Toen kregen we 't over kaarsen: ja, kààrs had een s, en daar kwam en achter. Laarzen dan? Ja, dat wàs ook zo. - Nu, we zullen 't samen is zien te vinden. Hoor is: dat woord kaarsen (we zullen die letters nu maar is het woord noemen), dat woord kaarsen bestaat dat alleen maar zo op papier, of bestaat het ook nog ergens anders, nièt op papier? Stilte. - Is dat woord soms ook in je-zelf, binnen in je? ‘Ja meneer.’ - Hoe dan?: Stilte. - Laat dan is hòren dat het woord ook in je is. ‘O ja meneer, als ik het ùitspreek!’: let wel, uit-spreek; 't is de vaste term, ze kennen alleen een ‘uitspreken’, ze gaan uit van het teken: ook deze neemt het teken weer voor het primaire, eerst het teken, dàn de klànk. - Zèg het dan is, ‘kaarsen.’ - Goed. Als je die klank die je nu ùit je voortbrengt, nu met tekens goed wilt aanduiden, hoe kom j' er dan toe om het te doen op deze manier: kaarsen: met s? ‘Meneer, 't woord is kaars, en daar komt en achter.’
Mijn gesprekken met nog al dommen noteer ik niet. - Een goed antwoord op ‘wat is een letterteken?’ was niet te krijgen. Want geen een dacht aan de klank. Alleen de goeien waren er op te brèngen: een teken voor iets; en de scherpen kwamen tot: teken voor een klank. Ook bij snelle, scherpe jongens kostte het grote moeite om ze van de prioriteit van het teken af te brengen en hun aan de klank dag te doen denken: in plaats dat dat tussen jongen en examinator vast zou staan, 't woord dag is in de eerste plaats een klank en als we 't over 't eigenlike wòòrd hebben, dan hebben we 't natuurlik over die klank.