De spellingbeweging.
Er is een tijd geweest waarin de meeste onderwijzers geloofden dat onderscheiding van mannelik en vrouwelik woordgeslacht tot het wezen van de Nederlandse taal behoorde, en dat de beschaafde spreektaal, die zulk een onderscheiding niet kent, daardoor haar geringere waarde bewees; de schriftelik overgeleverde taal was de ware taal en wie de uit boeken geleerde regels 't best kende was ook de beste kenner van 't Nederlands. Velen geloofden ook dat wie precies wist wanneer men een enkele en wanneer men een dubbele o of e moest schrijven, daardoor toonde te weten hoe de woorden ‘eigenlik’ waren. Dat geloof is verdwenen; niet wat geschreven, maar hetgeen door beschaafde mensen gesproken wordt beschouwt verreweg het grootste gedeelte van allen die onderwijs geven als de norm waarnaar men zich bij de studie van onze hedendaagse taal moet richten.
Vandaar dat zulk een groot, dageliks toenemend, aantal Nederlanders zich voelt aangetrokken tot een spelling die meer rekening houdt met het gesproken woord en tal van onderscheidingen die alleen op schrift voorkomen verwerpt. (D.C. Hesseling in De Amsterdammer).