‘De eerdienst van 't genie.’
Het bekende vers in Da Costa's Vijf en twintig jaren: ‘En voorts! geen eerdienst meer dan de eerdienst van 't Genie’ (vs. 378) wordt gewoonlik opgevat als: ‘de mens eert zichzelf in zijn geniale scheppingen’ (aldus in de nieuwste Pantheon-uitgave door Chr. Stapelkamp). Maar de dichter zinspeelt hier waarschijnlik op een later werk van Strauss: Vergängliches und Bleibendes im Christenthum (1838), waarin gezegd wordt: als de supra-naturalistiese grondslag aan het christendom ontnomen wordt, blijft de Cultus des Genius, d.w.z. blijven wij b.v. in Jezus ‘het genie bij uitnemendheid voor de godsdienst eeren’ (Vgl. Rauwenhoff: Geschiedenis van het Protestantisme, III, 336).
C.d.V.