De Nieuwe Taalgids. Jaargang 3
(1909)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De–Uit de tijdschriften. (Julie-Augustus).De Gids. Julie. William Davids bespreekt onder het opschrift La chatelaine de Vergi een studie van Emil Lorenz: Die Kastellanin von Vergi in der Literatur Frankreichs, Italiens, der Niederlande, Englands und Deutschlands (1909), waarin ook de Mnl. bewerking die Borchtgravinne van Vergi, de oudste onder de vreemde (1315), behandeld wordt. - J.J. Salverda de Grave spreekt in een artikel Een nieuwe vertaling van Dante een ongunstig oordeel uit over Rensburg's vertaling van Het Paradijs, veel ongunstiger dan over de beide vorige delen van deze vertaling. - Carel Scharten geeft een Naschrift bij de stand onzer hedendaagsche dichtkunst, waarin de laatste bundel van Frans Bastiaanse geprezen wordt, al acht de | |
[pagina 270]
| |
criticus het geen vooruitgang bij de bundel van 1900 vergeleken. Ongunstig luidt het oordeel over de Verzen van Eduard Brom, terwijl de eerste bundel van P.N. van Eyck, De getooide Doolhof, een verheugende verschijning genoemd wordt, het werk van een dichter-van-aanleg. Augustus. N. van Wijk begint een uitvoerige studie over Het Russiese Volksepos (een uitwerking van het beknopte artikel in Taal en Letteren, 1905), die hier vermelding verdient, omdat de betekenis van een ongeschreven letterkunde er zo duidelik uit blijkt. De ‘voorgeschiedenis van het epos’, ook bij andere volken, wordt er door verhelderd.
De Beweging. Julie. T.J. de Boer wijst er, in een artikel Wereldtaal, op, dat de mannen van naam, die het goed recht van het ‘Ilo’ bepleitenGa naar voetnoot1), daarin geen middel zien om de nationale talen te vervangen: ‘zij wenschen naast de bestaande talen, waarin hart en verbeelding zich als tot dusver kunnen uitspreken, een hulptaal voor het wereldverkeer, voor den handel, voor de wetenschap ook, zij het voorloopig alleen voor de exakte wetenschappen.’ Hij ziet er dus in ‘de vrucht van een ernstige poging om in een behoefte van onzen tijd te voorzien’, en verwacht iets goeds van dit streven, mits ‘men van deze taal niet alles, en haar niet voor allen verlangt.’ - Alex. Gutteling geeft een brede studie over De Oden van Klopstock, ook voor Neerlandici van belang, omdat zonder Klopstock de letterkunde van het einde der 18de eeuw niet te begrijpen is. Augustus. Het opstel van Maurits Uyldert, Victor Hugo's Jeugdlyriek heeft eveneens aanrakingspunten met onze romantiek. - Albert Verwey uit zijn gedachten over de verhouding van Dichterschap en Werkelijkheid, om op te wekken tot ‘een eeredienst van Verbeelding en Gezondheid’. - J. Koopmans publiceert het eerste gedeelte van een studie over Daniël Heinsius, een poging om de betekenis en de populariteit van deze gevierde renaissance-dichter in 't licht te stellen. ‘Heinsius is de eerste geweest, die Nederlandse helden als bloedlevende Nederlanders bezingt.’ ‘De vurige Gentse vrijheidszoon bracht, als de tolk van zooveel anderen vóór hem en met hem, het eerste geluid.’ In dit gedeelte bespreekt de schr. de Lofsanck van Bacchus en die op Jezus Christus.
De Nieuwe Gids. Julie. J.B. Schepers geeft onder de titel Een nieuwe loot van de Nederlandse stam in bloei een bespreking van het bundeltje Afrikaanse poëzie ‘Bij die monument’, verse van Totius. - Kloos schrijft in de Literaire Kroniek over alles-en-nog-watGa naar voetnoot2), om te eindigen met een halve bladzijde over de verzen van | |
[pagina 271]
| |
P.N. van Eyck (De getooide Doolhof), zijn eigenlike onderwerp. - Aletrino beoordeelt ongunstig het boek van J. Everts Jr. Uit het leven van een hypochonder. Augustus. Over Albrecht Rodenbach schrijft André de Ridder een vrij breedsprakig artikel. Hij kritiseert ‘de vereering die in 'n soort van nationale cultus ontaardt’, en kiest het midden tussen de overschatting door Leo van Puyvelde e.a. en de geringschatting van Uyldert (in zijn Beweging-artikels). Verder betoogt hij ‘dat Rodenbach niet is de stichter der studentenbeweging, zooals gewoonlijk beweerd wordt: de studentenbeweging is een collectieve schepping.’ Daarbij wijst hij op de belangrijke rol van Pol de Mont. De samenvatting luidt: we moeten Rodenbach's werk voornamelijk meten aan zijne beteekenis, die zijne weerde overtreft en zijne werking niet schatten naar hare waarheid, maar naar hare levenwekkende kracht. - Aletrino beoordeelt beknopt en scherp een reeks prozawerken uit de laatste jaren.
Groot-Nederland. Julie. Van gheesteliker minnen noemt Jan Walch een artikel over de Liederen van Hadewijch. Hij doet daarin ‘een poging om het wézen van Hadewijch's Minne te schetsen’, en schat de dichterlike waarde van haar poëzie zeer hoog: Hadewijch's Liederen zijn de schoonste Middelnederlandsche poëzie die ik ken. Er is in dit werk een verfijning van gratie, een teerheid van geluidbewegen, een gevoeligheid van uitdrukking, die ons treft als de levende stem eener schoon ontroerde gedistingeerde vrouw. Van haar óok mag gezegd worden, wat Huet van Elis. Barrett Browning zei: ‘dat het rhythme in waarheid haar dienaar is.’ Het laatste deel van dit artikel geeft een beoordeling van Mej. Snellen's editie, gevolgd door enkele kritiese kanttekeningen bij de tekst. - W.G. van Nouhuys beoordeelt o.a. Van Eeden's Dante en Beatrice en Walch's bundel Een jaar van Liefde. Augustus. Anne Hallema bespreekt het proza van Jan Veth Portretstudies en Silhonetten) en de bundel Verbeeldingen van Van Deyssel. In de laatste vindt hij ‘een zeer geïndividualiseerd subjektivisme, zóo verfijnd, dat het den schijn van hooge rust aanneemt en inderdaad de uiting is van een overmatig onrustigen geest zonder innerlijk evenwicht.’ - W.G. van Nouhuys bespreekt het laatste werk van Gerard van Eckeren en Henri Dekking, en een Zuid-Afrikaans boek, Eenvoudige mense, door J. Lub.
Van onzen tijd. Nummer VIII. H.J.E. Endepols vindt in Leendertz' Giels-artikel (vermeld hiervoor, blz. 159) aanleiding om nog eens te schrijven Over Middeleeuwsche Tooneelvertooningen. Leendertz doet, volgens de schr., ‘het hypothetisch karakter van eenigen zijner gevolgtrekkingen niet genoeg uitkomen’, o.a. dat de wereldlike drama's minder bewaard zouden zijn dan de kerkelike, en dat de Kerk de wereldlike kunstuiting niet gunstig gezind was. Verder neemt de schr. niet aan, dat het proza in Mariken van Nieumeghen een jongere inlassing is, en vraagt of ‘de hypothese van een lees- | |
[pagina 272]
| |
drama werkelijk zoo onaannemelijk is.’ In Frankrijk vindt men die immers op het eind der Middeleeuwen. Een nog waarschijnliker hypothese acht de schr. dat dit stuk thuis hoort op een marionettentheater, evenals De Historie Van den Verloren Sone, onlangs als volksboek uitgegeven, die er een treffende overeenkomst mee vertoont. Ook in de kwestie van pauzes in het wereldse drama komt het de schr. voor dat Leendertz te veel generaliseert. - Albertine Steenhoff - Smulders bespreekt de Verzen van Eduard Brom.
Ons Tijdschrift. Julie - Aug. P. Oosterlee vervolgt zijn artikel Geestelijke Stroomingen in de Middeleeuwen, handelende over Ruusbroec, Geert Groote en hun tijdgenoten, en getuigende van grote belezenheid. Nieuwe gezichtspunten geeft deze studie niet.
De Katholiek. Julie. B.H. Molkenboer O.P. schrijft in een opstel Een nieuwe poëtiek, uitvoerig over het bekende werk van Adama van Scheltema. - Louis B.M. Lammers, toont zijn ingenomenheid met de verzen van Réné de Clercq in een artikel Een der weinigen.
Studiën. Tijdschrift voor godsdienst, wetenschap en letteren. Afl. 4. P. Zeegers begint een artikel Over allegorische en symbolische kunst, waarvan het laatste deel zich op letterkundig gebied zal bewegen. Afl. 5. H. Duurkens wijdt een artikel aan de Geestelijke ‘Meiliederen’.
Den gulden winckel. Julie. P.L. van Eck Jr. kondigt Een Nederlandsch Volksboek aan. n.l. De historie van den Verloren Sone, onlangs door Boekenoogen uitgegeven. - Jan Greshoff schrijft met grote ingenomenheid over de dichtbundel De Getooide Doolhof, door P.N. van Eyck. Augustus. André de Ridder publiceert een vraaggesprek Bij Maurits Sabbe, waarin deze schrijver aan 't woord is over zijn opvatting van de hedendaagse Vlaamse letteren, over de aard van zijn eigen werk, en over zijn verdere plannen.
De Nieuwe School. Julie. P.J. Bol en D. Boer vervolgen hun vroeger genoemde artikels uit de Mei- en Junie-afl.
Opvoeding en Onderwijs. No. 4 e.v. André Schillings geeft een artikel over Albrecht Rodenbach, naar aanleiding van Van Puyvelde's boek. C.d.V. |
|