De Nieuwe Taalgids. Jaargang 2
(1908)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 273]
| |
Iets over zogenaamde volksetymologie.De term ‘volksetymologie’ wordt terecht door de tegenwoordige wetenschap verworpen. De verschijnselen van woordvervorming en betekenisverandering die gewoonlik onder deze naam worden samengevat, dient men streng te scheiden van de eigenlike etymologie. De taak van de etymologie bestaat in het verklaren van een woord uit zijn bestanddelen, of in het aantonen van de samenhang met andere woorden of zogenaamde woordstammen van verwante betekenis. Naast de streng-wetenschappelike etymologie stond en staat een dilettantisme dat gissingen en stoute veronderstellingen voor waarheid uit wil geven, en dat - vooral in onderwijzerskringen - in bondgenootschap met een halve-wetenschap niet minder gevaarlik wordt. In dit dillettantisme heeft men de brug gezien naar de ‘volks’-etymologie. De spraakmakende gemeente - zo redeneerde men - bezit een aangeboren afkeer van onbegrijpelike woorden, en streeft naar etymologiese helderheid. Is een woord duister of zonderling, dan doet men lukraak een poging om het door vervorming doorzichtiger te maken, of de vreemde woordklanken door bekende te vervangen. Deze bewering is in strijd met de eenvoudigste waarneming. Het ‘volk’ - geleerden en ontwikkelden - etymologiseert niet onder het taalgebruik. Men neemt genoegen met honderden ‘onheldere’ woorden. En zelfs wanneer een woord in zijn etymologie volkomen helder is, denkt men daar in het gebruik meestal helemaal niet aan. Wie is zich b.v. de bestanddelen bewust van de samenstellingen: vingerhoed, toonbank, borstrok, schoorsteen, hoofdkaas, potlood? Dit wil niet zeggen dat onder het volk niet geëtymologiseerd wordt. Een kelner beweerde dat wentelteefjes eigenlik moest zijn: wenteleventjes, omdat ze even gewenteld werden. Een Zwollenaar verzekerde dat oalderien (lodderijn, eau de cologne) behoorde te zijn oanderien, omdat het van Keulen ‘oan de Rien’ kwam. Een jongen meende dat sabbat genoemd was naar het bad dat men op die dag nam. Dergelijke voorbeelden kent ieder. Maar dit is reflexie achterna. Alleen in zeldzame gevallen kan dit wellicht een faktor tot woordvervorming zijn bij een bepaald | |
[pagina 274]
| |
individu. De vervorming geschiedt gewoonlik zonder reflexie. Bewuste etymologie kan dus de faktor niet zijn. Bovendien, het grootste deel van die vervormingen zijn precies het omgekeerde van etymologie. In plaats van de vreemde woordklank schuift men bekende klanken, maar waaraan een betekenis verbonden is, die allerminst het vreemde woord opheldert, en onmogelik als een poging daartoe uitgelegd kan worden. Laten we een paar klassiek geworden voorbeelden tegenover elkaar stellen: in zondvloed uit sinvloed zou men nog een etymologiese poging kunnen zien; in scheurbuik (een ziekte van het tandvlees) uit scorbut is dat onmogelik. Zolang men dus deze beide gevallen uit één gezichtspunt, als ‘volksetymologie’ wil beschouwen, kan men onmogelik een helder inzicht krijgen in het wezen en de oorzaken van deze vervormingen.
Eigenaardig is het, de geschiedenis van het begrip ‘volksetymologie’ na te gaan. De Zweed Kjederqvist schreef daarover voor enige jaren een interessant artikel, dat we hier in hoofdtrekken volgen.Ga naar voetnoot1) Deze term werd het eerst gebruikt in 1852 door W. Förstemann, die op dit verschijnsel het eerst opzettelik de aandacht vestigde.Ga naar voetnoot2) Hij ging uit van het feit, dat in de taal door ‘verbastering’ en door het opnemen van vreemde woorden het etymologies verband vaak verloren gaat. De taalrijkdom maakt velerlei associaties mogelik. In volksetymologie zag hij een bewijs van gezonde volksgeest. Want voor hem was de taal een levend organisme, waarvan de gezondheid onderzocht moest worden. Sedert Förstermann hebben verscheiden taalgeleerden dit verschijnsel besproken. Max MüllerGa naar voetnoot3) zoekt ook de oorzaak in een drang naar etymologie. Van zijn wetenschappelik standpunt zijn zulke volksetymologiese vervormingen verbasteringen. De man die zich verdienstelik maakte door het bijeenbrengen van overvloedig materiaal voor deze studie uit verschillende talen, is Andresen. Zijn boek Ueber deutsche volksetymologie (1876) zwol in de opeenvolgende uitgaven steeds meer aan. Ook hij ging uit van de stelling dat het taalgevoel zich verzet tegen het woord als lege klank. Volksetymologie definieerde hij als ‘een kracht waardoor twee | |
[pagina 275]
| |
woorden, die gewoonlik onderling niet verwant zijn, met elkaar in verband gebracht worden.’ Evenzo legt O. Weise in een artikel over dit onderwerpGa naar voetnoot1) de nadruk op het streven naar duidelikheid, waardoor hij niet dieper in de kwestie doordringt. In hoofdzaak staan dus al deze onderzoekers op hetzelfde standpunt. De Nederlandse taalgeleerden die opzettelik dit onderwerp behandelden en met voorbeelden uit onze taal illustreerden, sluiten zich daarbij aan. De redevoering van Moltzer: De volksverbeelding in het rijk der taal (1881) toont al door zijn titel de verwantschap met de geschetste opvatting: hij beroept zich op Max Müller en Weise. Voor hem is volksetymologie ‘bekoorlijk onkruid’. Aan Förstemann's opvatting herinnert deze slotpassage: ‘Elke volksetymologie is een sprekend bewijs van warme belangstelling eener natie in hare taal, en haar ernstig streven, om 't dierbaar erfgoed der vaderen zuiver, van vreemde smetten vrij, en tevens met al de aantrekkelijkheid der nieuwheid en frischheid, over te leveren aan de nakomelingschap.’Ga naar voetnoot2) Verdam, die zich eveneens verdienstelik maakte door het verzamelen van Nederlands volksetymologies materiaalGa naar voetnoot3), plaatst zich op het standpunt van Andresen. Ook hij meent dat ‘het volk geen vrede kan hebben met een woord of een uitdrukking, welke het niet begript.’ ‘Het wil nu eenmaal begrijpen wat het zegt, en zoekt en zoekt, totdat het een vorm meent gevonden te hebben, waardoor het woord, hoe dan ook, tot zijn taalbewustzijn spreekt.’ Blijkens de latere formulering ‘de werking der bijgedachte in de taal’ wil de schrijver dit verschijnsel scheiden van eigenlike etymologie.
Ondertussen had men in Duitsland de verklaring van dergelijke woordvervormingen langs psychologiese weg gezocht. W. WackernagelGa naar voetnoot4) had deze verschijnselen al streng gescheiden van de bewuste etymo- | |
[pagina 276]
| |
logie, en in verband daarmee de naam ‘volksetymologie’ vermeden, maar zijn indeling berust op onwezenlike kenmerken. De eerste die naar psychologiese voorwaarden zocht, was H. SteinthalGa naar voetnoot1), maar met meer vrucht geschiedde dit in H. Paul's Prinzipien. Bij zijn verklaring is de etymologiese ‘neiging’ van de ‘volksgeest’ geheel buitengesloten. Hij ziet in de ‘annäherung in bedeutung und lautform’ geen willekeur. In de 2e en 3e druk van zijn werk legt hij meer nadruk op de klankgelijkheid en wordt de begripsassimilatie een sekundaire faktor. Op grond van deze beschouwing komt hij tot een geheel nieuwe indeling, die natuurliker en verkiesliker is dan die van Andresen.Ga naar voetnoot2) Nieuwe gezichtspunten gaf, ook op dit gebied, de Völkerpsychologie van Wundt. Doordat hij, in afwijking van Herbart's psychologie, aannam dat de associaties plaats hebben tussen voorstellingselementen, ontkwam hij aan de moeielikheid van Paul: of de stoot gegeven werd door de klankassimilatie of de begripsassimilatie. Want zoals Paul de kwestie stelt, is de prioriteit niet uit te maken. Zo komt Wundt tot een rangschikking van de verschijnselen, die door Kjederqvist, m.i. terecht, een ‘ganz ideale einteilung’ genoemd wordt. Als samenvattende naam bedacht hij de term Lautlich-begriffliche wortassimilationen, die niet gemakkelik te vertalen is. Omslachtiger, en minder nauwkeurig, zouden we kunnen zeggen: woordassimilaties door klank- en begripsfaktoren, of woordvervorming door klank- en begripsassimilatie. Wanneer nu het toekomstige onderzoek op de grondslagen door Wundt gelegd, voort wil bouwen - merkt Kjederqvist op - dan is allereerst nodig: nieuw materiaal te verzamelen. Tweede-handse gegevens zijn moeielik kontroleerbaar. Eigen waarneming bij nieuwe vormingen, ook al zijn ze toevallig en vluchtig, verschaft eerst gelegenheid om dit verschijnsel in zijn oorsprong te bespieden. Wat soms bij latere kennismaking zinloze verdraaiingen lijken of zuivere | |
[pagina 277]
| |
klankassociaties, blijken soms gevallen te zijn waarbij begripselementen meewerken die nu niet meer binnen onze gezichtskring vallen. Het onderzoek zal dus bij voorkeur gericht moeten zijn op heel jonge vormingen, waar men met de gedachtenkring en de taalmiddelen van hen bij wie ze ontstonden, zo goed mogelik op de hoogte is. Kjederqvist licht dit toe met alleraardigst gekozen voorbeelden uit de taal van zijn omgeving. Toch blijkt ook daaruit, hoe men de omstandigheden waaronder de vervorming ontstond, meest eer konstrueren dan waarnemen kan.
Met een aantal oudere en nieuwere voorbeelden uit onze eigen taal zullen we nu trachten een overzicht van deze verschijnselen te geven. Verleid door een traditionele, maar onzuivere beeldspraak, beschouwt men vaak de taal als een levend organisme. Onwillekeurig kent men daaraan dan een zeker zelfstandig bestaan toe. Dit is onjuist. Taal is een funktie van de mens. Taal ontstaat in elk individu opnieuw, niet als spruit, maar als nabootsing. Een kind wordt geboren met spreekorganen, die door erfelikheidswerking gelijken op die van zijn ouders en van zijn volk; de taal van zijn omgeving verkrijgt het niet door overerving, maar door nabootsing. Daarom is studie van kindertaal voor de kennis van taalwording zo belangrijk. De gelijkmaking van de eerste gebrekkig gehoorde en onbeholpen nagebootste woorden met de taal van de omgeving kunnen we stap voor stap volgen. Herhaaldelik horen en herhaaldelik voortbrengen leidt tot nauwkeurige aanpassing. Dat geldt zowel voor de klank als voor de betekenis. Zo komt het dat de taal van een volgend geslacht betrekkelik weinig van de oudere afwijkt. Maar de afwijkingen die we in verloop van tijd konstateren, in klank en betekenis, moeten uit dit oogpunt beschouwd worden. Als men spreekt van ‘afstamming’, of zegt: ‘dit woord komt van dat’, dan moet men bij de termen bedenken dat tussen die woorden niet dezelfde verhouding bestaat als tussen een plant of dier en zijn ‘afstammeling.’ Woorden die men zelden hoort of zelden reproduceert, staan begrijpelikerwijze het meest aan vervorming bloot. Ook hun betekenis zal gewoonlik vager en meer voor verandering vatbaar zijn dan die van dageliks voorkomende woorden. De verschijnselen die we hier gaan bespreken, zullen dus het scherpst waar te nemen zijn bij dergelijke woorden. In de eerste plaats zijn er gevallen waarin alleen de klank verandert. Het woord kan door uitheemse klanken (b.v. speciaal-Franse, | |
[pagina 278]
| |
Duitse of Engelse medeklinkers of klinkers), door lastige klankkombinaties of een ongewoon aksent moeielik te reproduceren zijn. Dan heeft een vernederlandsing of vervorming plaats, die het vreemde woord tot ‘bastaardwoord’ maakt, b.v. krant uit het Franse courant. De bastaardwoorden in de taal van minder ontwikkelden gaan in de vernederlandsing dikwels nog een stapje verder. De gebrekkig gereproduceerde woorden in kindertaal verschillen in wezen niet van zulke bastaardwoorden. Het enige verschil is, dat ze in die kindertaal in een doorgangsstadium verkeren en met het vorderen van de ontwikkeling voor nauwkeuriger reproduktie plaats maken. In al deze gevallen behoeft niet alleen gedacht te worden aan onvermogen om de vreemde klanken voort te brengen. Ook door onnauwkeurig horen, en door gebrekkige herinnering kan die vervorming veroorzaakt worden. Hiermee komen we op een gebied waar klank- en begripsassociaties vrij spel krijgen. In ons geheugen bewaren we een groot aantal klankkombinaties, waarmee we meer of minder vertrouwd zijn. Daaronder zijn er ook, die we zelden horen en een enkele maal gebruiken, of die door ongewone samenstelling moeielik terug te roepen zijn. Zulke woorden raken licht achteraf. Zoeken we er een, dan dringen zich andere op, die er gelijkenis mee vertonen. Ieder heeft wel eens zitten zoeken naar een lastige eigannaam, die hem maar niet te binnen wil schieten. ‘'t Moet zo iets zijn van...’, en dan komt er een bekend woord. Datzelfde gebeurt vaak onbewust: de meer bekende klank die zich in de plaats stelt van de verlorene, wordt niet als de verkeerde herkend. Zo ontstaat een onnauwkeurige reproduktie onder invloed van bestaande klankkombinaties. Aardig kunnen we dat bestuderen in kindertaal. Mijn driejarig dochtertje had horen zeggen dat ze een hele boeket bloemen moest gaan plukken. Toen ze er mee aan kwam dragen, zei ze dat ze ‘een heleboel ket bloemen’ had. Later, toen ze voor het raam zat en de zon schuil zag gaan, vertelde ze dat het zonnetje ‘onder de wol kropen’ was. Voordat men daarin ‘beeldspraak’ gaat zoeken, moet men bedenken dat een flauwe herinnering aan het woord ‘wolk’ in het spel kan zijn, al bleek mij bij onderzoek niet, of ze dit woord kende.
De volle nadruk moet er op vallen, dat deze associaties plaats kunnen hebben door een onbewust zoeken naar de benaderende klank. Die nieuwe klanken zijn gewoonlik met andere begrippen geassocieerd, maar die begripsinhoud kan er volkomen van losgemaakt worden. Bekende voorbeelden daarvan zijn scheurbuik, oorlam, suikerij, zenuw- | |
[pagina 279]
| |
bladen, jakhals, hondsdraf, bestelbeschuit, heiligmaker, nachtmerrie, meermin, armborst, halsberg, vijfwouter.Ga naar voetnoot1) In de laatste tijd tekende ik nog enige andere voorbeelden aan,Ga naar voetnoot2) o.a. gemarioneerde haring, provinsiehout, zeeuwse jannen (voor jammen), hazenoten, (bij Hollanders, die de hazelaar waarschijnlik niet kenden) stokverf (voor stopverf), oaleklonje (in Drente, oale = oude). In Twente noemen de arbeiders een soort verbindingsbuis (Eng. junction) een junkske. Dapper spreekt in zijn ‘Beschrijving van Amsterdam’ van ‘Belhamers en muitenmakers’. Dat die vorm nog voortleeft, vernam ik onlangs. Op het adres van een brief aan een infanterist stond vermeld dat hij diende bij de eenvandrie. Uit dit laatste voorbeeld blijkt dat zulke vervormingen ook een tijdelik karakter kunnen hebben. Ieder zal het aantal uit eigen ervaring gemakkelik kunnen vermeerderen. Ik herinner er nog aan hoe talrijk zulke zinloze vervormingen zijn onder de plantennamenGa naar voetnoot3), plaatsnamen en bastaardvloeken.
Van geheel andere aard dan deze associaties die op onbewustonnauwkeurige woordreproduktie berusten, zijn de opzettelike vervormingen. Daartoe behoren de komiese verdraaiingen, soms zinloos (b.v. in jongenstaal zemelachtig of zemelappig voor zenuwachtig; kattegezanik voor katechisatie, de volksnaam Kaatje aan de dijk voor extractum cardui benedicti), soms om een woordspeling te maken (b.v. minder netjes voor de zwendelmaatschappij Mindrinetti; komt niemendal voor een weinig bezocht hotel Continental; kom en eis-winkel voor komenijswinkel). Op één lijn daarmee staan schertsend of ernstig bedoelde woordspelingen door vervorming, b.v. bij Marnix leugende voor legende, bottoor voor doctoor, bij een tijdgenoot wind-heer voor winterGa naar voetnoot4), bij Vondel Wel-hem voor Willem enz. Deze opzettelike vervormingen dienen gescheiden te worden van de verschijnselen die wij te bespreken hebben, gelijk Paul opmerkt. | |
[pagina 280]
| |
Maar hij voegt er bij dat ze er wel toe gaan behoren, zodra dergelijke komies bedoelde vervormingen door naieve hoorders of door kinderen ernstig opgevat en overgenomen worden. Daarbij komt, als de verdraaiing zinloos-grappig is, dat door herhaald gebruik de ‘grappige’ associatie verbroken wordt, en het nieuwe woord eenvoudig als rechtstreekse aanduiding voortleeft. De grens is dus niet altijd te trekken. Ik meen mij te herinneren dat het woord kwast (citroendrank), toen het opkwam, als grappige verdraaiing gevoeld werd. Nu is het dat misschien nog voor iemand die het voor 't eerst hoort, maar voor de meeste mensen stellig niet. De Marconi-straat wordt in de volksmond de Macaronistraat. Wellicht is nu al niet meer uit te maken of dat aanvankelik grappig bedoeld is. Nog minder bij de oudere naam Lorrestraat voor Laurastraat (Den Haag). Datzelfde geldt voor aangezicht naast aanzicht, de vernederlansing van ansicht, en het is niet onmogelik dat ook bij andere bovengenoemde voorbeelden in vroeger tijd die invloed gewerkt heeft (b.v. scheurbeuk, oorlam). Stellig behoren tot deze soort van vervormingen veel bastaardvloeken, uit de zeventiende-eeuwse kluchten bekend.Ga naar voetnoot1)
Tot nog toe behandelden we gevallen waarbij de associatie geheel of bijna geheel beheerst werd door de klankelementen. De begripselementen, die gewoonlik met de nieuwe woordklank verbonden optreden, konden hier moeielik bewust worden, omdat ze niets te maken hadden met het begrip van het oorspronkelike woord. Maar de mogelikheid bestaat dat ze wel bewust worden, en naast de hoofdbegrip komen te staan. De nieuwe elementen kunnen dan zózeer bijzaak zijn, dat het hoofdbegrip er niet door gewijzigd wordt. Menige jongen zal bij de naam kattepul (het bekende schietwapen) aan de katten herinnerd worden, die als mikpunt dienst doen. Die associatie is niet noodzàkelik, maar mògelik. Zo herinner ik mij dat ik betrekkelik laat te weten kwam dat sterkers de oorspronkelike naam was voor wat wij sterk-ès noemden, en waarin sterk in verband gevoeld werd met de sterke smaak. Niet altijd zal de gehele voor- | |
[pagina 281]
| |
stelling optreden. Wanneer het volk uit het Engelse pain-expeller, een smeermiddel tegen reumatiek, peniks-pillen of pijn-pillen maakt, dan kan de klank pillen natuurlik hier niet samengaan met een voorstelling van de pil-vorm, maar wel met de voorstelling: geneesmiddel, die ook door die klank opgewekt kan worden. Andere voorbeelden uit de volkstaalGa naar voetnoot1) zijn: drieangel (triangel) met onbewust-juiste vertaling van het eerste bestanddeel; sukerla (chokola); lekkeris (lacarissa = drop); prulleet (proleet); fiegedalen (te Zwolle, voor fytedalen; in Holland eveneens: vijgedalen); honing-graat (honingraat, waarin ik als kind graat hoorde); kerrekezasie (katechisatie, meestal in de kerk gehouden; op Oud-Beierland, volgens Opprel, maar ook ten Noorden van de Maas); heel gemoedereerd (kalmpjes, in gemoede); de gassestraat (in Den Haag = Chasséstraat, in de nabijheid van de gasfabriek. De klank is hier waarschijnlik gewijzigd onder invloed van het schrift); domeneer (dominee). In kindertaal: manheer (meneer); broteram (boterham); botrammarcheertrommel (botaniseertrommel, waarin boterhammen gepakt werden voor een uitstapje); lepeltraan (levertraan). Uit oudere taal herinner ik aan woorden als toneel (vroeger taneel) gaanderij (galerij), standaard (esterdard). In het Middelnederlands is één voorbeeld opgetekend van blasune voor basune; bij een dichter van omstreeks 1600 komt dit woord terug in de vorm blasoen. Een tijdgenoot schrijft poortael voor portaal. Hooft spreekt in zijn Baeto van trouwanten voor trawanten.Ga naar voetnoot2)
Eigenlik zouden al die gevallen één voor één bekeken en besproken moeten worden, wanneer we de wording wilden nagaan. Als de lezer dat doet, zal hij zien dat al die gevallen niet gelijk staan. De individuele oorsprong is bijna nergens met zekerheid te vinden, omdat we de omstandigheden zelden nauwkeurig kennen. De vraag of de klankwijziging de associatie van nieuwe betekeniselementen voorafgegaan is, dan wel of die betekenisassociatie de oorzaak is van de klankwijziging, is dus uiterst moeielik te beantwoorden. Konstrueren | |
[pagina 282]
| |
we de omstandigheden waarin zo'n woord ontstaan kan, dan bestaan vaak bij één woord beide mogelikheden. Kjederqvist geeft daarvan een aardig voorbeeldGa naar voetnoot1) waarvoor ik een gelijksoortig Nederlands in de plaats stel. Een kind zegt lepeltraan doordat hij de levertraan met een lepel inneemt. Dat is duidelik. Maar heeft hier de klankassociatie of de begripsassociatie de stoot gegeven? We kunnen ons beide gevallen voorstellen. Jan moet levertraan gaan gebruiken, maar heeft dat woord nog nooit gehoord. 's Avonds nadert de vooruitgestoken lepel met het vocht, en de vreselike herinnering laat hem vooreerst niet met rust. Vraagt men later: Wel, hoe smaakte die levertraan? dan zal hij daarin licht ‘lepeltraan’ horen. Nu kan het geval zich ook zó voordoen: Jan hoort uit een gesprek van vader en moeder dat hij levertraan moet gaan gebruiken. Dat ééns gehoorde woord laat een vage herinnering achter. 's Avonds ziet hij op tafel een onbekende fles met een lepel er bij. De vage klank, die is blijven hangen, heldert zich nu opeens op, en hij vraagt: Is dat lepeltraan? Natuurlik zijn er honderd andere omstandigheden denkbaar, maar uit deze gekonstrueerde mogelikheden blijkt in elk geval, dat zowel klank- als begripselementen primair kunnen zijn.
In de besproken gevallen ging de betekenisassociatie samen met klankverandering. Dat is niet noodzakelik. Ook zonder die verandering kan een gelijkluidend woord invloed krijgen, en in het woord nieuwe betekeniselementen brengen, al blijft het hoofdbegrip hetzelfde. De geleerden hebben uitgemaakt dat lint in lintworm oorspronkelik ook worm betekende, maar voor het bewustzijn van de tegenwoordige mensen heeft het dier zijn naam aan de lint-vormigheid te danken. Men kan dus veilig zeggen dat lintworm inderdaad met | |
[pagina 283]
| |
ons woord lint in verband staat. Evenzo is door de wetenschap aangetoond dat wildbraad aanvankelik niet met braden in verband stond (brāt = week vlees), oudroest niet met roest, verweeren niet met weer, maar dat er nù verband bestaat tussen de begripsinhoud van die woorden, is zonder twijfel. In het begrip hanteren, uit het Franse hanter, ligt nu opgesloten dat het met de hand gebeurt. Vandaar de neiging om het woord te spellen: handteren. De veel voorkomende spelfout uitwijden voor uitweiden zal wel op dezelfde wijze te verklaren zijn: de klank wijden wordt nooit meer geassocieerd met weide, maar heel licht met wijdGa naar voetnoot1). Wie de spreekwijze: hij is niet sterk van inhoud hoort, zal onwillekeurig inhoud gaan schrijven, en daaraan een ander bijbegrip verbinden dan de uitdrukking in oorsprong bezat. Inhout was nl. een scheepmakersterm voor het hout binnen in het schip. In Drente zegt men nog: neet stark van inholtenGa naar voetnoot2). Als de Goudse pijpmakers het instrument om de pijpesteel te doorboren een wijjer noemen, dan denken ze waarschijnlijk aan wijd, al is de oorsprong van dit woord in het Engelse wire (ijzerdraad) te zoeken. Opmerkelik is het hoeveel mensen, ook Hollanders - ondanks de ie - verband voelen tussen kiekje (oorspronkelik van de Leidse fotograaf Kiek) en kijken. Soms is het gevoelde verband en dus ook het nieuwe betekeniselement naast het hoofdbegrip, individueel. Door de klankgelijkheid blijft het dan verborgen, totdat het door een toeval aan den dag komt. Een aardig voorbeeld is het volgende: een Zuid-Hollandse boer dacht bij opereren aan het ope(n) snijden, want hij vertelde van iemand die te Leiden oṕe gereerd was.Ga naar voetnoot3) Uit dat voor hem nieuwe woord opereren had zich een werkwoord reren kunnen | |
[pagina 284]
| |
losmaken, evengoed als b.v. Vondel in vaandrig het laatste deel drig als drager opvatte, en daarnaast woorden als blixemdrig maakte.Ga naar voetnoot1)
Wie de besproken voorbeelden nagaat, zal zien dat de nieuwe begrips-elementen, al bleef het hoofdbegrip onveranderd, niet altijd even los daarnaast staan. Soms zijn ze geheel bijkomstig, maar in andere gevallen (b.v. hanteren) beginnen ze op de voorgrond te komen. Dat kan van zoveel invloed zijn, dat het hoofdbegrip een sterke wijziging ondergaat, of zelfs geheel door de nieuwe elementen verdrongen wordt, zodat de betekenis verandert. Met nog meer recht kunnen we dan van een nieuw woord spreken. Een grens is niet te trekken. De begripsinhoud van een woord is niet scherp te omlijnen: er is een kern met een vage omtrek. We kunnen niet nauwkeurig aangeven, wanneer een bij-element de kern gaat aantasten. Bovendien moet men bedenken dat ook een betekenisnuancering of -wijziging individueel kan zijn. Terwijl ontwikkelden dicet opvatten als: ‘geneeskundige leefregel’, ontstaat daarnaast de beperkter betekenis: ‘matige eetregel’, aanvankelik misschien bij minder ontwikkelden door een natuurlike associatie die de klank eet veroorzaakte. Sprekender zijn bekende gevallen als potig (oorspronkelik koppig), ophemelen (oorspronkelik schoonmaken, nu: ten hemel verheffen). Naast kokerellen = koken (oorspronkelik een dansGa naar voetnoot2)), kunnen we plaatsen de Drentse uitdrukking: Hi hef hum dat mooi gebakkeleid,Ga naar voetnoot3) waarin bakkeleien door klankgelijkheid de betekenis van bakken overneemt. Het woord nijdas, waarschijnlik eerst een diernaam (eidas = hagedis), kreeg zijn tegenwoordige betekenis onder invloed van nijdig. Het Maleise gladakker werd opgevat als een gladde kerel; het Bargoense kalis als een kale ventGa naar voetnoot4). Het Middelnederlandse rudarijs = een dom mens, moest wel betekeniswijziging ondergaan door de klankgelijkheid met ruw. In het tegenwoordige Beierlandse dialekt leeft het nog in de vorm rouwdarisGa naar voetnoot5) met de betekenis: een ruw mens, een wilde jongen. Op dezelfde wijze ging wildzang bete- | |
[pagina 285]
| |
kenen: een wilde jongen, en dwingeland, onder invloed van dwingen, een dwingend kind. Ten slotte herinner ik aan de betekenis duur, die durabel in de Hollandse volkstaal ontwikkelde, en aan de niet zo gemakkelik verklaarbare betekenis: inhalig, die het vreemde woord intressant onder minder ontwikkelden heeft.Ga naar voetnoot1) Misschien heeft behalve het woord interest = belang, ook de klank in meegewerkt. Hetzelfde verschijnsel, nl. dat een bestaande woordklank op grond van klankgelijkheid, zich met een geheel nieuwe begripsinhoud associeert, waardoor een nieuwe woord ontstaat, is ook in auteurstaal aangetoonde. Potgieter gebruikt in zijn Jan Jannetje een woord van Roemer Visscher: zeebarich (= zedig), maar vat het op als: ‘golvend gelijk de zee’. Nog aardiger is de betekenis die hij in de Liedekens van Bontekoe aan passedijsje geeft, nl. een dansje, terwijl het oude woord een dobbelspel aanduidde. Behalve de dansnaam passemede, die hem uit Roemer Visscher voor de geest speelde, zal ook de klank pas (vgl. pas van drie) hier wel van invloed geweest zijnGa naar voetnoot2).
Wanneer we, op grond van Wundt's indeling, langs de aangegeven lijn de verschijnselen trachten te rangschikken die gewoonlik onder de naam ‘volksetymologie’ worden samengevat, dan klimmen we dus van de meest zinloze klankassociaties op tot de gevallen waarin met de klankassociaties nieuwe begripselementen naast het hoofdbegrip komen te staan, om eindelik te komen tot gevallen waarin die nieuwe begripselementen zich naar voren dringen, en de oude betekenis ingrijpend wijzigen of zelfs geheel verdringen. Eerst door deze opvatting komt er orde in de chaos. De zogenaamde ‘volksetymologie’ is dan niet langer een verzameling van taalkuriositeiten, maar een stuk taalpsychologie. C.G.N. de Vooys. |
|