De Nieuwe Taalgids. Jaargang 2
(1908)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 61]
| |
Uit de tijdschriften (November-Desember.)De Gids. - Nov. Leo van Puyvelde begint een studie over het drama Gudrun van de jonggestorven Vlaamse dichter Albrecht Rodenbach. Hij wil aantonen dat dit stuk niet eenvoudig een ‘kalmoverlegde bewerking van een bestaand onderwerp’ is, maar ‘organisch gegroeid uit de ziel van den kunstenaar.’ Achtereenvolgens worden de verschillende hoofdpersonen beschouwd, en de eigenaardigheden van de stijl aangetoond. Met ‘de katastroof op het einde van het derde bedrijf’ zou het drama kunnen eindigen. Toch zijn de twee laatste zwakkere bedrijven onmisbaar: anders ‘zou het niet 't spel geweest zijn van de herwording van een volk.’ En dat heeft Rodenbach er in willen leggen; want zijn ideaal was ‘Vlaanderen opnieuw Vláánderen.’ Des. In het vervolg van deze studie wijst de schr. de bronnen van Gudrun aan, voornamelik de geschiedenis van de Menapiër Carausius en het Middeleeuwse epos Kudrun. De karakter-ontwikkeling bij Rodenbach noemt hij zielkundiger dan in het oude epos. Ten slotte bespreekt hij uitvoerig de werkwijze van de dichter: met tal van voorbeelden laat hij zien hoe Rodenbach zijn schetsen uitwerkte, en zijn werk telkens verbeterde. M.A.P.C. Poelhekke publiceert een belangrijke lezing. Het onderwijs in letterkunde op de H.B.S. met vijfjarigen cursus, waarvan we de inhoud beknopt samenvatten: De H.B.S. moet geven ‘modernen Humanitätsunterricht,’ ‘want feitenkennis alleen is onmachtig ware ontwikkeling bij te brengen.’ Voor velen is het M.O. eindstudie. ‘In de kunst weerspiegelt zich het leven het scherpst.’ Daarom is de H.B.S. ‘verplicht, haar leerlingen eenig inzicht in het wezen der kunst bij te brengen. Inzicht geven in het wezen, leeren onderscheiden en begrijpen, inprenten het besef, dat kunst niet is liefhebberij, maar ernst; niet staat buiten het leven, maar een deel van het leven zelf is.’ - Het letterkundig onderwijs werd ‘intellectualistisch in den kwaden zin van het woord’ De leesles werd taalles. Onder invloed van de tachtigers is daarin gelukkig wat verandering gekomen. - | |
[pagina 62]
| |
Letterkunde-onderwijs is kunstonderwijs. Veel lezen, kursories en analyties, veel voorlezen is het eerst nodige. Geschikte en overvloedige leesstof is onmisbaar. Theoretiese begrippen en termen moeten beknopt en aanschouwelik behandeld worden; niet op de onzinnige manier van de handboekjes. Het verband met andere kunsten aan te wijzen, kan hoogst leerzaam zijn. De geschiedenis van onze letterkunde, de samenhamg met buitenlandse litteratuur, dient systematies behandeld te worden; ook daarvoor is geen geschikt leerboek. - Maar de hoofdzaak blijft, het zieleleven van de dichter open te leggen. Het voorbeeld van Doorenbos, Gezelle en Hugo Verriest toont dat dit bereikbaar is. ‘De leeraar is de methode.’ Als hij bezield is, zal de bezieling van zelf naar buiten stralen. Opgeschroefde, nageprate bewondering is in de docent even sterk te veroordelen als in de kunst. Wanneer de docent middelaar wordt van de schoonheid, heeft hij het hoogste bereikt. Carel Scharten behandelt in het Overzicht der Nederlandsche letteren ‘Socialistische Dichters,’ n.l. Gorter, Henriette Roland Holst, Adama van Scheltema, Val Collem en Bonn.
Groot-Nederland. - Nov. J.L. Walch geeft, onder de titel Nieuwe bijdragen tot de XIXe eeuwsche Letterkundige geschiedenis een uitvoerige bespreking met brede citaten van Mej. Hamaker's proefschrift over J. Geel en van Muller's uitgave der Briefwisseling van Bakhuizen van den Brink. Des. W.G. van Nouhuys beoordeelt onder de rubriek Dramatische kunst het jongste werk van Emants, Heyermans en Fabricius en bespreekt onder Literatuur o.a. Streuvels en Teirlinck.
De Beweging. - Nov. Albert Verwey vervolgt de gedeeltelike herdruk van Drost's ‘Hermingard,’ en bespreekt o,a. de nieuwe verzen van H. Roland Holst: Opwaartsche wegen. - C.G.N. de Vooys spreekt over de verhouding van Litteratuur en Leven van de Vijftiende Eeuw, naar aanleiding van Kalff's Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde II, een boek waarin voor het eerst de lang achtergestelde vijftiende eeuw recht gedaan is. De schr. gaat na, waaraan die verwaarlozing te wijten is, en maakt een reeks opmerkingen om op ‘het onmisbare van een kultuur-historiese achtergrond voor de litteratuurgeschiedenis’ te wijzen. Des. Behalve de voortzetting van Drost's ‘Hermingard’ bevat deze aflevering een studie van G. Busken Huet: De Graalsage bij Chrétien de Troyes, waarin nog eens helder uiteengezet wordt, waarom | |
[pagina 63]
| |
de hypothese van de uitsluitend Christelike oorsprong der graalsage onhoudbaar is. De oudste graalroman, van Cherétien de Troyes, bevat maar één Christelik element; al het andere is te verklaren uit de Keltiese epies-mythologiese overlevering.
Nieuwe Gids. - Nov. Willem Kloos behandelt in de Literaire kroniek de poëzie van Redingius. Des. Als inleiding op een bespreking van M.J. Brusse's Landlooperij wijst Kloos op de eenzijdigheid van het naturalisme.
Van onzen Tijd VIII, - Nummer I. Frans Erens geeft een Fragment eener vertaling der Imitatie, die onlangs in zijn geheel verschenen is Nummer II. Rond de analyse van ‘Die eerste bliscap van Maria’ is de titel van een studie door Cyriel Klessens, waarin vooral de nadruk gelegd wordt op de mis-en-scène, zoals die uit de tekst op te maken is. In een volgende aflevering zal dit door een tekening verduidelikt worden. Bij de eigenlike analyse worden ook verscheidene merkwaardige letterkundige paralellen getrokken, met het werk van Vondel, Milton, en het zeventiende-eeuwse rederijkers-stuk: ‘Een Sacramentsdagspel, genaempt het Paradys.’
Ons Tijdschrift. - Nov. Onder de rubriek Van boeken bespreekt V. uitvoerig de gedichten van de Vlaamse dichter Victor de la Montagne. Des. Onder dezelfde rubriek komt een uitvoerige recensie voor van Dr. J. van der Valk's bloemlezing Onze Letterkunde I, door J.W.
Nederland - Nov. S. Kalff schrijft een artikel over Jacobus Bellamy en Francisca Baane.
Den Gulden Winckel. 15 Nov. Bij Stijn Streuvels heet een intervieuw, door André de Ridder, van wie onlangs ook een boek over Streuvels uitkwam. Het beknopte artikel geeft een kijkje in het leven, de studie en het werk van de Vlaamse schrijver.
Museum. - Nov. A. Kluyver, geeft een beoordeling van Mej. Hamaker's proefschrift over Jacob Geel. Des. A. Kluyver kondigt een boekje aan van de twee Leipziger professoren Brugmann en Leskien Zur kritik der künstlichen Weltsprachen. Het afkeurend oordeel met name van het Esperanto, van deze linguisten staat tegenover de opmerkeliker goedkeurende beschouwing van Schuchardt. In hetzelfde nummer staat een kort ver- | |
[pagina 64]
| |
slag van Dr. Kluyver's voordracht, gehouden in een vergadering van de Maatsch. d. Ned. Lett. over Het denkbeeld van een kunstmatige algemeene taal. - J.A.N. Knuttel schrijft een gedetailleerde, vrij ongunstige beoordeling van Mej. Joh. Snellen's proefschrift Liederen van Hadewijch.
Volkskunde. Afl. 3-4. M. Sabbe bespreekt met grote lof Flor. van Duyse's standaardwerk Oude Nederlandsche Volksliederen, dat hij een monument noemt ‘èn voor den verzamelaar, èn voor het Nederlandsche volk.’ - A. de Cock vestigt de aandacht op een nieuw Muzeum voor Vlaamsche folklore te Antwerpen. - G.J. Boekenoogen vervolgt zijn Nederlandsche Sprookjes en Vertelsels (No. 105-112); A. de Cock zijn Spreekwoorden en zegswijzen over de vrouwen, de liefde en het huwelijk (de juffrouw, de dienstmeid, de vroedvrouw en de baker, de min). - Ad. Verbraeken schrijft over Bedevaarten naar 0.L.V. van Gaverland. - In de Kroniek wordt een Zonderlinge Legende behandeld.
Noord en Zuid. - Nov. Onder het opschrift Vereenvoudiging der spelling geeft P.Q. een uitvoerig verslag van de spelling-debatten in het Genootschap van Leeraren aan Nederl. Gymn., waaruit zijn volle sympathie met de beweging blijkt. - H. van Leeuwen schrijft een opstel over de schetsen uit de Pastory te Mastland. - P.Q. vult aan en verbetert, wat de medewerker Vierhout in een vroegere afleveringGa naar voetnoot1) over Humor en Satire verteld had. - X.X. maakt schema's voor de opstellen die bij de Hoofdakte-examens 1907 opgegeven zijn. Wij kunnen de lezing van de twee eerste stukken aanbevelen aan allen die nog niet overtuigd zijn dat onderwerpen als ‘Een drokke straat, een wereld in 't klein’ of De zee - een beeld van het leven noodwendig tot zinloze rethoriek en napraterij voeren.
Het Schoolblad. - 17 Des. H. van Strien opent een reeks degelike artikelen, onder het opschrift: Wat is onze algemene verkeerstaal? die wij alle onderwijzers kunnen aanbevelen. Het doel is, de mening te bestrijden, als zou er buiten een konventionele ‘schrijftaal’ geen taaleenheid mogelik zijn. C.d.V. |
|