswaardige eendracht bewerkt, en de tweede groep in de denker die, los van de aarde en van de mensen, zo in zich zelf verdiept daarheenging, dat ie pardoes in 'n keldergat duikelde. De hollandse deskundigen behoren niet tot de laatste kategorie. Of ze uit d'r ogen kijken! Maar dat anderen struikelen, vallen, dat is in hun voordeel. En al zien ze dat voordeel niet direkt in, 'n mens groeit nu eenmaal in 'n anders leed, zo gaat 't in de grote wereldstrijd. 't Is niet netjes dat te tonen, maar 't blijft 'n behoefte 't nu en dan stil te genieten. Marktlui, winkeliers, passen in 't groot en in 't klein de leuze toe dat des enen dood des anderen brood is: men houdt geheim, men maakt wijs, men overtroeft, en onderhoudt door al die kleine suksessen de levenslust. Verreweg de meeste mensen zijn zo. Geheel tegengesteld gaat 't bij de andere kategorie. Die is 't om de waarheid te doen, en hoe juister ze hun eigen waarnemingen en ervaringen vertolken, hoe meer ze genieten. In de ogen der eersten is dat 'n soort naïveteit, maar men begrijpt dat de wetenschap, die waarheid is, vooral toch met die naïveteit gediend is. Ook volgt daaruit dat voor de dienst der wetenschap maar weinig personen deugen. En als er 'n periode intreedt, dat de mensheid behoefte voelt aan meer ware kennis en dan honderden en honderden aanstelt om te onderwijzen, dat er dan 'n massa in de school terecht komen, die 'n veel beter figuur zouden maken in de grotere helft der maatschappij, in de handel, in 't ambacht, dat is ook te begrijpen. De gevolgen blijven dan ook niet uit. Voor hun, evenzeer als voor andere mensen, is 't nodig, in hun werkkring hun aanleg, hun energie te gebruiken. Maar nu krijgt men iets zeer raars te zien: De school | |
[pagina 250]
| |
wordt 'n markt, waar de een (de leraar) de ander (de leerling) overtroeft, aanhoudend laat zien dat ie iets weet dat de ander niet weet. De spelling o.a. wordt 'n middel om den ander voortdurend beet te nemen, en als er twee spellingen zijn, 'n moeilike en 'n makkelike, dan is de eerste het middel om de konkurrentie 't best vol te houdenGa naar voetnoot1). En dan nog vindt de behoefte om den ander te verschalken 't meest bevrediging, als veel moeilikheden in 'n klein bestek worden bijeengebracht; elke zin wordt dan slechts 'n reeks moeilikheden met 'n gezochte syntaktiese bandGa naar voetnoot2). Nog moeiliker wordt 't, als men die gevaarlike zinnen verenigt tot 'n geheel dat door z'n lyries of epies karakter de gedachte van den ander zo in beslag neemt, dat ie in de hinderlagen heel geen erg heeftGa naar voetnoot3). Komt er naast 'n oudere vorm een nieuwere te staan en zijn reeds de meeste mensen niet meer aan de oudere gewend, dan keurt men alleen die oudere goed: te lichter brengt men den andere van streekGa naar voetnoot4). Vooral als die algemeen wordende vormverandering 't gevolg is van betekeniswijziging, dan begint niet alleen de onbewuste techniek van de taal maar zelfs 't gezond verstand de nieuwe vorm op te dringen; maar dan noemt men die nieuwe vorm ‘dom’ en zich zelf ‘bijdehand’Ga naar voetnoot5). Zo onderhoudt men de levenslust. Maar dat is 't niet alleen; ze zijn uiteraard behoudsgezind. Handel en nijverheid, men weet 't, is konservatief: 't komt daar vooral op daden aan, en daden tieren 't weligst in de bodem der gewoonten: Daardoor zijn voor handel en nijverheid in de wieg gelegde personen ouderwets in hun taalbegrippen, ouderwets in hun taalmethode, ouderwets in hun literatuur. Waar anderen de natuurlike taalverandering aanvaarden, en nu verschillende phasen van 'n zelfde vorm naast elkaar plaatsen om begrip aan te brengen van dat taalleven, willen de eersten geen phasen zien en dulden voor alle gevallen slechts dezelfde vorm, de | |
[pagina 251]
| |
oude. Zo plaatst 's-Gravenhage op één lijn: alle feestelijke plannen werden den bodem ingeslagen en de schepelingen zonken den moed in de schoenen. En hun literatuur!Ga naar voetnoot1) Wie 't ouderwets karakter nog niet heeft gemerkt aan m'n Mondelinge Examens, bezie de stoffen voor opstellen. Ze laten hun leerlingen nog precies 'tzelfde doen zoals ze zelf van d'r jeugd af aan gewoon waren, over De Huisklok en zoGa naar voetnoot2), met voor afwisseling 'n aktueel onderwerp. Ook in andere opzichten doet dat opstellen maken hun karakter kennen. Niemand behalve auteurs hoeft in z'n leven opstellen en zeker geen parafrasen te maken, misschien weleens 'n toespraak of 'n verslag. Maar als die dingen dan toch mòeten onderwezen worden, dan is 't waarschijnlik om de indirekte waarde: ze geven nl. vaardigheid in 't gebruik der schrijfvormen, en verder willen we aannemen, dat bij 't goede schrijven leren geestesgroei en geestestucht bevorderd worden, doordat wat in de leerling sluimert dan helder wakker wordt en bij de uiting tegelijk kompositiefouten moeten vermeden worden. Maar op geestesgroei en dergelike dingen hebben zakelui weinig kijk, en daarom weten ze met dat stellen ook geen raad; en zoals ieder die in 'n zeker vak niet thuis is, verwarren ze licht middel en doel: 't opstel is er bij hun òm 't opstel, de parafrase òm de parafrase, zoals ze ook de spelling beoefenden òm de spelling. Opstel en parafrase worden twee aparte kunstjes. Terwijl 't Zuiden ze beide opvat als middelen tot 'nzelfde doel en ze dan ook afwisselend als examenopgaven gebruikt, beschouwen de noordelike deskundigen ze als twee aparte doeleinden, die ook 'n apart examen eisen. Maar nog 'n andere trek openbaart zich hier. Amerikaans-praktiese mensen weten ontleende mooie woorden en uitdrukkingen handig aan te wenden, terecht overtuigd dat zo iets de massa imponeert en dus een der middelen is die tot fortuin leiden. In 't oog van dezulken heeft dan ook 't opstel als 'n opeenstapeling van minder alledaagse gedachtetjes in minder alledaagse woorden steeds veel waarde. Hoe minder 't onderwerp waar 't over gaat in 't werkelik leven ter sprake komt, bv. De huisklok, hoe ongewoner, dus hoe mooier. Dat gebrek aan natuurlik gevoel voor dingen die buiten hun gemoedsleven liggen, | |
[pagina 252]
| |
verklaart ook de vreemde taal van de spellingsopgaven, bv. Amsterdam: ‘Voor wien naar den zomer hakend hem zoekt en hem als 't ware tegemoet loopt met open armen, heeft deze maand ondanks hare gehate afwisseling van sneeuw, storm en regen onloochenbaar hare aantrekkelijkheden en zijn de lenteboden niet schaarsch.’ Men ziet, die taal loopt als 'n automaat zoo stijf; dat komt omdat alle leven zich heeft teruggetrokken in de spelling van wien, gehate, schaars, enz. Erger nog wordt 't, als niet alleen 't ritme maar ook de gedachte er uit is. Zo vindt men onder de bovengenoemde ‘onloochenbare aantrekkelijkheden’ genoemd: ‘Schoone dagen met vroolijke glanzenden zonneschijn en verraderlijk zoele luchtjes, haren frisschen voorjaarsadem’. Wat doet ‘verraderlijk’ hier? Maar voor de ortografiese zakeman was ‘verraderlik’ zo'n echt woord om den ander er in te laten lopen, en wie 'n kuil graaft voor 'n ander....Ga naar voetnoot1) Meer doorlopend vreemd doet 't artistiekerig uiterlik van die spellingopgaven. 't Diktee o.a. te Amsterdam lijkt 'n natuurbeschrijving buiten de natuur, van iemand die over geurige bloempjes sprak maar tegelijk naar muffe letters keek, van iemand die de lezer wil lokken in 'n lentetuin niet om 'm daar te doen genieten maar om 'm bij de eerste voetstap de beste te laten trappen in een van de vele uitgezette voetangelsGa naar voetnoot2). Vernuft kan men aan de samenstelling van zo'n bedrieglik stuk proza niet ontzeggen. Maar 't lijkt 'tzelfde vernuft als dat uit kronikums en toosten spreekt: aktuele biezonderheden worden daar in de lijst gezet van traditionele feestwoorden. ‘Knap’, zeggen de disgenoten, ‘dat ie dat allemaal zo aardig te pas weet te brengen’. De vernuftige wordt gewild; men zou hem 'n deskundige in gelegenheidstaal kunnen noemen. En voor de jaarlikse gelegenheid van 'n examen zouden we ook wel zo iets dulden. Maar - de onnatuur van toosten, die niet tegenstaat als de wíjsheíd toch gedeeltelik in de kan is, wordt onuitstaanbaar in de praktijk van 't dageliks schoolleven. En, werkelik, dergelike diktees worden schering en inslag; we kennen de invloed der examen-opgaven. Utrecht had ook zo'n literariese zomerkap over z'n diktee getrokken. Haarlem liet | |
[pagina 253]
| |
liet zich tot gelegenheidstaal opwinden door de gewilde gedachte aan 'n doorbraak. Hoe toch de spelling iemand bezielen kan! Na spelling en stijl valt nog iets te zeggen omtrent taalkundige benoeming (Amsterdam en Middelburg). Men zou zo vragen: ‘Kan daartoe 't mondeling examen niet dienen? Er kwam dan meer tijd vrij voor 't opstel.’ Maar in die voorliefde voor de benoeming kent men vooral 't taalonderwijs der zakemensen. Ook hier dezelfde logiese fout: de termen om de termen. De andere gebruiken de termen alleen om elkaar bij taalkundige besprekingen te verstaan; ze zoeken achter de taal de mens.Ga naar voetnoot1) Maar zakemensen zoeken niet de mens maar de zaken en de naam van de zaken, en dan begint de ruilhandel: de leerling heeft 'n boek vol woorden, de meester 'n boek vol termen. Om wille van de vlugheid heeft men tal van akkoordjes getroffen, die echter de talrijke overgangen tussen de kategorieën negeren en daardoor omtrent de natuur van de taal 'n heel verkeerd begrip aankweken. Amsterdam hecht o.a. waarde aan de akkoordjes omtrent de benoeming van wat, een der vele w-woorden die dikwels 't midden houden tussen ‘vragend’ en ‘onbepaald’; Middelburg doet 't zelfde omtrent ‘wanneer, wie’ en ‘waar’; en de derde Inspektie deed 'tzelfde betrekkelik 't vnw. het, waar ook de overgangen tussen ‘persoonlik’ en ‘onbepaald’ legio zijn. De fout van deze examenopgaven bestaat vooral daarin, dat ze, door de gebruikelike taalkundige benoeming als model-arbeid voor te houden, 't nieuwere taalinzicht 'n beletsel stellen. We zouden zo door kunnen gaan, maar willen alleen nog maar terugwijzen op 't rampzalig tekort dat er in ons onderwijs door de onhandigheid der sociabelen met artistieke en wijsgerige dingen, ontstaan is. Onze schoolgebouwen worden steeds mooier, maar wat men in die gebouwen zelf presteert, is zo ordinair, zo smaakloos en oppervlakkig, dat 't voor de andersaangelegden 'n wanhopige toestand wordt. Want dat is 't fatale: door ons examensysteem zijn dezen gedwongen precies te handelen als de sociabele meerderheid, ook als die volgens hun begrip en smaak examenopgaven maken. ‘Laakbare eenzijdigheid’ schreven we daaromtrent boven dit opstel. Ze zien dat niet in. ‘Wat 'n lastige mensen zijn dat toch!’ zuchten ze; ‘eerst zestien jaren lang Taal en Letteren, nu weer De N. Taalgids!’ En de ouderen onderen denken nog met 'n rilling aan dat Pleidooi in '93. | |
[pagina 254]
| |
'n Heel andere geest sprak uit de examenopgave in de eerste Inspektie. Die leek ons 'n verstandige poging tot 'n kompromis tussen de nieuwere eisen en de traditie, en vooral - beide karakter-kategorieën konden zich roeren.Ga naar voetnoot1) Vanwaar dat verschil? Hoe aanlokkelik 'n poging tot 'n verklaring is, om niet in te veel veronderstellingen te vervallen moeten we kort zijn. Van veel belang is 't hier, wat voor persoonlikheden in 'n inspektie op de voorgrond treden of geplaatst worden. Maar hun persoonlike neigingen moeten dan toch in de algemene opinie 'n niet al te onvruchtbare bodem vinden. En dan zouden we hier, behalve op 'n verschil in volksaard, vooral op 't volgende willen wijzen. In de steden, vooral in 'n stederijke streek als Holland, ontwikkelen zich de sociabelen sterk, in aantal en in persoonlike kracht, vooral onder 't betrekkelik groot getal afhankeliken. Bij 't opnemen mijner Mondelinge Examens trof me ook vooral in Holland die manier van examineren waaruit de zucht spreekt om te imponeren door rapheid en weetjesmeerderheid. Wel zijn er in 't Zuiden deskundigen, die de hollandse taalbroeders zeer nauw verwant zijn, maar hun getal is betrekkelik kleiner. Als dit nog niet blijkt uit de schriftelike examenopgaven, dan spreken toch feiten als de volgende: Om vormen als z'n of zijn of zijnen bekommert men zich hier niet, zolang 't louter schrijfvormen zijn; in Holland worden nog steeds al die buigingsuitgangen in de examenopgaven verordonneerd.Ga naar voetnoot2) Om de uitspraak lezən of lezə bekommert men zich in 't Zuiden evenmin, terwijl hollandse deskundigen in hun eenzijdigheid de laatste uitspraak met 'n overbluffende term ‘plat’Ga naar voetnoot3) noemen. ‘Eenzijdigheid’! ‘Overbluffend’! Hier proeft men weer 't water uit dezelfde bron. De bron van hun karakter.
M.R. Dijkman. |
|