De Nieuwe Taalgids. Jaargang 5
(1911)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 75]
| |
Een eigenaardige vorm van liefkozing.Enige jaren geleden hoorde ik een Franse vriend tegen zijn vrouw zeggen mon petit en een poos later mon chéri. Ik zette grote ogen op en maakte hem op zijn woorden attent. Hij was er zelf door verrast en had volstrekt niet het gevoel een masculinum te hebben gebruikt. Ik ging nu op die wonderlike vermanneliking letten en vond in Franse komedies die korrekt de beschaafde taal weergeven, allerlei staaltjes van hetzelfde. Kort daarna zag ik dat het verschijnsel, waarover de spraakkunst zwijgt, besproken is door A. Tobler in de Berlijnse ‘Akademie der Wissenschaften’; in de Sitzungsberichte van 29 Oktober 1908, blz. 1026, is hetgeen hij gezegd heeft te vinden onder de titel ‘Mon chéri, Anrede an weibliche Person.’ Hij geeft talrijke voorbeelden ontleend aan romans van Gyp, Guy de Maupassant, Daudet, Lavedan, Prévost en anderen. Ik schrijf er enkele van over. Een moeder zegt tegen haar dochter: ‘Mon chéri, qu'est ce que tu as? Tu as du chagrin?’, een vriendin tegen een vriendin: ‘Tu as tort, mon chéri’. Verder leest men: ‘Voyons, mon petit, tu es devenue sotte’ en ‘Mon mignon, va au theâtre’ (een man tot zijn vrouw). Een grootvader noemt zijn achtjarig kleindochtertje Miquette ‘mon petit Miquet’, iemand anders zegt tegen zijn liefje, die Blanche heet: ‘Tu es un petit Blanc-Blanc chéri’, en Zola betitelt in zijn brieven 't dochtertje, Jeanne geheten, van een vriend met ‘le petit Jean’. De een zegt tegen een meisje: ‘Va dormir, ma Flofo’, de ander tegen dat zelfde meisje: ‘Qu'est ce qui t'arrive, mon petit Flofo?’ De voorbeelden die ik zelf verzameld heb uit Franse toneelstukken - alle verschenen in de Illustration - zijn soortgelijk; meestal is 't mon chéri, mon petit, mon mignon, met een enkele afwijking, waarover ik het straks zal hebben. Tobler heeft één voorbeeld waarbij zulk een mannelike vorm gebruikt wordt zonder dat men elkaar tutoyeert; in de komedies komt dat herbaaldelik voor, b.v.: ‘Tenez, mon petit, voilà pour vous’ (Marchand de bonheur, I, 8). Hoe moet men nu dit zonderlinge gebruik verklaren? Vroeger zou | |
[pagina 76]
| |
men allicht gezegd hebben dat er iets was ‘weggelaten’, en men moet aanvullen een woord als trésor, amour of iets dergelijks, dat dan achter petit en vóór chéri, mignon te plaatsen zou wezen, een biezonderheid die alle dadelik onze argwaan behoort op te wekken. Maar de ellipsomanie, die een woord aan de hand doet in plaats van een verklaring, is uit de tijd en behoeft in dit tijdschrift na het voortreffelike artikel van Dr. van GinnekenGa naar voetnoot1) niet meer bestreden te worden. En voor 't gebruik van Jean, Miquet enz. voor Jeanne en Miquette beproeft die pseudo-verklaring zelfs niet iets aan de hand te doen. Men zou ook kunnen aannemen dat het veelvuldig gebruik van uitdrukkingen als mon ange, mon amour, mon enfant, mon petit chou, mon Suson, mon MarionGa naar voetnoot2) enz. 't gevoel heeft doen ontstaan dat mon een inleiding is geworden tot een liefkozende uitdrukking. In die opmerking ligt iets bruikbaars dat ons aanstonds te pas kan komen, maar afdoende is de verklaring toch niet, want men vindt immers ook tu es un petit Blanc-Blanc chéri, le petit Jean en van Miquet en Jean voor Jeanne en Miquette geeft het in geen geval een rechtstreekse uitlegging. Tobler zoekt de verklaring elders. Hij wijst er op dat in al de door hem aangehaalde gevallen men de personen tot wie men zich richt beschermend of liefkozend, in zekere zin als kinderen toespreekt. 't Is begrijpelik, gaat hij voort, dat in zulke omstandigheden 't geslacht kan weggelaten worden; 't gebruik van een sprekend femininum zou aan de aanduiding een kenmerk toevoegen dat men in dit geval niet wil laten uitkomen. Had het Frans een neutrum, dan zou dat hebben kunnen dienen; in 't Duits is in dergelijke gevallen het onzijdig geslacht ‘nicht unerhört’, b.v. ‘mein Gutes’, ‘du Liebes’. In 't Frans komt dan in plaats van een neutrum het masculinum, het masculinum waarmee de voorstelling van het geslacht zich niet zo duidelik verbindt als met het femininumGa naar voetnoot3). Vandaar dan ook dat het mannelik volstrekt niet hindert in een zin als ‘elle a trouvé dans sa soeur, Madame Féresse, un éditeur aussi intelligent que pieusement dévoué’, | |
[pagina 77]
| |
of, voeg ik er bij, in de uitdrukking ‘dat meisje, of die Marie, is een echte straatjongen.’ Ik geloof dat de verklaring van Tobler juist is, maar toch op enkele punten aangevuld of gepréciseerd kan worden. Men moet uitgaan van 't feit dat wie tegen een vrouw of meisje zulk een mannelike vorm gebruikt, een kind toespreekt. En bij een kind komt het geslachtelik onderscheid zeer op de achtergrond. Als een klein kind door zijn kleding niet zijn geslacht aantoont, gebruiken wij ook een masculinum dat haast een neutrum weergeeft. We zeggen: ‘Hoe oud is-ie?’, niet ze; het zou wat onvriendelik, en ten opzichte van een levend wezen ook oneigenaardig klinken. Bij het toespreken van dieren gebruiken we om soortgelijke redenen uitdrukkingen als ‘Waar is-ie dan?’, ‘Gaat-ie mee met de baas?’ (tegen een reu of een teef), ‘Wil-ie een klontje hebben?’ (tegen een hengst, ruin of merrie). Ja, wij Hollanders gaan zo ver dat we van een zo duidelik vrouwelik dier als een koe vragen: ‘Geeft-ie veel melk?’ Dieren, teminste getemde dieren, zijn voor mensen altijd kinderen, zelfs een tachtigjarige olifant is dat voor zijn oppasser van zestien jaar. En waar 't geslacht niet wordt gevoeld, gaat het vrouwelik op in 't mannelik, niet omgekeerd. In de boven aangehaalde voorbeelden zijn ‘mon petit’, ‘mon chéri’ enz. enz. een soort neutra; dat mannelik-onzijdige karakter vindt zijn uitdrukking in mon. Dit brengt ons tot 't gebruik van Miquet voor Miquette, Ginet voor Ginette, Jean voor Jeanne, Dolin voor Dolinde, Nico voor Nicolette enz. enz.; ze worden haast altijd voorafgegaan door mon of mon petit, waar 't neutrale begrip in zit dat niet samengaat met een substantief met vrouwelike uitgang. Er kan ook bijkomen dat men wil liefkozen door in scherts een ruwer of vergrotende vorm te kiezen, zoals wij tegen een jongentje vent of kerel zeggen en waardoor Ant vertrouweliker klinkt dan Antje, Jans dan Jansje. Maar dat moet toch bijzaak, teminste secondair, zijn, daar Miquet, Ginet, Jean enz. in den regel petit vóór zich hebben; mon Ginet in Marchand de Bonheur (III, 2) is echter een voorbeeld van zulk een goedhartige ruwheid. Liefkozing door verandering van geslacht kan men 't gebruik dat hier besproken wordt eigenlik niet noemen. Daarop schijnt een uitzondering te zijn hetgeen ik vond in een komedie van Tristan Bernard, Le Poulailler (L' Illustration van 16 Januarie 1909). Bertrand zegt (I, 6) tegen Emmeline: ‘Bonjour, petit chéri’ en zij antwoordt: ‘Bonjour, petite chérie’. Dan volgt een gesprek van 3 kolommen druk waarin de man telkens, wel tien maal, wordt aangeduid met | |
[pagina 78]
| |
ma petite mignonne, la petite, ma méchante, ma petite chérie. 't Is het enige voorbeeld van zulk een vervrouweliking dat ik ben tegen gekomen, en Franse vrienden vonden het even afwijkend van het gewone als ik. Daarom meen ik dat het een op zich zelf staande grap is, als 't ware een parodie op ‘mon petit.’ Voor ons gevoel - maar we zullen zien dat er uitzonderingen zijn - is in het als vrouw betitelen van een man iets beledigends, 't is een degradatie in welke zin dan ook; dat kan men van 't mannelik betitelen van een vrouwelik wezen niet zeggen. Ik geloof niet dat ingenomenheid met eigen geslacht, hoe groot die ook bij ons mannen moge zijn, daarvan de reden is. Als we een vrouw vermanneliken en spreken van een die een ‘geleerde’, ‘een arts’ of ‘een tolk’ is, denken we niet aan geslachtsverandering, maar aan iets neutraals. Er ligt dan ook evenmin een verheffing als een vernedering in het gebruik. Mocht intussen het voorbeeld dat ik aan Le Poulailler ontleende, niet op zich zelf staan, dan is het te beschouwen als een liefkozing die bestaat in het kiezen van een teerder vorm, die van het vrouwelikGa naar voetnoot1). Mijn vriend Uhlenbeck herinnert zich uit een Russiese roman een man, Alexander geheten, die bij zijn vrienden zeer gezien was en daarom Alexandra door hen werd genoemd. Uitdrukkelik verzekert hij dat daarbij geen ogenblik aan perverse toespelingen of aan spot gedacht moet worden. Maar hij deelt me ook mede dat als men in 't Russies een man voor een heel grote domoor wil uitmaken men niet doerák, maar doéra (de vrouw. vorm) zegtGa naar voetnoot2). Een novelle van Guy de Maupasant draagt de titel van Mademoiselle Fifi, de naam die Duitse officieren aan een kameraad gaven om zijn popperig uiterlik en zijn gewoonte om, in de oorlog van '70, telkens fi donc te zeggen. In 't zo even geciteerde Alexandra zouden we dan een voorbeeld hebben van liefkozing door verandering van geslacht. Enigszins anders staat het met de Franse familiare uitdrukking ‘ma vieille’, door oude kennissen tegen elkander gebruikt in precies dezelfde zin als | |
[pagina 79]
| |
ons ‘ouwe jongen’Ga naar voetnoot1); dit schijnt ontstaan uit ‘ma visille branche’ een uitdrukking van gelijke betekenis die nog gewoner isGa naar voetnoot2). 't Begrip ‘vieille branche’ is in ‘vieille’ opgegaan, of, om met Dr. van Ginneken te spreken, door vieille opgeslorpt. Dat het vrouwelik adjektief bij 't aanspreken van een mannelik wezen geen beletsel is geweest voor dat proces, kan verklaard worden door 't vertrouwelike, liefkozende van de uitdrukking. Vriendinnen zeggen wel eens tegen elkaar mon vieuxGa naar voetnoot3), op soortgelijke wijs te verklaren uit mon vieux copain. D.C. Hesseling. Leiden, December 1910. |
|