mischung’, die ontstaat wanneer aan een volk, waarvan de spreekorganen aan andere klanken en aksenten gewend zijn, de taal van veroveraars opgedrongen wordt. Waar dus het Indo-Germaans door ‘Sprachmischung’ veranderd moet zijn, b.v. in Indië en Zuid-Europa, kan de bevolking oorspronkelik niet uit Indo-Germanen bestaan hebben. Uit een nadere beschouwing van de Balto-slaven en de Germanen blijkt dat hun taal in bepaalde perioden wel ingrijpende veranderingen heeft ondergaan, maar daarvoor moeten andere oorzaken geweest zijn. Zolang zij samenwonen bewaart hun taal het Indo-Germaanse karakter. Op die grond mogen we aannemen dat hun ‘Urheimat’ deel uitmaakte van het Indo-Germaanse stamland. De konklusie luidt dus ‘dat zoowel de West- en Zuidwestkust als de Zuidoostkust van de Oostzee met een groot gedeelte van het daarachter liggende binnenland tot die Indogermaansche “Urheimat” hebben behoord.’ Vermoedelik heeft ook het stamland van de Kelten, dat in Zuid-Duitschland tusschen de Rijn en Bohemen gezocht wordt, er deel van van uitgemaakt. ‘Het gebied van de Indogermanen was dus blijkbaar heel groot: het strekte zich uit van den Rijn tot den Dniepr.’ Het lijkt vreemd dat een zo uitgestrekt gebied een betrekkelik homogene taal zou hebben gehad, maar minder belangrijke dialekt-verschillen zijn niet buiten gesloten en zelfs op een enkel punt aangetoond.
De Indogermaanse periode, d.w.z. de ‘laatste eenheidsperiode’ behoeft niet vóór 2500-2000 v. Chr. gesteld te worden, om al wat daarna gebeurd is, te kunnen verklaren.
De Nieuwe Gids. Aug. Edw. B. Koster protesteert, in een artikel Beweging-Beweging tegen de afbrekende kritiek van zijn poëzie in het tijdschrift De Beweging.
Elseviers Maandschrift. Julie. H. Robbers bespreekt de uitgave van Lodewijk Mulder's Verspreide Geschriften, en stelt tegenover de overschatting door Van Nouhuys zijn mening dat in Mulder's werk weinig van blijvende waarde is.
Aug. Onder het opschrift Over den Humor en over Van Hulzen bestrijdt H. Robbers de mening van Van Nouhuys, als zou de onze litteratuur tussen 1880 en 1900 verstoken zijn van humor. Behalve het werk van Van Hulzen wordt in deze aflevering ook de Vlaming Victor de Meyere besproken.
Groot-Nederland. Julie. Een artikel van Maurits Uyldert, Overgangen (II) schetst de ontwikkeling van Henriëtte van der Schalk als dichteres.