De Nieuwe Taalgids. Jaargang 3
(1909)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 110]
| |
eerste gedeelte bevat een oordeel over de poëzie van H.C. Muller, Edw.B. Koster, W.L. Penning, F. van Eeden en Albert Verwey, naar aanleiding van hun jongste bundel. - J.N. van Hall bespreekt de opvoering van Heyermans' nieuwste stuk, De opgaande zon, en de beide gelijktijdige vertoningen van Elckerlijc.
De Nieuwe Gids. Jan. De Literaire Kroniek van Willem Kloos geeft na een lange onbeduidende inleiding vol zelfherhaling een enkele bladzijde over de Beatrijs van Boutens. Febr. Kloos wijdt een Literaire Kroniek aan de Liedjes van J.H. Speenhof en aan de bestrijding van Gorter in De Nieuwe Tijd.
Groot-Nederland. Jan. Anne Hallema kritiseert Th. van Ameide's Lof der wijsheid en Alex. Gutteling's bundel Een jeugd van Liefde - W.G. van Nouhuys bespreekt in de rubriek Dramatische kunst: J. Reyneke van Stuwe, De Zonde en J.B. Schuil, Fatsoen. Febr. Anne Hallema kritiseert Maurits Uyldert's verzen Naar het Leven; Van Nouhuys bespreekt Afrikaanse poëzie en het toneelwerk van J.A. Simons - Mees (Een Paladijn) en van H. Heyermans (De opgaande zon).
De Beweging. Jan. J. Koopmans geeft een analyse van het mirakelspel Marieken van Nieumegen, naar aanleiding van de opvoering door Rotterdamse onderwijzers, die zeer geprezen wordt. - Verwey bespreekt de jongste bundel van Van Eeden: Dante en Beatrice; Alex Gutteling het proza van Arthur van Schendel: De Schoone Jacht. Febr. In de rubriek Boeken, Menschen en Stroomingen waardeert Albert Verwey de roman van Nine van der Schaaf: Amanië en Brodo, die hij karakteriseert als ‘de tegenoverstelling van nieuw geloof en oude beschaving.’ Maar de gedachte is hier beeld geworden. ‘De idee die het boek belichaamt, getuigt van een gerijpter persoonlijkheid’ dan de eersteling Santos en Lypra. Door uitvoerige proeven wordt het biezonder karakter van dit proza toegelicht. - In een Aanteekening over Verbeelding en werkelijkheid bestrijdt Verwey de ‘verbeeldinglooze werkelijksbeschrijving,’ die voortwoekert in de literatuur en journalistiek, ten nadele van de kunst. - Alex Gutteling schrijft een afbrekende beoordeling van de Shelley-vertalingen van Dr. K.H. de Raaf.
Onze Eeuw. Jan. Is. van Dijk bespreekt zeer uitvoerig Twee nieuwe vertalingen van de Imitatie. Die van Kloos wordt in een breed gedokumenteerd betoog geheel afgebroken en een ‘zwaar vergrijp’ | |
[pagina 111]
| |
aan het origineel genoemd; de zorgvuldige vertaling van Erens mag daarmee ‘niet in één adem genoemd worden.’ Toch voldoet ook deze niet, omdat ‘het natuurlijke en het ongezochte van het oorspronkelijke’ onvoldoende weergegeven is. Bij Thomas vindt men ‘het uitgezochte, maar er is nergens het gezochte. Bij hem hangt de keurige dictie werkelijk samen met zijn overwogen geestelijk leven, en niet met eenige litteraire of litteratuurachtige neiging.’ De vertaling van Hasebroek ‘staat ten slotte het dichtst bij Thomas.’Ga naar voetnoot1)
Elseviers Maandschrift. Febr. H. Robbers bespreekt vergelijkend J.L.Th. Duyser's Overzicht van de Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde en de Historische Schets van de Nederlandsche Letterkunde door C.G.N. de Vooijs.
Ons Tijdschrift. Afl. 9 (Des.). J. Hobma schrijft Een bladzijde literatuurgeschiedenis, naar aanleiding van ‘Kritiek’ van De Génestet, waarin hij de invloed van Barbier's Jambes aantoont. De gezonde kritiek van deze Franse criticus vond ook bij andere tijdgenoten (b.v. Beets en Potgieter) bijval. Jan. J. van der Valk bespreekt o.a. de Beatrijs van P.C. Boutens, in vergelijking met het Middelnederlandse gedicht. ‘Wat Boutens' gedicht, vergeleken bij onze oude sproke, moest missen aan hartstocht, vergoedt het door fijner teekening en strenger artisticiteit.’Ga naar voetnoot2)
Van onzen tijd. Nummer I. L.J.M. Feber's artikel Over romantiek en twee historische romans geeft na een inleiding over het wezen van de romantiek en de eisen waaraan een vernieuwde romantiek zou moeten voldoen, een beschouwing over de romans Jan van Arkel en Jacoba van Beijeren door Alb. Steenhoff - Smulders, die als ‘voorspel’ van een grotere kunst geprezen worden. Hij trekt o.a. een parallel tussen de stijl van deze Rooms-romantiese schrijfster en die van Ary Prins. Nummer II. J.A. van Lieshout behandelt in de Litteraire Kroniek de gedichten van Prudens van Duyse, opnieuw uitgegeven door | |
[pagina 112]
| |
Victor de Meyere. Hij noemt deze Vlaming ‘kind van z'n tijd, in den kwaden zin,’ retories navolger van Bilderdijk, onecht en onwaar in zijn Middeleeuwse nabootsingen. Hij is niet de ‘voortreffelijke dichter,’ waarvoor Victor de Meyere hem houdt. Deze jongere Vlaming toont ook in zijn eigen werk Langs den stroom ‘gemis aan critiek’; hij is als verteller ‘een zeer zwak talent.’
De Nieuwe Tijd. Des. en Jan. H. Gorter vervolgt zijn Kritiek op de litteraire Beweging van 1880. In dit gedeelte bespreekt hij de litteratuur-theorie van Kloos, en betoogt dat de socialistiese leer ‘het onbewuste’, waarin Kloos de oorsprong ziet van alle poëzie, ‘duidelijk maakt in aard en werken.’ Het ‘algemeen menschelijke,’ dat aan alle kunst eigen behoort te zijn, acht hij ‘een dorre abstractie, op alles wat menschelijk is toepasselijk en dus als kunstbeginsel waardeloos en onbruikbaar.’
Museum. Febr. C.H.Ph. Meyer bespreekt het eerste deel van Te Winkel's Ontwikkelingsgang der Nederlandsche Letterkunde - J. Koopmans bespreekt Verwey's Potgieter-rede Droom en Tucht en Het Testament van Potgieter.
Volkskunde Afl. 11-12. De redakteur A. de Cock begint een nieuwe reeks: Spreekwoorden, zegswijzen en uitdrukkingen op volksgeloof berustend, en neemt als eerste hoofdstuk De planten in het volksgeloof. - H. Baccaert en Ant. Carlier schrijven over Gebruiken bij kantwerksters. - G.J. Boekenoogen vervolgt zijn Nederlandsche sprookjes en vertelsels (No. 121, A-G); A. de Cock zijn Historische Kinderrijmpjes - Het artikel Kansspelen voor de kinderen van A. de Cock geeft een aanvulling van het bekende werk over Kinderspel. De Nieuwe School. Jan. P.J. Bol beoordeelt ongunstig J.E.K. van Wijnen's Methode van grammatica-studie tot grondig taalinzicht, en ontleedt in het biezonder het hoofdstuk over de tijden der werkwoorden. Hij beschouwt dit werk ‘als iets uit een zeer, zeer grijs verleden, toen men taal nog als uiting van philosophisch denken trachtte te verklaren.’
School en Leven. 4 Febr. R. Casimir geeft een artikel over Van Alphen als kinderdichter, naar aanleiding van Pomes' proefschrift.
Opvoeding en Onderwijs. 9 Jan. B. Rosendahl besluit zijn artikel over J.A. Alberdingk Thijm - H.W.E. Moller zet zijn Wijsgerige opstellen voort, en behandelt De uiting van het oordeel of de volzin, dat in het nummer van 23 Jan. vervolgd wordt. C.d.V. |
|