De Nieuwe Taalgids. Jaargang 3
(1909)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 130]
| |
‘Zuiver’ schrijven.Tal van Nederlandse mannen en vrouwen hebben zich in de geschied- en letterkundige wereld een naam verworven, zonder dat zij zich in hun geschriften en brieven aan vaste regels in 't spellen en in 't verbuigen bonden. Niet alleen wijken ze bij 't schrijven van hun woorden af van wat hun gezaghebbende tijdgenoten als ‘gebruikelik’ constateerden; maar ook waar ze op eigen gezag te werk gaan, bedienen ze zich van uiteenlopende vormen; op dezelfde bladzij zelfs, schrijven ze dezelfde woorden op een verschillende manier.
In de bekende brief van Oranje's hand aan Alkmaars burgerij schrijft de Prins van ‘de dycken door te steken’, en een paar regels verder van ‘door steeken’; Cabeljau schrijft aan Ruichaver (2 Sept.) over de ‘Vriesche poorte’, aan die van Medemblik (21 Juli) om hun ‘stadspoirten’; Betje Wolff schrijft binnen e̅en jaar in haar brieven aan Gallandat zig naast zich; zederd naast zedert, zodaanig naast zodanig; haar vriendin Deken spelt zonder enig bezwaar vreister naast vry en vryje, en laat in de gespierde stijl van haar brieven vormen zien de plaatschen, somweilen, eidder. In de 17de en 18de eeuwse kluchten en blijspelen vinden we een vrijheid in spelling en buiging, die ons verbaast. In ‘De Drie Hamburgers’ staat geeven naast geven, haalen naast betalen, en betaalen naast halen; leet naast leed en reeden (ratio) naast rede; in 't Gedwongene Huwelijk gaat men lachchen als iets belachlyk, of wel belachelyk is; in ‘Beslikte Swaantje’ zien we een pleiter, pleiten en beplyten; in al deze kluchten en zo vele andere zien we zo en zoo, je klaagd en je klaagt, gy waard en gy waart, doed en doet, noch en nog, beducht en bedugt, plaas en plaats, welvaard en welvaart, Hex en heks, slegs en slechs, schaaden en schade, derv en derf(t), zijl en zeil, passen en passchen, en dergelijke, dooreen gemengd. Het gebruik van ‘naamvallen’ kent of erkent men niet. De brieven van Aagje Deken wekken op 't eerste gezicht een bevreemdende indruk. Doch gaat men de 18de eeuwse (en ook de 17de eeuwse), | |
[pagina 131]
| |
men mag wel zeggen, honderde toneelspelen na, dan wijkt de bevreemding, en ziet men al spoedig, dat juffrouw Deken doet als dozijnen vóór haar en naast haar gedaan hebben. Bij Asselijn, Jordaan, Paffenrode, Alewijn, Buisero, van der Hoeven, om enige te noemen, lezen we, na den Notaris, van de Notaris; met de degen, met den degen; na de middag, van den dag; een bedorve tijd beleven, dien kostelyken tyd verslyten (ook: in die korte tyd); in welken stryd, in een zwaare stryd; de kop warm maken; aen de man; van de wal, maar op den dyk; nieuwe moed inspreken, maar den moed verloren; door den echt, maar in de echt; op de hoek, in den mouw; der Minnegod; van de Echten staat; welk een bittren hoon; den Eisch werd toegestaan; met welk een eerelyken Lot, jou lossen Duivel, en dergelijke. Doch nemen we een voorbeeld uit een latere tijd. De heer F. Rompel stelde ons in staat het facsimile te raadplegen van een der zeer schaarse brieven van president Kruger, te groot van naam, dan dat het hier nodig zou zijn, z'n verdiensten uit te meten, maar wiens, van 't algemeen gebruikelike afwijkend, Nederlands-schrijven ons doet zien, hoe ‘onzuiverheid’ van taal zeer goed met voortreffelike en hoogst bruikbare verdiensten kan samengaan.
President Kruger aan Hamelsberg.Ga naar voetnoot1) WelEd. heer en vrient gebruik makende van UD vriendelyk aanbot om de deputatie van dienst te zyn neemGa naar voetnoot2) ik de vryhyd voor uwe aandagte bringen deen (l. de) aanvulling der vacature van staatsprokureur der Z.A. Republiek als een deel vande taak der deputatie kondet gij ons eenig uitsicht bieden (in Jonk heer beelarts van BoklandGa naar voetnoot3) be zwaar vint in de aanname) dat gij die betrekking zoude kunnen aanvaarden, dan zijn wij met eens aan het einde van alle twijvel in on zeker hijd, in zouden wy voorts aan nie mant anders dinken konden echter niet dan zoudt gij ons mogelyk een man van bekwaamhijd vertrouwen in ondervinding kunnen aanwijs of rekomanderenGa naar voetnoot4) in ook daarmede zoudt gij ons een uitnemende dienstGa naar voetnoot5) doen in afwagtingGa naar voetnoot6) van uwe gunstig ant woort hib ik de eer te zyn WelD heer in vriend in diens willig dienaar, S.J.P. Kruger. | |
[pagina 132]
| |
Nu zouden er kunnen zijn, die bedachtzaam lachen. ‘Ja,’ zullen ze zeggen, ‘dat weten we wel.’ ‘Al schrijft iemand zo slordig als Kruger, dan behoeft hij nog lang niet te denken, dat hij een groot staatsman worden zal! Ook zou het Oranje en die anderen niet slecht hebben gestaan, als zij wat beter grammaties Nederlands had geschreven. En bovendien, zo schrijft niemand meer; we zijn nu in 't jaarzó-veel, en zijn gelukkig een heel stuk verder gekomen.’
Ja, natuurlik, zijn we een heel eind verder gekomen, al is 't niet in de zin als door de tijdgenoten van zo even bedoeld is. Waarom zeggen ze er niet bij: ‘Ieder dorpsjongen, schrijft, Goddank, veel beter en zuiverder dan toen....’ Want die dwaling bestaat. Velen menen, dat het onze tijd nu werkelik gelukt is, de leerlingen van onze scholen zover gebracht te hebben, dat ze, in spelling en grammatika, zuiver hun hollands schrijven. Natuurlik zal de leerling tegen 't eind van z'n schooltijd, met wat navragen en bijwerken, zijdelings gesteund, wel in staat zijn, tennaastebij voldoend werk te ‘leveren.’ Maar als hij de school heeft verlaten, de steun en de dwarskijker weg zijn en het aanhoudend oefenen tot het verleden behoort, dan komt pas de schromelike verwarring. Ieder onzer, die na twintig jaar praktijk in een beroep als 't onze, dag aan dag in de gelegenheid is, brieven van ouders te lezen, van wie de schooljaren 10, 20 à 30 jaar achter hun rug liggen of zelfs van jongere lieden, die voor het gezin de lopende korrespondentie voeren, zal bevinden, dat van die mensen van verschillend beroep en bedrijf, die soms een heel stuk van de wereld gezien, en door oordeelkundig en trouw hun plicht te betrachten, zich een tamelike positie veroverd hebben, deze brieven, van 't standpunt van een schoolman gezien, orthografies de ergerlikste fouten vertonen, die met alle regels van vervoeging en verbuiging spotten. De uitzonderingen zijn weinige. Wat dit bewijst? Dat bewijst in de eerste plaats, dat de oneindige moeite, die er aan de grammatiese vorming van deze mensen besteed werd, niet in staat is geweest, hun een ook maar enigzins merkbare vaardigheid in 't zuiver schrijven te verzekeren. In de eerste plaats, zeiden we. Want ook al mochten al die brieven grammaties ‘zuiver’ geschreven zijn, dan zullen ze ons nog iets bewijzen, wat nog veel erger is. Dat juist, wat deze brieven zo ongenietbaar maakt, en op ons half prikkelend en half vernederend werkt, dat zijn de opzettelik aangebrachte misplaatste wendingen van de gecodificeerde schrijftaal; dat zijn de dode konstrukties; dat zijn, in 't kort, de mislukte pogingen, | |
[pagina 133]
| |
om de uitdrukking omhoog te trekken op de hogere vloer van een gewaande ‘stijl van schrijven.’ Overal duiken tussen de regels de wegwijzers, op, die op de school eenmaal de goede richting gewezen hadden, maar die onkunde of misverstand de afgebroken armen op eigen maar op verkeerde manier weer aangespijkerd heeft. Dit is het juist, deze ten hemel schreiende tegenstelling van wil en onmacht, wat zo prikkelend aanstoot geeft. Dat is het juist, dat huilend groteske van een karrikatuur-beschaving, die ons, opvoeders, zo vernederend drukt. 't Is of we een nagemaakt en kermisvierend ‘Oud-Holland’ neerplakken in een schone landelike natuur; een lap- en knutselwerk van pleister en karton, dat niet alleen zich zelve schande aandoet, maar ook de organiese eenheid en het karakter van z'n omgeving verstoort.
Letten we daarentegen op de brief, die we zoëven afdrukten, dan zien we, dat ondanks de spel- en taalfouten, elk woord op z'n plaats staat. Dat leert ons, dat men zeer goed, korrekt en gepast, zich in z'n schrijven een man van beschaving kan tonen, zonder bij z'n weten de grammatika machtig te zijn. Maar wee, zo men er de òf onbegrepen òf onverwekte herinneringen van een schoolse grammatiese ontwikkeling onder mengt. Dan bederft men het ene met het andere en levert een stuk tekst van de meest stuitende wanbeschaving. Doch waarvoor terug te gaan naar de vroegere leerlingen onzer scholen? Dageliks om ons heen vinden we de sporen van dezelfde wansmaak. Lieden, die na 't verlaten van de school geregeld de pen hanteren, en in de meeste gevallen zelfs nog een voortgezette schoolopvoeding genoten hebben, schrijven zinnen, waarin het wemelt van vlekken, waarmee een nog niet doorzuurd taalkundige schoolonderwijs, de wijze van uitdrukken heeft ontsierd. Een brief meldde ons: ‘Eindelik bereiken we B. Daar verheft zich, nauweliks zichtbaar uit het armoedig geboomte, het nederig dorpskerkje.’ Ergens lazen we: Bij gebrek aan vorken moest men z'n toevlucht nemen tot z'n vingers. Vooral kunnen korrespondenten van twederangsbladen wonderlik uit de hoek komen. ‘Ook in ons dorpje,’ schreef er een uit S., ‘dreigt de typhus haar scepter te zwaaien. De zoon van de melkboer P. werd er door aangetast.’ Een ander gaf verslag van een kunstavend te D. ‘Aan de zanger B. komt het leeuwenaandeel toe van onze lof. Door zijn toedoen baadde ieder bezoeker zich in een zee van genot.’ Dat er bij zo'n taaltje ongelukken gebeuren, laat zich horen. Zo schreef iemand in een leerboek: ‘De poriën van den huid spelen in | |
[pagina 134]
| |
de stofwisseling een voorname rol.’ Een ander, in een leesboek: ‘Van nu af richtten zich onze verwachtingen op z'n wegblijven.’ Maar 't mooiste komt nog wel uit de hoek een winkelier, die de moed had de volgende circulaire te verspreiden: ‘Beleefd verzoek ik UEd de aandacht gevestigd te mogen houden op mijn artikel Spons, en in het bijzonder op de Levantsche Sponsen, en wel de Toilet-Sponsen, welke door mij worden bereid volgens de laatste Chemische bereiding op 't gebied van Hygiëne en daar derzelve zeer zorgvuldig worden bewaard in een stofvrije vitrine zoo behoef er in 't geheel geen bezwaar te bestaan voor verontreiniging en kunnen de sponsen ten allen tijde direct bij het koopen ter bezichtiging worden voorgehouden, zonder zich maar eenigszins aan de Hygiëne te onttrekken. Bij het betasten en opzicht zenden der Sponsen, is het bij mij nog nimmer voorgekomen, dat derzulke waren gehavend,’ enz. Menigeen zal zich aan dit staaltje van wan-taal minder ergeren dan aan een stuk dat door grove spelfouten ‘ontsierd’ is. Dat typeert het oude taalonderwijs!
In strikte eenvoud schuilt soms een bekorende schoonheid. Zo zou ook in de schriftelike uitingen van onze scholieren, 't zij grote mensen gewordene of kleine kinderen geblevene, veel meer schoons gevonden kunnen worden, zo ze niet langer in een luchtsfeer werden gelokt, waar 't ademhalen hun moeielik valt. Wie geen geld heeft om brood te kopen, moet maar langs de huizen lopen, zegt een oud rijmpje. En zo zouden we ook kunnen zeggen, dat wie geen geld genoeg heeft om een met bont gevoerde winterjas te dragen, zich maar met een eenvoudige demi moet behelpen; en dat wie schoenen te duur vindt, zich klompen dient aan te schaffen, maar dan de klompen als klompen heeft aan te zien en ze niet voor schoenen moeten laten doorgaan. Dit zijn eenvoudige waarheden, die ons aller gemeengoed zijn geworden. Maar waarom moet dan Teunis Steeboer schrijven als een professor aan de hogeschool? J.K. |
|