De Nieuwe Taalgids. Jaargang 3
(1909)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 311]
| |
Boekbeoordelingen.Multatuli en De Romantiek door Dr. J. Prinsen J.Lz. Rotterdam. 1909. W.L. en J. Brusse. Prijs ƒ 1.25, geb. ƒ 1.90.Bovengenoemde studie, eerst in ‘De Beweging’ (1908) geplaatst, en tans afzonderlik verschenen, verdient een, zij 't dan ook, korte vermelding, als een goedgeslaagde poging, om de plaats van Multatuli te bepalen in de Nederlandse letterkundige wereld. Hoe oorspronkelik toch, wat vorm en inhoud betreft, is Multatuli, als ieder ander, toch psychologies uit zijn tijd gegroeid; is hij door waarneming, door lectuur, en langs allerlei onzichtbare verborgen aderen, die door een ganse cultuurtijd heen liggen, de merkwaardige verschijning geworden, die bij zijn eerste optreden zoveel opzien baarde en wiens arbeid in stilte zo sterk en zo lang heeft nagewerkt. Zijn wezen toch grijpt in het hart van de Romantiek, en in de besten van de woordvoerders van deze beweging, zijn de equivalenten van zijn denkbeelden, terug te vinden. Gemakkelik aan te tonen is dit niet; vooreerst al omdat, wat zo dikwels nagegeven wordt, ‘ontleend’ te zijn, even dikwels tegelijktijdig, onder verschillende omstandigheden en bij verschillende personen, zich toch als één verschijnsel openbaart; en hier in 't biezonder is vergelijken moeielik, omdat Multatuli, die niet volgens een vast program werkte, noch werken kòn, in zijn bandeloosheid met elke poging tot registreren spot. Doch 't is daarentegen juist ook weer het spotten met elke vorm en traditie, wat in de lange rij van evoluties, die we samen de Romantiek plegen te noemen, zich als een van de sterk-sprekende openbaringsvormen voordoet. In haar wezen toch is de Romantiek, evenzeer als het de Renaissance was, een sterke begeerte naar een nieuwe, liefst nationale, grote kunst, naast die en geïnspireerd door die van de Oudheid. Het beginsel er van was bij de Humanisten verloren gegaan; eerst door een gezondere opvatting van de Oudheid door Lessing kon de studie der Antieken vruchtdragend werken op de inzichten van de nieuwere tijd. Zo kon het streven van de Romantici, oorspronkelik tegen het traditioneel-klassisistiese gericht, zich huwen aan de meer persoonlik geworden kunstopvattingen van het Hellenisme in Duitsland, en het aanzijn geven aan één grote geestelike, op polietiek en litterair gebied gevoerde strijd, die aan de eeuw van 1750 tot 1850 zijn eigenaardige stempel gaf. In die strijd, die overal elders, maar ten onzent slechts flauw en altans zonder enige nawerking gevoerd werd, is Multatuli, van een algemeen standpunt beschouwd, als een nà-komeling te beschouwen, die ons slapend volk alsnog wakker moest schudden, en gelet, | |
[pagina 312]
| |
op hetgeen hij noch bereiken mocht, ons geestelik deficit op een schitterende wijze weer heeft goedgemaakt. Dr. Prinsen, die uit de aard van de zaak niet alles heeft kunnen onderzoeken, is zo gelukkig geweest, in zijn verschillende hoofdstukken ons met opmerkelike parallellen tussen Multatuli en de Romantieke hoofdmannen in Duitsland, Frankrijk en Engeland te kunnen treffen. Wat wij in zake ‘humor’ bij de schrijver van de ‘Ideeën’ verkondigd zien, vinden we, aan zijn hand, in theorie en toepassing bij Hugo en Heine terug. Het blijkt ons nu, dat het werken met contrasten een opvatting was, eigen aan de tijd; ook in de schilderkunst vinden we het terug: ook bij Gautier in Frankrijk en bij Geel ten onzent wordt het algemene verschijnsel toegepast of altans opgemerkt. Niet, dat het beginsel nieuw was: ook in de Renaissance ontbreekt het niet aan dergelijke tiepen. Doch met hoeveel variaties het thema, hier te lande b.v. in de geest van Sterne, in de 19de eeuw, ook werd aangewend, bij Multatuli bereikt het contrasterend effect z'n glans- en hoogtepunt. In die zin zelfs, dat z'n antithesezucht, konsekwent toegepast, in 't averechtse vervalt, en zich uit in de manie, zich zelf tegen te spreken; ook al een exces, dat zich gemakkelik laat terugbrengen tot z'n eerste grond, het verzet n.l. van de tijdgeest in 't eenmaal ‘schon dagewesene’ en traditionele. Een tweede verschijnsel is zijn sentimentele ridderlikheid, gevoed waarschijnlijk door de lectuur van Schiller en Sue, en die hem voorbestemden tot de strijd voor zwakken en in 't biezonder voor de verdrukte Javaan. Opmerkelik is hierbij, dat, zodra hij in werkelikheid ‘kampvechter’ wordt, hij plotseling, sterk, in z'n element, staat. Met de eveneens strijdende, maar meer artistieke en sceptiese Heine komt hij in zoverre overeen, dat ook hij geen beperking of mededogen kent. Doch Multatuli is, trots alle sarcasme en ondervonden teleurstelling, het geloof bijgebleven aan een toekomst, waarin het eenmaal wakker geschudde Nederlandse volk, de weg van hebzucht en knoeierij zal verlaten en tot waarheid en oprechtheid zal terugkeeren. Ook nog elders herinnert veel in zijn werk aan Heine. Z'n ‘Woutertje Pieterse’, zien we, - Dr. Prinsen toont het uitvoerig en afdoend aan - als een tiepe terug bij F. Sallet, een Romanticus uit de Duitse Revolutie-tijd. De ‘Vorst’ die we in de ‘Vorstenschool’ en in de ‘Millioenen-studieën’ voor ons krijgen, doet ons denken aan dergelijke creaties van Hugo. Ook ontmoeten we bij de Romantici, inzonderheid bij Rousseau, het bij Multatuli voorkomende medelijden met de gevallen vrouwen en z'n beroep op de oertoestand van de mensheid, terwijl z'n ontboezemingen over de | |
[pagina 313]
| |
‘vrije liefde’ verwijzen naar Byron, Shelley, de Duitsche romantici en de jongere school van Balzac. Daarbij had Multatuli een vertrouwen in z'n polietieke idealen, die slechts geëvenredigd was aan z'n gebrek aan polietiek inzicht; zodat hij met dit alles op en top een Don Quichot, in de edele zin van het woord was; een geloofsheld, die in nobele geestdrift z'n wapens stuk gestoten heeft tegen de nuchtere molenwieken van de positivistiese nationale burgerlikheid.
Aan 't slot van z'n werkje maakt Dr. Prinsen z'n rekening op. Hij herinnert in 't kort, wat de Romantiek in Europa, hier te lande, van af Bellamy tot aan 1850, aan op zich zelf staande verschijnselen en bewegingen heeft te voorschijn geroepen. De brandende vragen die in Byron en z'n Franse navolgers tot aan het hoogtepunt werden gevoerd, zijn hier te lande, voor zoverre ze aandacht werden waardig gekeurd, nooit onbevangen en eerlik weergegeven. Shelley b.v. werd niet eens genoemd. Veeleer werd tegen hun overdrijving gepreekt. Hier hadden Tollens en zijn school jarenlang de braafheid geleraard. De Franse schrijvers heetten ‘onkies’. De impuls van de hele revolutie begreep men niet. In ‘De Gids’, het enige orgaan hier dat atmosferiese opnemingen deed, vertoont zich een opmerkelike leegheid. De oorzaken lagen in de volksaard zelf; in z'n geloof en in de richting van z'n leidslieden. Potgieter, vrij wel de enige, die uitgegroeid was uit de kennis van de vreemde, stond eenzaam. Dan komt in de dorheid der tijden Multatuli, en toornt met zijn machtige stem. Hem bezwaart de benauwdheid. Eerst komt er beroering onder 't grote publiek wegens de woorden van de ‘drukte’-maker; maar als de jonge talenten, die er sluimeren, in dat rumoer-maken de stem onderkennen van de oorspronkelike denker, die blijvende dingen te zeggen heeft, helpen ze mede de traditie verbreken, en banen zich een weg tot een eigen vrije kunst. Hun inleider is evenwel de man geweest die de ‘smarten’ van z'n ‘geboorte’ droeg. Zijn betekenis is geweest, dat hij de drager en de vertegenwoordiger van het korte proces moet genoemd worden, dat, weliswaar zich jarenlang geleden in de omringende landen voltrokken had, doch hier, plotseling, en ineens, aan nieuwe en onafhankelike inzichten het leven gaf.
Wij hebben aan deze belangrijke studie niets toe te voegen. Een arbeid als deze moet onze litteratuurstudie ten goede komen. Dr. Prinsen houdt er van - en z'n ijver en belezenheid stellen er hem toe in staat, - brede ‘Streifzüge’ in 't histories-geestelik leven van de moderne volken te maken. Hij kan er voor onze letterennie | |
[pagina 314]
| |
anders dan voordeel uit halen, ook waar, als in 't onderhavige geval, de rijke bloei van de letterkundige dreven elders, de dorheid van onze eigen oogst in het tijdperk der Romantiek doet beschamen. J.K. | |
Nederlandsche Volksboeken XI: De Historie van den Verloren Sone, uitgegeven door Dr. G.J. Boekenoogen. (E.J. Brill - Leiden - 1908). (Prijs ƒ0.80).Dit zeldzame volksboek, met grote zorg en nauwkeurigheid uitgegeven, verdiende ten volle een wetenschappelike herdruk. En als letterkundig verschijnsel, èn om de taal is het merkwaardig. In Bijlage II wordt overtuigend aangetoond dat de tekst bewerkt is naar een Franse ‘moralité’, die de dubbele omvang gehad moet hebben. De prozastukken die de berijmde gedramatiseerde tekst afwisselen, zijn intussen hoogstwaarschijnlik aan de oorspronkelike tekst eigen geweest, want ook het Franse stuk noemt onder de ‘personnages’: ‘l'Acteur’. ‘Dit schijnt er op te wijzen dat de Historie van den Verloren Sone eigenlijk voor vertooning met marionetten bestemd was.’Ga naar voetnoot1) De andere Bijlagen geven nauwkeurig rekenschap van de tekstbehandeling. Van de drie beschikbare uitgaven gaf de uitgever aan de jongere Antwerpse (1655) de voorkeur boven de oudere Amsterdamse (1641); beide gaan terug op een zestiende-eeuwse Zuid-Nederlandse tekst. De twee andere drukken deden menige verbetering aan de hand. Waar die verbeteringen overtuigend zijn, (b.v. op blz. 6, 12, 13, 14, 15 enz.) verwondert het ons dat ze niet in de tekst zelf opgenomen zijn, die daardoor aan leesbaarheid winnen zou. De slordigheid van de Volksboek-drukkers rechtvaardigt een kritiese uitgave. En wie kan die beter geven dan de ervaren uitgever, die zoveel volksboeken onder ogen gehad heeft? De toelichtende aantekeningen zijn sober gehouden, maar gewoonlik voldoende voor het verstaan van de tekst.Ga naar voetnoot2) Bij de lezer die in de zestiende-eeuwse taal belangstelt, prikkelen ze niet zelden de weetgierigheid meer dan ze die bevredigen. Zou Boekenoogen niet de man zijn om een samenvattende studie over de taal van de zestiende- en zeventiende-eeuwse volksboeken te schrijven? Daardoor zou de invloed van het Zuid-Nederlandse schrijven op dat in Noord-Nederland, in kringen buiten de renaissance-litteratuurtaal, waarschijnlik in een nieuw licht komen. C.d.V. |
|