De Nieuwe Taalgids. Jaargang 5
(1911)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 16]
| |||||
Is de beleefdheidsvorm U 'n verbastering van UEd.?‘Liever zie men in Nnl. U 'n als Nom. gebruikte Acc. dan 'n verbastering van UEd.’ Aldus formuleerde ik enkele jaren geleden de eerste stelling achter m'n akademies proefschrift. In voorzichtige bewoordingen. Met opzet. Bewijzen had ik niet. Enkel vermoedens, en deze steunend en alleen steunend op analoge gevallen. Al dadelik wil ik zeggen dat ik ook nu de bewijzen nog niet heb, maar dat de vermoedens sterker geworden zijn. Aangezien nu de kwestie me 'n nadere studie wel waard lijkt en voor 't mogelike geval dat iemand zich opgewekt gevoelt dit punt tot 'n voorwerp van uitgebreider onderzoek te maken, worden in dit opstel die analoge gevallen eens naast elkaar gezet en enkele veronderstellingen gewaagd. Maar schuchter. Want 't terrein is nagenoeg nog geheel onontgonnen. Ook 'n psychologiese verklaring van 't feit dat dan ten slotte, geformuleerd, hierop neerkomt, dat bij de pronomina personalia de Acc. vaak voorkomt in plaats van de Nom., schijnt nog nergens beproefd te zijnGa naar voetnoot1). De naaste aanleiding tot 't weer opvatten van de haast vergeten, maar indertijd met belangstelling, hoewel oppervlakkig nagespeurde kwestie, was 'n plaats in 'n Engelse grammatika, die me de hele geschiedenis plotseling weer voor de geest bracht. Bij wijze van inleiding volgt hier die passus vertaald. Sweet zegtGa naar voetnoot2) dat 't in de plaats komen van Acc. you voor oorspr. Nom. ye gedeeltelik is toe te schrijven aan 'n algemeen voorkomende verwarring tussen subjekts- en objektsvorm in 't Middelengels, gedeeltelik aan de invloed van 't enkelvoudspronomen thou. Immers | |||||
[pagina 17]
| |||||
terwijl de Nom. in 't enkelv. was thou (in vroeg Middeleng. uitgespr. doe) en de Acc. thee, was 't omgekeerde 't geval bij 't meervoudspronomen: Nom. ye, Acc. you. Dit had, volgens Sweet, tot natuurlik gevolg (mede omdat en toen you ook meer en meer pronomen van 't enkelvoud werd) dat er verwarring ontstond in 't gebruik van de subjektsvorm thou (doe) en de objektsvorm you (joe), uit welke verwarring you zich ten slotte voorgoed als subjektsvorm losmaakte en ontwikkelde. Even verder (§ 1083) lezen we dat verwarring tussen subjekts- en objektsvormen in elke taal voorkomen en wel ten gevolge van ‘misunderstanding grammatical categories’. Tot zover Sweet. Nu eerst m'n bedenkingen. 1o. Al is, voor 't nominatief-worden van you 'n vernuftige verklaring gevonden, en al zal wisselwerking tussen de vormen van 't enkel- en die van 't meervoudspronomen wellicht 'n rol hebben gespeeld, toch gaat Sweet m.i. te ver wanneer hij de door hem gegeven verklaring als enige en als afdoende verklaring wil geven, en kan hij 't verwijt niet ontgaan geen oog te hebben gehad voor 't algemene van 't verschijnsel in geheel West-Europa; wat trouwens, gelijk beneden zal blijken, niet hem alleen overkomen is. 2o. Verwarring tussen subjekts- en objektsvormen, die in elke taal voorkomen, te verklaren als gevolg van grammaties onzuiver voelen, is 'n te gemakkelike, altans ongemotiveerde psychologiese verklaring. Ik was dus niet bevredigd. EmersonGa naar voetnoot1) zegt, dat 't in de plaats komen van you voor ye te wijten is aan analogie, naar 't voorbeeld van woorden die voor Nom. en Acc. dezelfde vorm hebben. En hij wijst er op dat iets dergeliks voorkomt bij het pronomen van de eerste persoon, waar de Nom. soms gebruikt wordt i.p.v. de Acc., en omgekeerd. 'n Enigszins andere verklaring, maar niet mèer bevredigend. In de goede richting brengt ons Johan StormGa naar voetnoot2). Die blijft niet bij 't Engels staan maar kijkt over de grenzen, zoekt gelijksoortige verschijnselen in andere talen. Storm zegt: ‘In der Umgangssprache entwickelt sich der Objektivkasus als absolute Form auf Kosten des Nominativs,’ en vergelijkt vormen als 't in Engeland nu overal gewone it's me, it was him met Deens-Noorse als det er mig (woordelik: 't is mij), und han er aeldre end mig (woordelik: hij is ouder dan mij), met vulg.-Noorse als kommer'a? (komt zij), dem sier de (ze zeggen 't), in 't Zweeds dom säger de, met | |||||
[pagina 18]
| |||||
dialekties-Noorse (Gudbrandsdalen) oss ha gjort, ka gjeras skulle (ons hebben gedaan wat te doen was), met dialekties-Deense (Fünen) ku ham svem? (kon hem zwemmen?), met Franse als c' est moi, c' est lui, lui seul est grand, met Italiaanse è lui, ha ragione lui, l'aspettato era lui enz., en wijst eindelik nog op 't tot voor korte tijd onder Quakers gebruikelike enkelvoudspronomen thou, dat echter alleen nog maar voorkwam in de Nom. geworden Acc.-vorm thee. Storm had nog meer voorbeelden kunnen geven. Hij had z'n Franse kunnen uitbreiden met vormen als ce sont eux, eux le disent; z'n Italiaanse met 'n vorm als a lei veduto la cometa? heeft u, letterl. heeft zij (Acc. v.h. vrouwel. pron. v.d. 3de pers.) de komeet gezien? en, waar hij 't vulgair-Noors, Zweeds en Deens aanhaalde en terloops wijst op 'n in 't Engels onder lagere standen niet ongebruikelike vorm: her would if her could, ook nog kunnen noemen 'n eveneens in diezelfde kringen niet ongewoon: them has seen it. Met dat al: hij was 'n goede wegwijzer en ons valt 't daardoor makkeliker op de ingeslagen weg voort te gaan. In Duitse dialekten is 't al niet anders. 't Alemannies heeft: wenn ich dich wäre; seid ihr ihn etwa selbst? Et es en ('t is hem) is RipuariesGa naar voetnoot1). In 't Spaans zijn de gevallen enigszins anders. In eran ellos (zij waren 't) is ellos histories natuurlik 'n Acc. (v. Lat. illos, Nom. illi). Maar hier is geen sprake van 'n als Nom. gebruikte Acc.; de Nom.-vorm is, als ik mij niet bedrieg, nooit anders geweest dan ellos. 't Zelfde is 't geval bij nosotros en vosotros. Aan 't Slavies daarentegen is 'n dergelik verschijnsel geheel vreemd. 't Personaal-pronomen heeft wel allerlei veranderingen ondergaan in de verschillende talen, maar nergens is de Acc. voor de Nom. in de plaats gekomen. In de verschillende Slaviese talen is de Acc. wel veelal door de Gen. vervangen, 'n symptoom van de tendenz in die talen om bij levende wezens, Nom. en Acc. te differentiëren. Het Slavies is dus juist de andere richting opgegaan als de Germaanse dialekten in de jongere periode van hun bestaanGa naar voetnoot2). Eindelik 't Nederlands en de Nederlandse dialekten. Daaronder reken ik, voor dit geval, ook 't Afrikaans, waarmee ik beginnen wil, omdat me van die taal op dit ogenblik de oudste schriftelike mededelingen van een als Nom. gebruikte Acc. ten dienste staan. Met opzet: ‘op dit ogenblik’ en ‘schriftelik’. Want wat 'n voortgezet onderzoek van de aanspreekvormen in 't Nederlands me mettertijd | |||||
[pagina 19]
| |||||
nog openbaren zal misschien, kan ik nu nog niet weten; en of ik ooit 'n geschrift vinden zal waarin de echte volkstaal en daarmede dan misschien ook de bekende verwisseling v. Nom. en Acc. - toch wel geen verschijnsel alleen van de laatste tijden - zal aangetroffen worden, kan ik hoogstens en bestens hopen, al ben ik wat pessimisties op dat punt! Voor 't ogenblik moet ik me, wat 't Nederlands betreft, tevreden stellen met 'n opsomming van de gevallen in hedendaagse streekspraken. Wat dan 't Afrikaans betreft, van overbekendheid zijn de nominatiefvormen ons en hulle: Dus krij ons rare vrienden, die ons ei'endom wil steel. Hul seh: Hul wil die stemreg heh, enz. (uit Danie Theron's Krijgslied). Prof. Hesseling nu maakt meldingGa naar voetnoot1) van 'n paar stukken van 't jaar 1739, waarin al ons i.p.v. wij voorkomt. EldersGa naar voetnoot2) wordt 'n verklaring van dit feit beproefd. Na vermeld te hebben dat menGa naar voetnoot3) die verklaring gezocht heeft in 't Frans, en na aangetoond te hebben waarom die onderstelling onwaarschijnlik is, meent Prof. Hesseling zelf de oplossing te vinden in 'n vergelijking van 't Afrikaans met 't Maleis (dat zo'n grote invloed gehad heeft op de taal van Zuid-Afrika); ook in 't Mal. nl. bestaat maar één vorm voor Nom. en Acc. (en Possessivum) van het 1ste persoons-pronomen. Aan deze verklaring dacht ik, toen ik (blz. 17) zeide dat Sweet niet de enige was die niet gelet heeft op 't algemene van 't verschijnsel in heel West-Europa. Want ook Prof. Hesseling heeft daarmee geen rekening gehouden, al moet natuurlik onmiddellik toegegeven worden dat er van invloed van 't Maleis wel degelik sprake kan zijn: die invloed kan meegeholpen hebben om toch al voorkomende vormen tot de vormen bij uitnemendheid te maken. Toch al voorkomend: want zouden die vormen ons en hulle al niet uit 't moederland zijn meegebracht? De sprong van 't Afrikaans op 't Zeeuws is niet groot, en, merkwaardig, daar vinden we ze juist terug. Prof. te WinkelGa naar voetnoot4) wijst op 't voorkomen van ons in de Nom. op Noord- en Zuid-Beveland en Tolen, stelt 't op rekening van Keltiese invloeden en zegt dat ook hier en daar in Zeeland voor zij in 't enkelv. heur gebruikt wordt, in 't meervoud heurlie of hullie. 't Fries had oorspronkelik in de Nom. jy, in de objektsvorm jo. | |||||
[pagina 20]
| |||||
Gijsbert Japiks nam dit onderscheid nog altijd zuiver in acht. Maar in onze tijd is 't gebruik van jo in de omgangstaal ook in de 1ste naamval zo algemeen geworden ‘dat het in de schrijftaal in den gemeenzamen toon bezwaarlijk meer geweerd kan worden’Ga naar voetnoot1). In plat Utrechts en eveneens b.v. in het dialekt van Gouda is Hullie gongen der niet heen heel gewoon. Ook in 't dialekt van de Veluwe is hullie één van de vormen voor de Nom. plur.Ga naar voetnoot2). Hun doen dat niet hoorde ik meermalen in Haarlem. Hem is uit (van de kachel sprekend) schijnt in Antwerpen gezegd te worden. Ons kent ons (van Brabantse oorsprong?) is algemeen bekend. De voorbeelden zullen nog wel met vele vermeerderd kunnen worden. Maar genoeg. ‘Is de beleefdheidsvorm U 'n verbastering van UEd.’, was de vraag die ik mijzelf in dit opstel ter beantwoording stelde. Mijn antwoord kan, voor wie 't bovenstaande gelezen heeft, niet twijfelachtig meer zijn; ieder voelt dat ik 't in ontkennende zin geef, en dat ik m'n stelling handhaaf dat in U 'n als Nom. gebruikte Acc. gezien moet worden. Bewezen heb ik die stelling niet, kon ik ook niet, maar ik vlei mij ze wat waarschijnliker gemaakt te hebben. Over de onwaarschijnlikheid van 'n ontstaan uit UEd. nog 'n enkel woord. Men heeft zich 't verloop aldus gedacht: 't nu nog in lagere maatschappelike kringen wel voorkomende uwĕ (< uwé) zou ontstaan zijn uit UE.Ga naar voetnoot3) Of men zich daarbij voorstelde dat dat uwé eerst in | |||||
[pagina 21]
| |||||
hogere standen gebruikelik, maar daar in onbruik geraakt en naar de lagere afgezakt is, weet ik niet, doch als dat zo is, dan heeft die opvatting nog de meeste waarschijnlikheid voor zich; maar, als de mogelikheid van ontwikkeling van 'n klank uit 'n schriftbeeld in hogere kringen al niet te lochenen valt, ook wellicht niet voor vroegere perioden, waarin 't lezen zeker nog niet die reusachtige afmetingen van tegenwoordig had aangenomen, bij minder ontwikkelden acht ik 'n dergelike mogelikheid beslist onaannemelikGa naar voetnoot1). Men heeft verder gewezen op de werkwoordsvorm in de 3de persoon bij U, die dan zou pleiten voor 'n ontstaan uit UEd. Maar ook die vorm lijkt me geen bewijs, al wil ik graag aannemen dat de 3de persoonsvorm die natuurlik altijd bij UEd. nodig was, invloed gehad heeft op de werkwoordsvorm van U, toen dat zich als Nom. begon te ontwikkelen, en al is 't ook wel mogelik dat men, in z'n onderbewustzijn, verband gezocht heeft tussen U en UEd. Maar bovendien, is dat UEd., waarvan de literatuur sedert de 16de eeuw wemelt, inderdaad wel zo vaak in de levende, gesproken taal gebruikt, als die literatuur zou doen vermoeden? Ook op dat punt kan men gerechte twijfel koesteren, gelijk ik binnenkort, juist niet enkel en alleen met betrekking tot die vorm, nader hoop aan te tonen. Alles bij elkaar genomen schijnt mij bij ons beleefdheidspronomen dus veel meer te pleiten voor 'n afstamming uit 'n Acc. dan uit UEd. En met deze zin kon ik eindigen, had niet m'n onderzoek, begonnen om gegevens voor m'n stelling te verzamelen, mijn aandacht op allerlei | |||||
[pagina 22]
| |||||
andere bijkomstigheden gevestigd, die, boven in chaotiese wanorde verspreid, wel waard zijn geordend en zooveel mogelik systematies gerangschikt te worden. 't Is me dus in 't vervolg van dit artikel niet meer uitsluitend te doen om 't pronomen U, maar om de ganse verschuiving van Acc. naar Nom. bij de pronomina personalia.
Opklimmend van wat makkelik aan te tonen valt tot 't meer moeielike staat dit wel vast: I. 't Verschijnsel komt niet voor in Oost-Europa, maar alleen in West-Europese, zowel Germaanse als Romaanse talen. Hoe is 't daar te verklaren? (II, III en IV). II. Bekend is dat Keltiese invloeden zijn aan te tonen zowel in 't Nederl. en Engels, alsook in 't Frans en sommige Italiaanse dialekten. Welnu, in 't Oudiers is me zowel subjekts- als objektsvorm (ik en mij), tu staat voor jij en voor jou, ni ('n) voor wij en voor ons enz., m.a.w. daar zijn bij de pers. voornw. Nom. en Acc. gelijk. 't Verschijnsel aan Keltiese invloed toe te schrijven lijkt dus niet onaannemelik, temeer niet wanneer men let op 'n analoog geval van verwisseling van Nom. en Acc., en wel bij 't lidwoord, wat ook zeer waarschijnlik z'n oorsprong aan die Keltiese invloed dankt. In 't Oudiers nl. wordt de Acc.-n van 'n voorafgaand lidwoord of attribuut door liaison protheties aan 't volgende woord gevoegd en analogies naderhand ook in de Nom., wanneer dat woord met 'n vokaal, b, d of g aanving. Dat verschijnsel (den in de Nom.) komt ook in de Nederl. dialekten voor, voor vokalen en voor ongeveer dezelfde medeklinkersGa naar voetnoot1). Trouwens niet alleen in de Nederl. (men zie voor 't Middelnederl. Stoett, Mnl. Sprkk.2, § 151, en men denke aan 't hedendaagse Brabants en Vlaams), maar ook in de Nederduitse en Rijnlandse dialekten vinden we Acc. pro Nom., zowel bij 't bepaalde als bij 't onbepaalde lidwoord veelvuldigGa naar voetnoot2). Maar naast en met die Keltiese invloeden kunnen ook andere faktoren gewerkt hebben. (III en IV). III. We zagen boven (blz. 17) dat Sweet de verwarring van subjektsen objektsvormen wil toeschrijven aan ‘misunderstanding grammatical categories’ en ik noemde dat, zoals 't daar stond, 'n te gemakkelike, altans ongemotiveerde verklaring. Maar 'n kern van waarheid is er | |||||
[pagina 23]
| |||||
toch misschien wel in. M.i. nl. moet men degelik onderscheid maken tussen deze beide verschijnsels, die ik gemakshalve met 'n Nederl. voorbeeld typeer:
De eerste vorm is ons ongewoon, maar de tweede volstrekt niet. En (1) niet zo vreemd lijkt 't mij nu vormen als 't zal hem zijn, c'est lui, it is me, waarin dus 't subjekt nà 't werkwoord komt, te willen beschouwen als ontstaan ten gevolge van grammaties niet zuiver voelen, van 'n hem, lui, me enz., door de plaatsing àchter 't werkwoord, onbewust voelen als objekt, wat ook 't geval kan zijn bij vormen als ik ben 'em, wie is 'em, als ik hem was, als ik jou was, als ik hun was, het lijkt hem wel, het schijnt hem niet te zijn. Maar (2) ook kan er wel sprake zijn van 'n Oerindogermaanse Acc. bij zijnGa naar voetnoot1). Gelijke gevallen zijn ten minste aan te tonen in 't Sanskr., 't Grieks en 't Latijn. Hoe dit zij - grammaties niet zuiver voelen (1) of invloed van zijn (2) - waarschijnlik lijkt 't me dat (3) de gevallen met de pronominale Acc. nà 't werkw. ouder zijn dan met die vorm er vòor, m.a.w. dat 'n vorm lui le dit jonger is en wellicht gevormd naar 't model van 'n ouder c'est lui. IV. Maar met en naast 't in II en III genoemde kan nog van invloed geweest zijn de klemtoon. De Nominatief, als subjekt, heeft meestal minder accent dan 't objekt. (Frans je, il, Nederl. je, ge, we, ze). Nu is 't niet onmogelik dat, door analogie, in alle sterk geaccentueerde gevallen de Nominatief de Accusatiefvorm aannam, en omgekeerd de bij uitzondering zwak geaccentueerde Acc. de Nominatiefvorm ging vertonen. 'n Vorm als ik heb achter ze gestaan, voor ik heb achter haar gestaan komt in 't hedendaagse Nederl. voor; in Shakespeare's tijd vinden we in 't Engels al Nom. ye als Acc. 't Bekende gezegde: how do you do wordt uitgesproken: hau d i dū, met de ongeaccentueerde Accusatief-vorm, die, nu wel verouderd of dialekties, ook nog over is in de zegswijzen: harkee, lookee, thankee, terwijl vormen als I tell ye (ji) 'n paar generaties geleden frekwent voorkwamenGa naar voetnoot2). V. 't Feit dat vormen als harkee enz. nu vulgair zijn, dat I tell ye niet meer gehoord wordt, vestigt onze aandacht op 'n andere vraag: komt 't verschijnsel Acc. pro Nom. oorspronkelik alleen in de onbeschaafde spreektaal en in de dialekten voor, en hebben alleen maar | |||||
[pagina 24]
| |||||
sommige van die Acc. weten door te dringen en stand te houden ook in de beschaafde omgangstaal? Nederlandse vormen als Hun doen dat niet, Hullie gaan der niet heen, Engelse als: Them has seen it, Noorse als oss ha gjort enz. zouden 't doen vermoedenGa naar voetnoot1). Toch zal dat wel niet meer zijn dan schijn. Komen er op 't ogenblik in de dialekten en in de onbeschaafde spreektaal meer van die Acc. voor dan in de beschaafde, dan zal dat wel hiervan 'n gevolg zijn, dat zowel survivals als analogie-formatie in de strijd met de op school geleerde ‘enig goede vormen’ bij onbeschaafden, die betrekkelik vroeg en dan voor goed de schoolbanken weer verlaten, 'n vruchtbaarder bodem vinden dan bij beschaafden, die de hele dag door in hun kring die ‘enig goede vormen’ horen en in hun boeken lezen. Ten slotte in 'n enkele zin al de gewaagde gissingen samenvattend, komen we tot de slotsom: dat 't gebruik van de Accusatiefvorm in plaats van die van de Nominatief 'n in geheel West-Europa voorkomend verschijnsel is (I), dat toegeschreven moet worden òf aan Keltiese invloed (II), òf aan grammaties niet zuiver voelen (waar 'n Oerindogermaanse Acc. bij zijn ook nog toe bijgedragen kan hebben) (III), òf aan accentverschil (IV), òf aan 'n kombinatie van die drie faktoren, terwijl (V) 't hedendaags frekwenter voorkomen van dat verschijnsel bij onbeschaafden dan bij beschaafden z'n oorsprong vindt in betere voedingsbodem bij de eersten dan bij de laatsten. Bewezen is niet veel in dit opstel, gegist heel wat. Maar mocht 't een ander opgewekt hebben tot studie en kon 't die ander gelukken tot positieve resultaten te komen, dan zou 't schrijven ervan niet tevergeefs geweest zijn. Haarlem. J.A. Vor der Hake. |
|