De Nieuwe Taalgids. Jaargang 3
(1909)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 39]
| |
De jongste wereldtaal (het Ido).Van de illusie dat men één taal zou kunnen maken voor de gehele mensheid, een taal die de nationale talen zou verdringen, is men, geloof ik, vrij wel genezen. Ernstige mensen begeren tans niet meer dan een internationale taal die naast de afzonderlike talen van ieder volk behoorde te bestaan. Maar ook bij die gewijzigde voorstelling van een wereldtaal hebben de voorstanders bijna alle linguisten tegen zich; aan hun zijde staan echter o.a. twee geleerden die door alle beoefenaars van de taalwetenschap tot de uitnemendste vertegenwoordigers van hun vak worden gerekend. Het zijn Hugo Schuchardt en Otto Jespersen. Hoe moet men die twee uitzonderingen verklaren? Ik geloof dat Schuchardt tot zijn zienswijze is gekomen door zijn studie van het Kreools. In die mengeltalen, ontstaan door de kennismaking van Europeanen (meest Portugezen) met gekleurde volken, leerde hij doeltreffende middelen van gedachtewisseling kennen tussen mensen van zeer verschillende denkwijze; hij ziet er ook het bewijs in dat kunstmatige talen zeer goed mogelik zijn. Immers dat Kreools van Afrika en Azië is volgens hem ontstaan door de spontane behoefte der Portugezen om hun taal te vereenvoudigen. Zij wilden zo spoedig mogelik aan de inboorlingen zich verstaanbaar maken, en ‘wierpen daarom zelf alle ballast van hun taal over boord, in de eerste plaats de vervoeging van het werkwoord; ze werden hoe langer hoe knapper in dat radbreken van hun taal, naarmate ze verder doordrongen en met meer volkstammen in aanraking kwamen.’Ga naar voetnoot1) Het waren dus de Portugezen die zeiden: ‘ik komen morgen,’ ‘jij geven brief daar aan koning’ enz.Ga naar eind2) - Zou het inderdaad zo gegaan zijn? Om het te geloven zou men moeten aannemen dat die Portugese zeevaarders zich bewust waren van 't moeilike van hun taal en wisten waarin voor negers en Aziaten de moeilikheid gelegen was, met andere woorden | |
[pagina 40]
| |
dat zij aan taalstudie hadden gedaan. Maar dat is al heel onwaarschijnlik, en zo blijft er geen andere verklaring over dan dat de verbastering in vreemde mond werd gevormd, niet uit overleg maar door gebrekkige nabootsing, en dat de Portugezen tot op zekere hoogte die gebroken taal overnamen; zij adapteerden zich aan het geradbraak, omdat zij bemerkten dat ze op die manier beter werden begrepen. Zo stamelt ook menige moeder met haar zoontje mee, niet volgens een door haar bedacht sisteem van vereenvoudiging, maar naar 't model dat het onvermogen van haar kind heeft gegeven. - Naar mijn overtuiging bewijzen de Kreoolse idiomen dan ook in 't geheel niet de mogelikheid van een kunstmatige taal; toch geloof ik dat voornamelik op 't hier besproken misverstand Schuchardt's verdediging van die mogelikheid berust. Voor Jespersen is eenvoud van taal een kenmerk van voortreffelikheidGa naar voetnoot1); dat men bij onderling goedvinden vereenvoudiging van taal regelt acht hij wenselik en bereikbaar, want hij is een der overtuigdste tegenstanders van de theorie dat de taal een natuurprodukt zou zijn, een organisme dat zich ontwikkelt volgens wetten waarop de menselike wil geen invloed kan hebben. Neen, spreken is een vermogen van de mens, en de uitoefening van dat vermogen geschiedt niet van zelf, zonder zijn bewuste wil (gelijk b.v. het geval is met de bloedsomloop), maar moet aangeleerd worden. Daaruit volgt dat keus hier mogelik is en dat men door regeling van de omstandigheden op die keus invloed kan hebben. De sterrekundige moet volkomen passief blijven ten opzichte van het voorwerp van zijn studie, de botanicus is reeds in staat bepaalde wijzigingen teweeg te brengen, maar de taalkundige kan nog veel verder gaan, hij kan tot op zekere hoogte een taal maken.Ga naar voetnoot2) | |
[pagina 41]
| |
Beide geleerden geloven dat het streven naar een taal die door 't grootst mogelik aantal mensen gebruikt kan worden volkomen gewettigd is. Schuchardt heeft zich tot heden bepaald tot de theoretiese verdediging van de beweging om zulk een taal te scheppen; Jespersen is verder gegaan en heeft in een afzonderlike brochure en in een inleiding op een ‘International-deutsches Wörterbuch’ een bepaalde kunsttaal aanbevolen.Ga naar voetnoot1) De beschrijvers van de verschillende pogingen die reeds gedaan zijn om een wereldtaal te scheppen, de heren Couturat en Leau,Ga naar voetnoot2) verdelen de 60 sistemen die zij bestudeerd hebben in drie groepen, n.l. les systèmes a priori, les systèmes mixtes en les systèmes a posteriori; bij de eerste groep zijn logika en begripsontleding bijna uitsluitend aan het woord, met het bestaande wordt geen rekening gehouden; de laatste groep maakt gebruik van woorden die nu reeds internationaal eigendom zijn en sluit zich aan bij de tans het meest verbreide talen; wat le système mixte is duidt de benaming zelf aan. In de eerste groep komen stelsels voor die van bewonderenswaardig vernuft getuigen, maar tevens van volslagen minachting der eisen van de praktijk; het is geen wonder dat een taalgeleerde en een polyglot als Jespersen alleen iets kan verwachten van een sisteem dat zich zo nauw mogelik aansluit aan hetgeen de Westerse beschaving algemeen bekend heeft gemaakt. Wat hij tans aanbeveelt is het werk van een internationaal komité dat, na langdurige en zorgvuldige beraadslagingen, de wereldtaal van Dr. Zamenhof, het Esperanto, zeer vereenvoudigd en verbeterd heeft. De veranderingen komen op het volgende neer: Afgeschaft zijn alle letters die door aksenten of biezondere tekens onderscheiden werden, waardoor een alfabet is ontstaan dat overal gedrukt kan worden; verdwenen zijn ook tal van verbindingen van medeklinkers die voor vele volken, b.v. voor de Fransen, moeilik waren uit te spreken. De vormleer is vereenvoudigd door het weglaten van alle buigingsvormen bij het zelfstandig naamwoord, behalve de onderscheiding van enkel- en meervoud; het bijvoeglik naamwoord | |
[pagina 42]
| |
heeft slechts één vorm. Veel moeite is besteed aan het vokabularium. Men heeft het aantal ‘wortels’, waaruit de woorden door voor- en achtervoegsels gevormd worden uitgebreid en daarbij, nog meer dan in het Esperanto het geval was, rekening gehouden met het beginsel van de grootst mogelike internationaliteit. Bijna alle woorden zijn gevormd uit wortels ontleend aan woorden die in de meeste Europese talen gelijkelik voorkomen, en daardoor aan alle ‘beschaafde’ mensen reeds bekend zijn. Het Ido, zeggen de ontwerpers, is dus eigenlik geen nieuwe taal maar de kwintessens van alle Europese talen. De enkele regels van de grammatika en de betekenis van de voor- en achtervoegsels kan men zich in een half uur eigenmaken; de betekenis van de wortels kent men al van te voren, en zo is men dan in staat in een ommezien een stuk, geschreven in de nieuwe taal, te begrijpen. In dit alles is maar weinig overdrijving, indien de leerling aan één voorwaarde voldoet, dat hij n.l. een ‘beschaafd’ mens is naar 't hart der Idoïsten, wat in de praktijk hierop neerkomt dat hij de woordenschat van een Romaanse taal in hoofdzaak kent. In dat geval zal hij inderdaad niet veel moeite hebben met zinnen als de volgende: ‘La progresi di la cienco e di l'industrio dum [gedurende] la deknovesma yarcento [eeuw] multigis [hebben vermeerderd] grandege [groteliks] la relati inter omna civilizita populi: la fervoyi [spoorwegen] e la vapornavi proximigis li [hen] reciproke; la telegrafilo, la telefonilo supresis [hebben opgeheven, weggenomen] la disto [afstand] inter li. Mem ti [zij], qui ne ekiris [weggingen] e nultempo ekiros [zullen weggaan] ek sa patrio, povas [kunnen] su vidar subite avan stranjeri veninta per motorveturo [motorwagen] o per direktebla aernavo.’Ga naar voetnoot1) Dat een Duitser, Engelsman, Rus of Griek, die geen andere taal kent dan zijn eigene, geen moeite zou hebben met al | |
[pagina 43]
| |
deze ‘internationale’ woorden, kan ik niet aannemen; maar bovendien is voor sommigen van hen ook de zeer eenvoudige vormleer volstrekt niet zo gemakkelik. Het Ido heeft b.v. een biezondere vorm voor de Onbepaalde Wijs van de Tegenwoordige, de Verleden en de Toekomstige Tijd (-ar, -ir, -or) en evenzo drieërlei Deelwoord voor het Aktief (-anta, -inta, -onta), en voor het Passief (-ata, -ita, -ota). Nu zijn er vrij wat naties die van die rijkdom in hun eigen taal of maar een deel of niets bezitten. De Grieken hebben geen Infinitief, Bulgaren en Albanezen evenmin; een deelwoord voor het Aktief kennen zij ook niet in de zin waarin het Ido die vormen gebruikt. Indien zulke mensen de nieuwe taal willen leren moeten zij beginnen met zich een geheel andere wijze van voorstelling eigen te maken. Verder is het gemis van buigingsvormen en geslachtsonderscheidingen op zich zelf geen bezwaar, maar wel de daarmee onafscheidelik verbonden strengheid in de volgorde van de woorden, - alweer niet voor ons en anderen die daaraan in onze eigen taal gewoon zijn, maar zeer stellig wel voor volken die een zeer vrije syntaxis hebben. En wat voor Grieken en Slaven geldt, is nog veel meer 't geval bij Hongaren en Finnen, die talen spreken van zulk een geheel verschillend karakter. Moeten die niet gerekend worden tot de ‘zivilisierte Völker’, waarvoor Jespersen zegt dat het Esperanto en het Ido gemaakt zijn? Neen, voor niet-Romaanse mensen die alleen hun moedertaal kennen, is de nieuwe taal niet gemakkelik. Internationale talen worden uitgedacht of geregeld door mannen die zelf verschillende talen hebben bestudeerd. Dat is begrijpelik en doeltreffend, zal men zeggen, omdat zij alleen een keus kunnen doen en door vergelijking bepalen wat voor 't grootste aantal het gemakkelikst is. Maar een groot nadeel staat daartegen over. Bij elke nieuwe taal die men aanleert wordt men iets minder geschikt om zich geheel te verplaatsen in het gevoel van iemand die maar één taal kent. Wat voor de lenige geest van een polyglot een overgang van betekenis of een schakering van voorstelling is die hij te eenvoudig vindt om te vermelden, kan een ééntalig man geheel van de wijs brengen. Zamenhof, en het komité dat zijn werk herzag, heeft die moeilikheid soms wel gevoeld, maar m.i. toch veel te weinig er rekening mee gehouden. Zo wordt onderscheiden glaso (glas, drinkglas) van vitro (glas als materiaal), maar hoe zal men voorkomen dat een minder ontwikkelde de bok van een rijtuig, een hijsbok of de bok van het biljart met het woord kapro aanduidt, dat ‘het mannetje van de geit’ betekent? Door een zeer uitvoerig lexicon met velerlei verwijzingen kan men in vele gevallen, doch lang niet in alle, te hulp | |
[pagina 44]
| |
komen, maar dat lexicon zullen alleen zij raadplegen die een misverstand vermoeden, en dat doen de onontwikkelden het minst. Een argeloos, ééntalig Nederlander die weet dat lijst in 't Ido listo luidt, zal licht datzelfde woord gebruiken als hij van de lijst van een spiegel of een schilderij spreekt, al zou 't ‘Wörterbuch’ hem kunnen leren dat men in die betekenis 't woord kadro moet kiezen. Dat gevaar voor dergelijk misverstand niet denkbeeldig is, bewijst 't volgende stukje, door mij niet ontleend aan 't geschrijf van een onhandig Idoïst, maar genomen uit de ‘taalproef’ die Jespersen zelf in zijn brochure (blz. 12) meedeelt. Ik plaats achter sommige woorden de vertaling die 't ‘Wörterbuch’ geeft, verzoek de lezer zijn best te doen eens te vergeten dat hij een Romaanse taal kent en mij dan te zeggen of een ontwikkelde Duitser of Nederlander die geen andere taal kent dan zijn moedertaal, ook met behulp van 't lexicon gemakkelik tot de vertaling zal komen die ik er bijvoeg. De proef is te nemen. En aquiro [Erwerbung] di nuva kustumo od en livo di malnuva, ni devas zorgar lansar [schleudern, loslassen, vom Stapel lassen] ni tam forte e decidite kam posible. To donos a vua nuva komenco [Anfang, Beginn, Eröffnung] tanta impulso, ke la tento faliar [missraten, fehlschlagen, fehlen, durchfallen, fallieren] ne eventos tam balde kam altrakaze ol povus; ed omna dio dum qua falio [Fall, Misslingen, Fallissement] esas ajornata adjuntas a la chanci [Glück, Glücksfall] ke ol tute ne eventos. - Me memoras lektir ante [vor, vorher] longe en Austriana jurnalo anunco di ulu Rudolph, qua promisis premyo de kindek floreni ad irgu, qua pos ta dato trovos li en la vinvendeyo di Ambrosius Ulu. ‘Me facis to’, duris [dauern, währen] l'anunco, ‘pro [wegen, um...., willen, halber, aus] konsequo di promiso quan me facis a mea spozino.’ Bij het zich eigen maken van een nieuwe gewoonte of bij het nalaten van een oude, moeten wij zorgen dat wij ons zo sterk en beslist mogelik er in storten (ons er aan overgeven). Dat zal aan onze nieuwe onderneming zulk een kracht geven, dat de verleiding om een fout te begaan niet zo spoedig zal gebeuren als anders (het) zou kunnen; en elke dag gedurende welke een fout is verdaagd, voegt toe aan de kansen dat het helemaal niet zal gebeuren. Ik herinner mij lang geleden in een Oostenrijkse krant een advertentie te hebben gelezen van zekere Rudolf, die een beloning van 50 gulden beloofde aan iemand die na die datum hem aantrof in de herberg van Ambrosius X. ‘Ik heb dit gedaan,’ ging de advertentie voort, ‘ten gevolge van een belofte die ik aan mijn vrouw deed.’ De verklaringen van het lexicon heb ik vermeld waar ze ver- | |
[pagina 45]
| |
warrend werkten òf door te grote beknoptheid (aquiro, lansar, chanci enz.) òf door een overdaad die een onervarene van 't spoor kan brengen (faliar, pro). Met lansar zal, dunkt me, geen Nederlander weg weten die niet de Franse uitdrukking se lancer dans une affaire kent; de verbinding la tento faliar is niet voor iedereen dadelik te begrijpen. 't Leerzaamst is ante longe (alleen de twee woorden afzonderlik komen in 't lexicon voor) en durir. Voor een Duitser die aan vorlängst, vor langer Zeit denkt is ante longe duidelik, maar een Engelsman, die before long (cf. eerlang) onderscheidt van long before (lang tevoren), zal denken aan iets dat in de toekomst geschiedt.Ga naar voetnoot1) Op deze plaats kan de samenhang hem helpen, maar elders?.... Durir moet vertaald worden door voortgaan, maar die overgang van 't passieve begrip duren tot 't meer aktieve doorgaan (cf. continuer) is wel voor een taalkundige, maar niet voor een ééntalige vanzelfsprekend. Op het verschil van betekenis der woorden, ook der schijnbaar identieke, in de onderscheiden talen, en op de idiomatiese uitdrukkingen die elke taal bezit, stuit (het is reeds dikwels gezegd) iedere poging om een internationale taal te maken af. Het Ido zou ook hier bij enigszins algemeen gebruik schipbreuk lijden.... indien er niet een gunstige omstandigheid was die aan deze poging een kansje gaf om het wat langer uit te houden dan de meeste andere. Doch daarop kom ik straks terug. Het beginsel van ‘de grootst mogelike internationaliteit’ brengt mee dat het vokabularium van het Ido er zeer Romaans, dat is voor de meesten zeer Frans en dus heel weinig internationaal, uitziet. De woorden die 't Duits, 't Engels, de Skandinaviese talen en het Russies gemeen hebben zijn voor meer dan vijf en zeventig procent van Latijnse origine en voor verreweg het grootste gedeelte door bemiddeling van het Frans over Europa verbreid. Nu mag Zamenhof zijn best gedaan hebben om hier en daar ook een wortel aan 't Germaans te ontlenen, en Jespersen er op wijzen dat ook 't vokabularium van volken met beperkt taalgebied niet geheel verwaarloosd moet worden, dat verandert niets aan de indruk die de nieuwe taal bij eerste kennismaking op iedere onderzoeker, laat staan op onontwikkelden en bevooroordeelden maken moet.Ga naar voetnoot2) De vereenvou- | |
[pagina 46]
| |
diging in het Esperanto tans aangebracht, b.v. het wegnemen van klankverbindingen die voor Slaven eenvoudig maar voor Fransen hoogst bezwaarlik zijn, hebben 't biezondere karakter van de taal nog verhoogd. Dat zal, dunkt me, een zeer ernstig bezwaar zijn om het Ido b.v. voor de Duitsers aannemelik te maken. Schuchardt heeft gezegdGa naar voetnoot1) dat het Volapük wel degelik een toekomst gehad zou hebben, ‘indien de regeringen van Europa het als verplicht leervak op de openbare scholen hadden ingevoerd, of wanneer de “rode Internationale” het als haar taal had aangenomen’,.... maar in die voorwaarde ligt een petitio principii. Het is juist de vraag of zelfs in verenigingen als de ‘Internationale’ of de Vrijmetselarij niet onmiddellik het nationale element zich zeer krachtig zal doen gelden, zodra er iets anders in diskussie komt dan het hoofdbeginsel, en dat dan nog zo algemeen mogelik geformuleerd. Ik voor mij aarzel geen ogenblik om die vraag bevestigend te beantwoorden. Het Franse uiterlik van het Ido, dat de verbreiding zal belemmeren, heeft intussen ook een groot voordeel. Wie het Ido schrijft en Frans kent - dat zijn twee dingen die zeer zeker in de eerste tijd samen zullen gaan - zal voortdurend aan het Frans denken; in onze geest associëren zich klanken met voorstellingen en zo zal het franciserendeGa naar voetnoot2) vokabularium Franse overgangen van betekenis, Franse syntaxis en Franse manier van spreken suggereren. Het weinige wat ik tot heden in het Ido heb kunnen lezen, en ook de zinnen die ik hierboven afdrukte, bewijzen dat reeds. Hoe minder de nieuwe taal zich tegen die suggestie verzet, hoe langer haar leven m.i. zal zijn, want daardoor komt ze in 't bezit van wat geen enkele zuiver kunstmatige taal heeft, een richtsnoer dat voor afdwalingen naar 't | |
[pagina 47]
| |
partikularistiese behoedt. Dat in een kunstmatige taal geen oorspronkelike litteratuur kan ontstaan, daarover zijn te minste alle taalgeleerden het eens, en Schuchardt zowel als Jespersen hebben dat zelfs uitdrukkelik gezegd. Hoe zou een Rus of een Griek de innigste gevoelens van zijn gemoed in een taal kunnen uitdrukken die bij 't werkwoord alleen weergeeft de opvolging der handeling, maar niets weet van verschil in de wijze der voorstelling, terwijl toch, door hun moedertaal, in hun geest zich het gevoelde openbaart in een vorm die vóór alles de eigenaardige voorstelling weergeeft. Wanneer een Rus of een Griek bij 't afscheid nemen zegt ‘ik zal je schrijven,’ drukt hij dat anders uit wanneer hij bedoelt ‘ik zal je van tijd tot tijd wat van me laten horen,’ dan wanneer hij meent ‘ik zal je een brief sturen.’ In een andere taal zal hij dat verschil weer kunnen geven door toevoeging van adverbiale bepalingen, maar dat gaat alleen bij gewone mededelingen; wat hij als kunstenaar gevoelt kan hij alleen uitdrukken in zijn moedertaal, of in een taal die bij hem de moedertaal zo goed als geheel verdrongen heeft. Dezelfde gebondenheid openbaart zich bij de betekenis der woorden, en daar komt ze nog duideliker te voorschijn. Het complex van voorstellingen dat het woord dorp of rivier bij ons kan oproepen, rijst niet op wanneer we vilajo of fluvyo horen. Als nu het Ido de weg ter verfransing kloekmoedig inslaat, kan ik mij denken dat het enige toekomst heeft, natuurlik in de beperkte kring van mensen die met het Frans vrij gemeenzaam zijn. In de praktijk komt het dan bijna op hetzelfde neer, als wanneer een aantal kongresbezoekers van verschillende landen afspraken om Frans als omgangstaal te gebruiken na elkaar plechtig beloofd te hebben volstrekt niet op elkanders fouten te letten; de meest voorkomende fouten, die door 't grootste aantal begaan werden, zouden zij door een ernstig besluit tot regels kunnen wijden. Zo iets gebeurt misschien nu reeds stilzwijgend, naar ik denk ook door Esperantisten. In de kranten heeft men kunnen lezen hoe op de kongressen Japanezen met Spanjaarden en Engelsen in het Esperanto konverseerden, maar er stond niet bij of die mensen één- of meertalig waren. Is 't eerste het geval, dan verklaar ik de zaak niet te begrijpen; kende de Japanees Engels of Frans, dan houd ik het er voor dat hij met Esperantowoorden zich aan de Engelsman of de Romaan in diens eigen taal verstaanbaar heeft gemaakt. Heel diep zal ook dan de konversatie, naar ik meen, niet gegaan zijn, en hoeveel misverstand er ontstaan maar niet geopenbaard is, valt niet uit te maken. Maar, kan men vragen, wat blijft er nu bij zulk een opvatting | |
[pagina 48]
| |
over van het Ido als wereldtaal, zelfs indien men dat woord opvat in de beperkte betekenis die er aan 't begin van dit opstel aan is gegeven? Heel weinig, dat erken ik. Zeker wordt niet bereikt het ideaal dat Jespersen in 't begin van zijn inleiding op het woordenboek zich voor ogen stelt. ‘Men kan niet alle talen van de beschaafde en onbeschaafde wereld leren, zegt hij, maar zou men niet één taal kunnen hebben voor 't verkeer met elk ander volk dan dat waartoe men door zijn geboorte behoort? Eerst dan had men 't recht te zeggen: gedachten zijn tolvrij. Een utopie is dat niet meer.’ Ik voor mij geloof dat gedachten nog steeds tol moeten betalen en dat nog oneindig lang zullen moeten doen, ‘de hoge tol, zegt Jespersen, die geheven wordt door de verplichting om vertalingen te maken en door de noodzakelikheid om ontzaggelik veel tijd te besteden aan 't aanleren van vreemde talen.’ Een middel van gedachtewisseling kan internationaal wezen in dezelfde graad als waarin de gedachten die worden uitgedrukt eenvoudig en algemeen zijn. Een wereldparlement waaraan alle volken deelnemen kan zich bedienen van de meest onpraktiese kunstmatige taal, mits men zich bepaalt tot stemmen over uitspraken als: ‘oorlog,’ ‘vrede,’ ‘nu,’ ‘later,’ ‘te zamen,’ ‘ieder afzonderlik’ enz. Ieder afgevaardigde kan in zijn woordenboek nazien wat bedoeld wordt en daarnaar zijn stem regelen. Ik weet wel dat voor iemand die 't heel nauw neemt ook zo niet door allen over hetzelfde beslist wordt; een zekere mate van onduidelikheid blijft bestaan, maar die is ook tussen intieme kennissen onvermijdelik en kan zelfs de voorwaarde zijn voor het tot stand komen van samenwerking.Ga naar voetnoot1) Zulk een wereldtaal bestaat reeds in 't vlaggeseinboek waarvan alle zeevarende naties zich bedienen. Naarmate men meer wil zeggen en nauwkeuriger zijn gedachten in alle verscheidenheid wil uitdrukken, wordt de kring waarvoor men verstaanbaar is telkens kleiner; wie uiting wil geven aan alles wat zijn hoofd en hart vervult zal moeten blijven spreken in zijn moedertaal. D.C. Hesseling. |
|