De verwarring stichtende termen ‘schrijftaal’ en ‘spreektaal’.
Onder deze titel schreef ik voor enige jaren een Schoolblad-artikel dat nog altijd aktueel is. Het onophoudelik aandringen op een kritiese ontleding van deze termen en begrippen is geen stokpaardje, zoals sommigen menen, maar een noodzakelikheid. In debatten over taal en spelling komt die verwarring telkens weer naar voren. De een denkt zich bij ‘schrijftaal’ een aantal lettergroepen, als aanduiding van taal; de ander stelt schrijftaal gelijk met litteraire taal, taal met andere grammatiese verschijnselen en andere woordenkeus dan de omgangstaal. C. Scharten b.v. toonde zich onlangs verontwaardigd omdat prof. Sijmons de ‘schrijftaal’ ‘een dood voertuig’ genoemd had. Maar de taalgeleerden, die in hun praktijk natuurlik zich van die dubbele betekenis bewust zijn, geven zelf soms aanleiding tot die verwarring. Een enkel voorbeeld: Dr. Jos. Schrijnen zegt in zijn Inleiding tot de studie der vergelijkende Indogermaansche taalwetenschap (1905) (blz. 57): het schrift is een gebrekkige aanduiding van de taal. ‘De gewone gangbare alfabetten blijven nog verre beneden het bereikbare, het fonetische schrift. In het algemeen is de verhouding van de schrijftaal tot de spreektaal die van een grove schets tot een met de grootste nauwkeurigheid uitgewerkt schilderstuk.’ Natuurlik heeft de schrijver het volste recht om ‘schrijftaal’ in deze zin te gebruiken. Maar dan zet hij er deze noot bij: ‘Behalve in spelling verschillen schrijf- en spreektaal ook in buiging en woordgebruik.’ Schuilt hier, voor de minder kritiese lezer, niet een groot gevaar van begripsverwarring? C.d.V.