Verklaring van vreemde woorden op onderwijzers-examens.
Het is niet te ontkennen, dat er een aantal vreemde woorden zijn, die een beschaafd man dient te kennen. Iemand die in dezen tijd raar kijkt tegen woorden als motie, federatie, altruïsme, emancipatie, zoo iemand kan bezwaarlijk verlangen, voor vol te worden aangezien. Omdat iemand, die deze woorden niet kent, ook met de zaken niet op de hoogte is; dus: een te kort aan leven en cultuur heeft....
Maar iedereen zal inzien, dat men een zoodanig te kort aan beschaving niet wegneemt, door een der verschijnselen er van weg te moffelen. Dus: door iemand van een rist vreemde woorden de ‘beteekenis’ te laten leeren.
En toch, iets anders kan de heer R. [Rijpma, De Nederlandsche Taal] met z'n rijen vreemde woorden niet bedoelen. En hij moet ook maar niet beweren, dat-ie iets anders bedoelt; we hebben er alleen mee te maken, wat er gebeurt, als iemand voor de hoofdakte studeert, en van z'n leider dergelijke opgaven krijgt. En.... wat er gebeurt, als er op het examen zulke dingen worden gevraagd, hetgeen de heer R. schijnt te verwachten. Dan wordt er komedie gespeeld.
En, eenmaal de komedie aan de gang, wel, dan kijkt men niet op 'n paar vreemde woordjes meer of minder. Wel ja, niet waar, als men een ontwikkeld mensch is door honderd vreemde woordjes te leeren, waarom zou men dan niet buitengewoon ontwikkeld worden, voor de moeite van 'n twintig woordjes meer. En ach, waarom zou men dan nòg niet een tiental woordjes er bij leeren, als men daarmede zichzelf kan promoveeren tot een zeldzaam universeel wonder van titanisch, cosmopolitisch, diabolisch, kleptomanisch, ephemerisch, industrieel-epigonisch, decadent-demonisch, exorbitant-fata-morganatisch.... filigraanwerk in 't geestelijke?
(Th.J. Thijssen: Onze Taalstudie in De Nieuwe School, Desember 1908).